| |
| |
| |
Stabat Mater
Ann Meskens
Voor Roman
Middaguur. Ik wandel met mijn zoontje. We zingen.
Pa-ra-plu-ke. Pa-ra-sole-ke.
Mijn moeder zong het liedje lang geleden voor mij, ik zing het op deze zonnige dag opnieuw voor mijn kind, zo eenvoudig kan geschiedenis zijn.
Het is warm, zegt hij.
Het is heet, zeg ik.
Ons gebabbel gaat bij voorkeur over niets.
Wij zijn lichtvoetigen op zoek naar nergens. Helaas schijnt de zomerzon genadeloos neer op dit drukke plein waar wij wandelen, ook op ons. Er is nauwelijks schaduw en we hebben geen parasoleke bij de hand. Zo vluchten wij, een grote en een kleine flaneur, even later toch opgelucht een oude barokke kerk binnen. Achter de zware kerkdeuren weet ik de koelte, de stilte ook en het duister.
Na het oogverblindende licht buiten is het moeilijk kijken in deze donkere godsruimte. Enkel wat flakkerende kaarsjes voor een witmarmeren piëtabeeld geven ietwat schijnsel. Ook een heidens jongetje van drie wil op toevallig kerkbezoek dolgraag een kaarsje branden en ik til hem lachend op. En zo, met hem opgetogen in de omhelzing van mijn armen, kijk ik omhoog.
Ik zag de befaamde uitbeelding zo vaak, in deze kerk en in andere, maar pas nu zie ik het beeld zoals het wellicht moet worden gezien. De moeder gods die vol smart neerkijkt op haar eniggeboren zoon die dood en gebroken in haar armen ligt. De draagwijdte van deze pijn. En ikzelf die voor dit beeld mijn enig zoontje in de armen hou, piepjong nog, springlevend en verheugd om een kaarsje. De draagwijdte van dit geluk.
Het spiegelbeeldige ervan treft me in één verschrikkelijke tel. Als versteend denk ik: Pietà. Italiaans. Compassio. Latijn. Heb medelijden met de moeders.
En ik, zo vaak de verlichte geest en de vrolijke godloochenaar, druk mijn zoon dicht tegen me aan, en ik hoor mezelf met hese stem stamelen: ‘Mijn god, dat hij behouden blijft.’ En ik denk allereerst aan oorlogsgeweld dat hem zou wegmaaien.
‘Ik schrijf’, zegt de geschiedenis, ‘lees mij.’
Het verhaal, bijvoorbeeld, van die vrouw die al haar kinderen interbellum baarde, allemaal tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog in. Bij de vijfde jongen had een buurman haar bruut lachend toegeroepen: ‘Wéér een jongen, het zullen toch niet allemaal soldaatjes zijn!’ Al erg oud vertelde ze dat het toch was alsof
| |
| |
die middag een zwaard haar hart doorboorde, toen al. En toen brak de Tweede Wereldoorlog uit. En toen werden vier jongens opgeroepen.
De helft was ze in de oorlog kwijtgeraakt.
De helft had ze na de oorlog teruggevonden.
Het is altijd hetzelfde liedje. En wanneer deze vrouw zelf al erg dicht bij de dood was, had ze nog die pijn in de ogen, een moederdier dat jong kwijtraakte. Het is de oudste pijn.
Maakt het uiteindelijk zoveel verschil of deze vrouw een Belgische, Nederlandse of Duitse moeder was?
Zowel gelovigen als ongelovigen kunnen huiverend naar één van de vele bewerkingen van de Stabat Mater luisteren en erdoor bewogen worden. Het droevigste gedicht ooit.
De moeder stond door smart bevangen
en met tranen langs haar wangen
De tekst is evenzeer een pietà. Het kind dat sterft en de ontroostbare moeder. Het liturgische gedicht werd in de 13de eeuw in Italië of Frankrijk in het Latijn opgeschreven, men weet niet door wie. De klaagzang wordt al eeuwenlang herhaald, vertaald, getoonzet. Door Poulenc, Dvořák, Haydn, Pergolesi. Door meer dan vierhonderd componisten.
