eindeloos proces. De vorm van het silhouet is arbitrair, krijgt pas betekenis door de vulling. Wat die vulling is, ontdek ik pas tijdens het schrijven.
Voor het kostuum wordt een lichaam op maat gemaakt.
Het kostuum dankt zijn schoonheid aan het lichaam.
Je ziet de kat haast denken: waarom is mijn baasje naar Frankrijk? Wat moet hij in Frankrijk? Schrijven ze daar soms ook gedichten?
Zo vaak logeer ik bij mensen, altijd zoek ik een ander op. Alles wat ik me eigen heb gemaakt, ontvlucht ik. Alsof ik al heel mijn leven op het punt sta voorgoed te vertrekken. Ergens lees ik: ‘Vir fugiens denuo pugnabit’ (Een man die vlucht zal opnieuw strijden).
De kat rolt behaagziek op zijn rug. We kijken elkaar een tijdje strak aan, daarna streel ik over zijn buik. Ik ben zijn slaaf. Zijn haremdame.
Het gedicht vordert. Zonder dat ik er vat op krijg, doemen woorden op in het scherm. Ik selecteer, maar grillig. Ik orden iets heel kleins. Iets miniems. In mijn hoofd denkbeeldige bries.
Op de gang zie ik het bovenbuurmeisje haar broertje een klap geven met een van zijn skeelers. Het meisje bloost, hij brult. Dezelfde dag zie ik ze in de speeltuin, waar ook pubermeisjes schommelen. Kletsen op de wip.
Op een bepaalde manier voel ik me verstoten, ook door wie me liefhebben. Adel uit het landhuis verjaagd. Waar ben ik naar op zoek? Wat verlang ik van mensen? De krantenjongen komt steeds minder.
Ik heb een voorkeur voor het tragische liefdesgedicht. Het genre