huis zijn laatste adem leek te gaan uitblazen. Die brand was echt het nieuws dat mij die week het meest had beroerd, daar moest ik dus over schrijven, maar het zou raar zijn datgene wat mij diezelfde week persoonlijk het diepst had geraakt buiten beschouwing te laten. Dus begon ik mijn bijdrage van die week als volgt: ‘Mijn grote liefde lag met een hartinfarct aan de monitor pijn te hebben [...]. Eigenlijk vind ik dit te particulier om over te schrijven, ware het niet dat al het nieuws waarmee in 2001 het openbare leven begon, nu eenmaal afkomstig was uit ziekenhuizen.’
Behalve veel telefoontjes en hartelijke brieven leverde deze ‘Van de week’ mij ook een uitvoerige reactie op van Stephan Sanders, die in die tijd in zijn Volkskrant-column de lezers graag liet meebeleven hoe het is om geadopteerd te zijn, en nog zwart en homo bovendien. Het was geen onvriendelijke reactie, meer een verdediging van zijn eigen persoonlijke aanpak die ik - behalve als iemand als Remco Campert aan het woord is - minder interessant vind. ‘De ideale columnist,’ schreef Sanders, ‘verheft het particuliere tot iets dat niet door iedereen wordt gedeeld, maar toch door zoveel mogelijk lezers begrepen wil worden. Columns met een algemene strekking kunnen wij missen als het hoofdcommentaar van een krant. Gelukkig houdt Etty zich meestal niet aan haar eigen, hier zo streng verwoorde taakopvatting: ik lees haar columns als een consequent, persoonlijk en daarom ook overtuigend verslag van een verwijdering; de verwijdering van haar vroeger communistische overtuiging, met de bijbehorende objectieve, wetenschappelijke pretenties.’
Ik was vereerd dat Sanders mijn columns las als consequente, persoonlijke en daarom ook overtuigende verslagen - want zo zijn ze bedoeld en dat is mijn inzet - maar dat die stukjes over mijn verwijdering van mijn ‘vroegere communistische overtuiging’ zouden gaan vond ik, twintig jaar nadat ik van die overtuiging verlost was, hilarisch. Overigens leidde het artikel van Stephan Sanders tot een tweede lading telefoontjes, brieven en bloemen van dat deel van mijn kennissen dat (ha, betrapt!) het NRC Handelsblad niet leest en uit de Volkskrant had vernomen wat mijn man was overkomen.
Slechts één keer heb ik geaarzeld of ik de gebeurtenis die me in een week het meest had beroerd tot onderwerp van mijn column moest maken. Dat was eind december 2000, toen Frits Barend en Henk van Dorp voorafgaand aan de rechtstreekse uitzending van hun praatshow op televisie, door een groep Hells Angels in hun kleedkamers werden geconfronteerd met fysiek geweld en bedreiging. Ze moesten voor de camera verklaren dat deze motorclub geen criminele organisatie was en anders zouden zwaardere represailles volgen. Ik wilde een stuk schrijven waarin ik mijn solidariteit met Barend en Van Dorp uitsprak maar waarin ik hen ook