Hoe verdrietig en verloren
was de toch zo uitverkoren
moeder die hem 't leven gaf
Het is vooral de menselijkheid die in deze tekst treft, de moeder Maria die de zoon gedragen en gebaard heeft en, zo begrijp ik het toch, voor wie de context van zijn dood - dat hij Gods zoon is, dat hij de mensheid redt, dat hij een wereldgodsdienst sticht - bij het eerste aanschouwen en ook uiteindelijk niet uitmaakt. Zij is haar kind kwijt, zij rouwt dus. Zíj had geen goddelijk plan met hem, de goden boven haar hoofd wel, en zij was, god ja, uitverkoren.
Laat mij delen in uw pijn
Laat mij huilen aan uw zijde
Halfweg de klaagzang laat een ik-figuur door de com-passio - het mede-lijden met de treurende moeder - de vertelling waar worden. De tekst was van bij het begin bedoeld voor persoonlijke meditatie. Het is een welbewuste techniek; door de aandacht slechts op één thema te houden en zich intens erin te verdiepen, verplaatst diegene die mediteert zich in het gebeuren. Hij wordt door zijn verbeeldingskracht getuige en deelnemer. Het was en is bovenal oefenen in compassio.
Leert de geschiedenis ons íets?
Iets als compassio, bijvoorbeeld?
| |
| |
In 1938 schreef de Engelse schrijfster Virginia Woolf een beschouwing over oorlog, getiteld Three Guineas. De tekst was een soort brief in antwoord op een Londens advocaat die Woolf gevraagd had hoe zij dacht dat ze oorlog konden voorkomen. Na de verschrikkingen van de groote oorlog - waar de meeste Europeanen overmoedig en overnaïef waren ingestapt - hield deze vraag de intellectuelen bezig.
Heel wat onder hen veroordeelden heel fel het fenomeen oorlog, mannen én vrouwen. Paul Valéry schreef: ‘En op dit moment zien we dat de afgrond van de geschiedenis groot genoeg is voor iedereen. We beseffen dat een beschaving broos is als het leven.’ Einstein die een nieuw verband tussen massa en energie had kunnen bedenken en Freud die de gehele latere psycho-analyse had gegrondvest, schreven elkaar nog in 1938 open brieven met de vraag: ‘Waarom oorlog?’. Wie erover nadacht moest vaak vluchten. Einstein en Freud waren trouwens allebei joods.
In het essay vroeg Woolf zich allereerst af of zij en de advocaat wel konden communiceren over de redenen van oorlog, aangezien zij een vrouw was, en hij een man, en dat oorlog in se een mannenzaak was. Evenwel. ‘U, meneer, spreekt van “ontzetting en afschuw”. Wij spreken ook van ontzettingen afschuw... Oorlog, zegt u, is verschrikkelijk, barbaars. Er moet tot elke prijs een eind komen aan de oorlog. En wij zeggen uw woorden na.’
Het verschrikkelijke van de Eerste Wereldoorlog had menigeen verrast. Er waren de verhalen, en vooral, er waren de foto's die onverbloemder dan verhalen de oorlogswerkelijkheid weergaven. Woolf dacht dat de schokkende beelden die circuleerden (ze becommentarieerde in deze tekst foto's van de Spaanse Burgeroorlog) de goede mensen wel moest verenigen, vrouwen én mannen. De onthutsende realiteit van de beelden zou helpen, meende ze, want het probleem met de oorlog was nu net dat wie er niet in betrokken was het aan verbeeldingskracht ontbrak. Men moest de oorlogswerkelijkheid voor ogen zien. Men had inlevingsvermogen nodig.
