Een mogelijk landhuis
Hedda Martens
De landweg is zonnig en vertrouwd; er ligt hier weliswaar vers asfalt, maar de glimmende mier op weg naar de berm is duidelijk zichtbaar. Maries fietswiel zwikt eromheen en toont even heel scherp het bestofte profiel van de voorband; er staan letters in geperst die zich, achter haar, waarschijnlijk al tientallen keren op het asfalt hebben afgedrukt. Gras langs de berm, schaduwen van fluitekruid, een veeg wit zand met schelpen. Marie knijpt haar ogen samen want er glinstert iets, een forse schroef, en een paar meter verder nog twee; het schelpenzand is hier ver over het asfalt gestoven. Ze kijkt opzij en wat is dat, een landhuis: stoffig, bleek en gloednieuw.
Zo is er geen waarneming die niet ergens anders op wijst; weet je het een dan kun je tevens iets anders weten en het is goed daar rekening mee te houden. Ook een mier wijst op iets, op een nest in de buurt, want nooit komt de mier afzonderlijk voor. Net zo min als het schaap trouwens: stel dat het hier in zijn eentje zou lopen, bleke wol op zwart asfalt - daar zou je iets aan moeten doen zelfs. Marie zucht en zet beide handen dicht bijeen op het stuur, de armen gestrekt, het zoemende voorwiel goed in zicht. Verantwoordelijkheid. Als alles volledig op zichzelf zou staan was iedereen vrij.
Landweg, schroeven en zand, goed: een mogelijk landhuis. Zelfs als daar een week geleden niets van te zien was, dan nog, vaak maakt haar steile haar opzijkijken lastig. Des te nadrukkelijker tuurt ze nu naar de slootkant links waar eenden zwemmen omringd door jongen, met iets verderop de smalle houten brug waar het om gaat; ze verplaatst beide handen om haar greep op het stuur te verstevigen. - Een brug wijst op water, waardoor je tevens weet dat daar vissen zijn, planten en torren; maar dat onder deze speciale brug een zwanebloem bloeit met daarnaast een zeldzaam nest, dat is een ander soort weten: het staat op zichzelf. Nooit eerder gezien, zo'n hoge porseleinen bloem boven een rommel van rondgedraaid riet waarin drie heel kleine dieren wonen.
Marie stapt met puntige passen langs de brug die vijf planken breed is en buigt zich bij de zwanebloem over de leuning, nog dieper, tot haar haren loodrecht naar beneden stromen. Ze kijkt naar links en naar rechts, komt overeind, tuurt fronsend langs de oever, hangt