Kon men zich zo oefenen in compassio? Was daarom in 1924 Krieg dem Kriege!, het fotoboek van de dienstweigeraar Ernst Friedrich verschenen? Friedrich had via oproepen in kranten en tijdschriften weerzinwekkende oorlogsbeelden bij elkaar gebracht. Hij voorzag ze van viertalige cynische onderschriften en provocerend plaatste hij de officiële visie naast de ontluisterende visie. Het boek begint met oorlogsspeelgoed voor jongetjes en eindigt met oorlogskerkhoven voor de doden. Het kende een enorme oplage. En vervolgens brak de Tweede Wereldoorlog uit. En opnieuw was menigeen geschokt. En was men het nog niet in de oorlog, dan wel daarna bij het zien van het stuitendst beeldmateriaal. Foto's van
| |
| |
nauwelijks-nog-mensen bij de bevrijding van Buchenwald, Dachau, Bergen-Belsen of verder van huis, beelden van de nauwelijks-nog-steden Hiroshima en Nagasaki, en ook daar, mensen.
Hoeveel verbeelding heeft een mens nodig?
Hoeveel herinnering?
Helpt louter de schokkende realiteit van de beelden een volgende oorlog te voorkomen? Blijkbaar niet.
De Amerikaanse jongetjes die nu in Irak vechten, zagen wellicht nog veilig thuis op de bank met Coca-Cola en popcorn de oorlogsfilms Saving Private Ryan (die eerste dertig minuten!) en Apocalypse Now (die waanzin!) en stapten vervolgens - gehoorzaam, overmoedig, heldhaftig, volstrekt kierewiet? - een volgende oorlog in, ver van huis.
Leert de geschiedenis ons iets? De geschiedenis leert ons dat er niets te leren valt, zeggen de slimmeriken. En de weerzinwekkendste foto of film is niet weerzinwekkend genoeg. Daarin had Virginia Woolf gemist. Na een volgende wereldoorlog was men iets minder naïef.
Neem de Duitse joodse filosoof Günther Anders. Hij beleefde als vijftienjarige jongen de Eerste Wereldoorlog, pal achter het front en met te veel zicht op de gruwel, het tekende hem fundamenteel. Vervolgens maakte hij van dichtbij de opkomst van het fascisme en de jodenvernederingen mee, vluchtte hij voor het geweld van de Tweede Wereldoorlog naar het verre Amerika, hoorde daar al van de hel van de concentratiekampen en niet veel later was er de verwoestende kracht van de atoombom.
Nog in Amerika besefte hij dat het voorstellingsvermogen van de mens te beperkt was voor de modernste technische oorlogen en het verdriet van het oude Europa. Anders zelf was er al in 1936 van weggevlucht. De filosofe Hannah Arendt, zijn eerste vrouw, volgde in 1941. Toen zij hem de trieste cijfers noemde, besefte hij diepgaand: één dode kun je je nog voorstellen, vijf doden is al moeilijker, honderd doden worden een getal, duizend doden krijgen iets ontelbaars, miljoenen doden zijn onvoorstelbaar.
Hóe maak je het iemand duidelijk? Met cijfers?
WO I. De schrijver Henri Barbusse schatte de Franse loopgraven op ongeveer tienduizend kilometer. De Britse en Belgische zouden ongeveer even lang zijn geweest. Allen tezamen maakten ze bijna veertigduizend kilometer, de omtrek van de aarde.
WO II. Trek de wezen en de halfwezen nog af van de optelsom, hoe vaak moet je dan voor alle moeders van de slachtoffers van één smerige oorlog halfweg de eeuw het Stabat Mater draaien? Tel uit hoe lang het muziekwerk duurt. Vermenigvuldig.
Heb medelijden met de dode kinderen, heb medelijden met de
| |
| |
dode kinderen, heb medelijden met de ontroostbare moeders.
In 1976 componeerde de Poolse componist Górecki zijn eigen Stabat Mater voor strijkorkest en sopraan. Hij droeg de symfonie no. 3 of de Symfonie van treurliederen op aan zijn vrouw. Het zijn drie uiterst trage bewegingen, somberder dan de Stabat Maters, al meende Górecki dat alle kunst een gebed was (zoals de filmregisseur Tarkowski had gezegd) en niet zonder hoop.
In de eerste beweging van de symfonie hoor je een Pools gebed uit de 15de eeuw, het Klaaglied van het Heilig Kruis, een pietà dus.
My son, my chosen and beloved
In de tweede beweging zingt een sopraan woorden die de achttienjarige Helena Wanda Blazusiakówna in 1944 op de muur van een gestapocel kraste, een gebed aan Maria.
De derde beweging verhaalt een 19de eeuws Pools volkslied; een moeder zoekt wanhopig haar zoon, hij is gedood door de vijand, en zij wil hem begraven.
Hielp deze pietà herinneren? Hielp het oefenen in compassio? In 1993 stond de Symfonie no. 3 aan de top van zowel klassieke als populaire hitlijsten, bij de verkoop liet het in dat jaar zelfs Madonna achter zich, de Moeder Maria van de popmuziek.
En in de streken op aarde waar er vrede huisde, danste men in de disco op de tonen van een Pools componist. Intussen hoor je de muziek bijna nooit meer, tenzij als soundtrack in televisiethrillers, maar maakt het verschil?
Als we maar de verschrikking zouden beseffen, echt beseffen, dan zouden we oorlog resoluut weigeren, menen nog altijd velen - intellectuelen, activisten, onderwijzers. Daarom heeft geschiedenis zijn nut en voordeel, zo denken ze, met de oorlogen als het zwaar geschut.
En zij die oorlogen hebben meegemaakt, vertellen eindeloos hun verhalen, in de hoop dat het zich nooit meer zal herhalen.
Heeft geschiedenis zoveel kracht? Ze kan zowel actuele onrechtvaardigheid en onveranderlijkheid legitimeren, als verontwaardigd om rechtvaardigheid en actie schreeuwen. Zowel de nazi's als hun tegenstrevers beriepen zich op haar. Geschiedenis kan dan wel een bestaande mening onderstrepen of betwijfelen, maar ze bewijst niet, fundeert niet, geeft niet noodzakelijk richting, want de geschiedenis is alles wat er in
| |
| |
het verleden gebeurde.
‘De geschiedenis rechtvaardigt wat men wil, strikt genomen leert zij niets, want zij bevat alles en geeft voorbeelden van alles.’ Ik citeer Paul Valéry, een Franse intellectueel die veel over geschiedenis en geheugen heeft nagedacht.
In het verleden zat dat alles net zo onoverzichtelijk en oninzichtelijk in elkaar als alles in het heden van nu. Wie het verleden onderzoekt, schrikt van de pietluttige details, de onvoorziene wending die gebeurtenissen nemen, het stomme toeval. Ach, de geschiedenis schrijft eerder in hiërogliefen van een dronkeman, al lijkt het soms op spiegelschrift. En al is het voor de goede zaak, halsstarrig lessen uit de geschiedenis willen trekken kan de veelvormigheid en de complexiteit uit het oog doen verliezen.
Overigens toont het zich altijd opnieuw. Er zijn geen ondubbelzinnige en dwingende lessen uit het verleden te trekken, iemand in confrontatie met de geschiedenis wordt niet noodzakelijk een beter mens, en wie over de voorbije oorlogen les krijgt, wordt niet vanzelf een pacifist.
‘De geschiedenis levert een volk dromen, bedwelming, vervalste herinneringen en grootheidswaan.’ Dat schreef diezelfde Paul Valéry ook vorige eeuw. Wat men gisteren of vandaag onder de geschiedenis verstaat, is een keuze. Men citeert slechts uit het overvolle verleden, het ene of het andere. Intussen is de argwaan tegenover - zeker het stichtende - karakter van geschiedschrijving nog toegenomen, ook en vooral door historici.
Geschiedenis, stellen ze, wordt vooral altijd opnieuw herschreven en iets als collectieve herinnering is slechts een metafoor. Niettemin. Wie ziet niet dat geschiedenis op haar best ervaring en herinnering aanreikt en de verbeelding oprekt? En geloven vredesactivisten niet met reden dat, als men de geschiedenis levend wil houden, men haar altijd opnieuw moet willen herschrijven?
Hebben we misschien minder geschiedenis maar meer herinnering nodig? Kijken naar de pijn van anderen, het laatste boek van de Amerikaanse intellectuele Susan Sontag, gaat over wat wrede oorlogsbeelden met de mens doen. ‘Foto's die iedereen kent,’ zegt zij, ‘vormen nu een vast onderdeel van de onderwerpen waarover een samenleving wil nadenken of beweert te willen nadenken. Men noemt die ideeën “herinneringen”, maar dat is uiteindelijk een fictie. Strikt genomen bestaat er geen collectief geheugen: dat behoort tot dezelfde familie van valse begrippen als collectieve schuld. Wat wel bestaat is collectieve instructie. Herinnering is altijd persoonlijk, niet reproduceerbaar - en sterft met het individu. Wat men het collectief geheugen noemt, is geen geheugen maar een stelling: dat dít belangrijk is, en dat dit verhaal vertelt hoe het is gebeurd, met foto's erbij die het geheel vastleggen in onze geest.’
| |
| |
Het mag zo zijn dat geschiedenis zich makkelijk laat herschrijven, toestaat het heikele te vergeten en het gewilde te vergroten en zo leugenachtig en vals wordt - selectief is ze altijd. Als de Franse schrijver Henri Barbusse na zijn eigen oorlogservaringen Le Feu schrijft, dat al in 1916 verschijnt, gaat hij in rauwe niet-literaire, niet-historische taal op zoek naar de daadwerkelijke waarheid in de loopgraven, ver van de geschiedenis.
Bloedernstige historici vinden wel eens dat men de geschiedenis trivialiseert als men in foto's, films of verhalen de individuele mensen naar voren schuift, personages waarmee men zich kan identificeren en die men in het hart kan dragen. Ze hebben gelijk dat dit niet de enige vorm van hun vakgebied mag zijn. Maar het is aangewezen voer voor de verbeeldingskracht.
Meer historici dan vroeger gaan op zoek naar de verhalen van de ene mens of de andere, concreet levend in de geschiedenis. In deze historische microstoria wordt het verleden geïndividualiseerd en ook daarom tot leven gebracht.
Want. De Oorlog van 14-18. Hoezo? Kijk in de ogen van een man, een jongen nog, die op die dag en op die plaats in de camera keek. Foto's kunnen een abstract geworden verleden verpersoonlijken. Wat ziet hij er menselijk uit! Hoe heette hij? Waar woonde hij? De verschrikte blik voorgoed vastgelegd. Men is dichtbij en het is moeilijk niet mee te voelen.
De echte smeerlapperij echter, de miserie, de kou en de dood in de modder; kunnen we er ons wel iets bij voorstellen? Een personage uit Barbusses boek merkt grimmig uit de diepten van de ellende op: ‘Als 'r 'n goeie god zou zijn, zou 'r geen kou bestaan. Daar blijf ik bij.’ Het is de stem van een mens verlaten door de goden en verloren in de geschiedenis. Er raakt altijd te weinig overgeheveld in taal, maar nalezen is op zijn best ook navoelen.
De meest beklijvende anti-oorlogboeken zijn individuele verhalen, of ze fictie zijn of niet.
Soldaat Schwejk in Schwejk aan het front van Jaroslav Hašek uit 1923.
Paul Baümer in Im Westen nichts Neues van E.M. Remarque uit 1929.
Kapitein Yossarian in Catch 22 van Joseph Heller uit 1961.
Vaker dan de geschiedenis verheldert de literatuur dat de cijfers van de verliezen een pijnlijke optelsom van enkelingen zijn.
Lees Omega Minor van Paul Verhaegen.
Lees alle individuele namen op oorlogsmonumenten. Het zijn teksten bedoeld voor persoonlijke meditatie. Men moet ze één voor één lezen.
De bedenkingen die te maken zijn bij iets als collectieve herinne- | |
| |
ring, gelden ook voor de individuele herinnering. Het geheugen en zijn sluipwegen. Eenzelfde iets draagt zorg voor bijhouden en wegwissen, en wie bepaalt welke kant het opgaat? Herinnering is zowel onthouden als vergeten, ordening van het bestaande en - et plus - schepping uit het niets. Dat is zo voor de geschiedenis in het algemeen, dat is zo voor onze persoonlijke geschiedenissen.
De individuele herinnering heeft met al zijn menselijke beperkingen echter een (moreel) voordeel. Het verbeeldingsvermogen wordt opgerekt. Een appèl, een (morele) oproep die ten diepste in elk meeleven huist, is sterker hoorbaar. De eigen individuele herinnering of die van de ander kan ingezet worden om te oefenen de mensheid als mens per mens per mens te bezien. Moreel gezien is de geschiedenis niet eens belangrijk, hoe we haar willen herinneren wel.
Het gevaar bestaat dat elke algemene geschiedenis, net als staten en oorlogen en dictaturen, de individuele mensen tot massamensen verzamelt en vervormt. (Het technische karakter van de massamoord in Auschwitz bemoeilijkte het vermogen van de gewone verbeeldingskracht om het gelaat van elke afzonderlijke mens te laten oplichten. Een abstract idee als Alle joden buiten (de wereld!) stuit op hetzelfde onvermogen.)
Richard Overy, een notoir Brits historicus, concludeerde bij het bestuderen van het nationaal-socialisme en het communisme dat beide systemen dát nu juist deden, de persoonlijke mens omturnen tot groepsmens, en met succes. Hij constateerde eveneens dat onthutsend veel Duitse en Russische burgers dolgraag nationaal-socialist of communist werden. Dissidenten werden monddood of dood gemaakt. Wat is dat met ons?
Een oorlog vernietigt het individuele verhaal maar geeft er een collectief verhaal voor terug, en helaas vaak een aanlokkelijk verhaal. Wellicht ziet men daarom zoveel enthousiasme bij aanvang. Maar wat als de geliefde zoon, vriend, vader in het slijk van de oorlog sneuvelt? Wat als de eigen kinderen op het spel staan? Wat als de concrete echte werkelijkheid op zijn hardst toeslaat?
Hoeveel liefde is er dan nog voor een idee? Want oorlog is overal slechts een idee. Een idee waarop de kwetsbare werkelijkheid zich altijd doodloopt.
Lees de geschiedenis. Zie de Eerste Wereldoorlog. Bezoek Noord-Frankrijk. Meer dan tweehonderd oorlogskerkhoven in het liefelijke gebied van de Artois en de Somme met onder de graven de resten van wie men terugvond, meer dan honderdduizend doden worden nog vermist. Bij het dorpje Fromelles moest men wel een massagraf graven, want er sneuvelden in enkele dagen zoveel soldaten dat het onmogelijk was om de lijken te onderzoeken.
De Duitse jongen Erich Maria Remarque die ervan droomde componist te worden, trad verplicht in dienst, maar intussen
| |
| |
raakte ook hij enthousiast voor de idee van een grote oorlog. ‘Wij gaan de wereld redden,’ verkondigde hij zijn vrienden. Tot de eerste vriend in de realiteit van het slagveld al direct door een granaat werd getroffen. ‘Ik zag hem in de modder liggen, met opengereten buik. Zo'n aanblik is niet te bevatten. En evenmin bevattelijk is dat er zoveel jaren nodig zijn voordat de volle verschrikking werkelijk tot je doordringt,’ concludeerde hij later.
Zijn boek Van het Westelijk Front geen nieuws verscheen pas in 1929. Door te veel oorlogsletsel was het onmogelijk om muziek te componeren, hij werd door de oorlog een pacifistisch schrijver. De oplage van zijn boek telt tot nu toe ongeveer vijftig miljoen exemplaren, te lezen in vijftig talen.
‘Ik schrijf,’ zegt de geschiedenis, ‘lees mij’.
Maar luister. Toen men die Erich Maria in juni 1917 naar het Belgische Ieper stuurde, had een ander Duits regiment vanuit Frankrijk zich eveneens naar Ieper verplaatst. Eén van de soldaten van dat regiment was de jonge Adolf Hitler. De jonge Remarque was sappeur, hij bracht 's nachts in het niemandsland prikkeldraadversperringen aan. De jonge Hitler was ordonnans, gebukt in de loopgraven bezorgde hij oorlogsberichten. Ze zaten in diezelfde hel. Ook Hitler raakte gewond. Remarque schreef een anti-oorlogboek. Adolf Hitler schreef Mein Kampf.
En toen Hitler in 1933 aan de macht kwam, bestormde men het anti-oorlogs-museum van Ernst Friedrich, de bedenker van Krieg dem Kriege!, en richtte er een SA-clublokaal in met martelruimte. (Friedrich kon ontvluchten, zijn vriendin helaas niet, zij stierf in Auschwitz.) In datzelfde jaar, 1933, maakte Hitler ook jacht op de vredelievende Erich Maria Remarque. (Ook hij ontkwam, maar uit frustratie pakten de nazi's later zijn zus op, moeder van twee kinderen, en onthoofden haar met een bijl.)
Zelfs iemand die met het werkelijke lijden in een oorlog wordt geconfronteerd, wordt niet automatisch pacifist. Hitlers oorlogservaringen leidden tot een nooit gezien ‘offensief tegen de mens’ - een begrip van Hannah Arendt.
Heb medelijden met alle filosofen die er na de Tweede Wereldoorlog over na moesten denken. Onder hen veel joden. Maar bovenal: heb medelijden met de moeders. Dat is de kern. Al spreek ik bij uitbreiding natuurlijk ook over de vaders.
Der Untergang. In de oorlogsfilm van de Duitse cineast Hirschbiegel toont men weinig afgrijselijke oorlogsrealiteit, maar de hartstocht van Magda Goebbels voor een leider, een land, een ideaal ziet men ijzingwekkend uitgebeeld. Wanneer ze zich met Hitler in een Berlijnse bunker terugtrekt, smeekt men haar samen met de kinderen te vluchten. Zij gelooft echter zo in de Hitleriaanse idee dat ze in
| |
| |
een wereld zonder nationaal-socialisme niet wil leven.
Hoe pervers is het dat Hitler de vernietiging van de joden al eens zijn ‘Heilig werk’ noemde? Hoe pervers is het dat Magda Goebbels gehoorzamer dan Maria in dit goddelijke plan stapte en bij mislukking zelfs haar kinderen vermoordde? Misschien moet men overwegen dat ze later met haar man ook zelfmoord zou plegen.
Die avond kust de moeder liefdevol haar kinderen, fluistert ze hen nog slaap lekker toe, geeft hen het zachte gif morfine om in te slapen en later die nacht druppelt ze cyaankali in hun mond. Suzanne 12 jaar. Hilde 11 jaar. Christian 9 jaar. Hedda 8 jaar. Kathrin 7 jaar. Elisabeth 4 jaar. Vijf meisjes, één jongetje.
Stabat Mater. Voor Bruno Ganz die Hitler speelde was de scène waar de kinderen net ervoor Kein-schöner-Land-in-dieser-Zeit zongen de moeilijkst te spelen scène. Eén van de kleintjes zat knus op zijn schoot. De verlammende kracht van het voorstellingsvermogen. De verslagenheid van het publiek.
De vraag of zelfs zo'n film helpt.
In Kijken naar de pijn van anderen haalt Susan Sontag het oorlogsessay van Virginia Woolf aan. Op Woolfs hooggestemde hoop dat gewelddadige foto's geweld zouden ontmoedigen, antwoordt Sontag zoveel oorlogen verder, dat de foto's van gruwel net zo goed nieuwe oorlogen kunnen oproepen als tegenhouden.
‘Voor een Israëlische jood is een foto van het uiteengereten lichaam van een kind dat is omgekomen bij de aanval op de Sbarro-pizzeria in het centrum van Jeruzalem in de eerste plaats een foto van een Israëlisch kind dat is gedood bij een Palestijnse zelfmoordaanslag. Voor een Palestijn is het uiteengereten lichaam van een kind dat is omgekomen bij de beschieting met tanks in Gaza in de eerste plaats een foto van een Palestijns kind dat is gedood door Israëlisch geschut.’
Is dat zo bij het eerste kijken èn uiteindelijk? Is dat zo voor wie het kind van dichtbij kent? Ook Sontag moet misschien genuanceerd worden. In de eerste en de laatste plaats is het voor zowel een joodse als Palestijnse moeder het eigenste kind dat de dood vond. Die oerpijn wordt meestal snel gerecupereerd in de context, dat is zo. Een goddelijke, nationalistische, heldhaftige context kan zelfs troost zijn, een oud gevoel als wraak, bijvoorbeeld, kan binnen een dergelijke context makkelijker zijn weg vinden.
Wat niettemin blijft: dat ontroostbare, onvoorstelbare en ontoelaatbare. Mogelijk moeten we ons toch oefenen in dat eerste en laatste moment, en dat om de lieve vrede. Zie de Palestijnse jongen Ahmed Khatib die twaalf jaar was toen hij op een doordeweekse donderdag door een Israëlische soldaat in het hoofd werd geschoten, per ongeluk, de jongen droeg een speelgoedgeweer, zo
| |
| |
zei men toch. Zijn ouders moesten onmiddellijk beslissen of men zijn organen mocht gebruiken, en wel voor Israëlische kinderen. Ze twijfelden niet. De vader van het joodse meisje dat Ahmeds hart kreeg verklaarde ontroerd: ‘Dit is zo'n onvoorstelbare daad van liefde. Ik zou willen dat de familie van de jongen zou denken dat mijn dochter ook hun dochter is.’
Een Palestijnse moeder en Israëlische moeder zijn dan toch verenigd in hun verdriet?
Er zat eenzelfde tragiek in onze eigen oorlogen, niet? Dat zowel Nederlandse, Amerikaanse, Franse, Duitse en nog zo veel meer moeders hun kinderen verloren. Dat zowel joodse, katholieke, protestantse als ongelovige moeders zelfs nog naar hun ontbindende lijken op zoek gingen.
Individu. Latijn. In-dividuus. Ongedeeld. Ondeelbaar.
Tel maar uit. Enkel de Tweede Wereldoorlog, vijftig miljoen slachtoffers. De veralgemeniseerbaarheid van de oorlogen ligt niet in cijfers of andere feitelijkheden, maar, al klinkt dat tegenstrijdig, allereerst in de individuele pijn.
Een heikel punt van de pacifisten is dat ze alle oorlogen op een lijn zetten, en ze daardoor vergelijkbaar en inwisselbaar maken. Het is makkelijk hun een gebrek aan inzicht en nuance te verwijten, het kan zelfs immoreel lijken. Want zijn de sociale, politieke en historische contexten niet toch altijd relevant?
Men moet toegeven. Er is ook altijd een context, en daardoor de noodzaak om een beweging horizontaal te maken, die ene dood te plaatsen in een groter geheel, en die is altijd complex. Maar er is bij elke mens die doodgaat ook een radix, een beweging die je verticaal moet maken, naar de essentie toe. Het wezenlijke is simpel: dat één levend iemand wordt doodgemaakt.
De onvoorwaardelijkheid en de compromisloosheid waarmee een moeder het leven van haar kind verdedigt, dat is contemplatie waard. De onverzettelijkheid en natuurlijkheid waarmee moeders in hun kinderen het individuele kind zien, dat is een vertrekpunt.
Dit ene kind en geen ander, niet en nooit inwisselbaar, te allen tijde nooit slechts een middel maar doel op zich.
En verder behelst moraliteit ook het hebben van lenigheid en veerkracht om afwisselend het ene en het andere standpunt in te nemen, en om beurtelings zowel naar de context als naar de radix te gaan. Er is veel verbeeldingskracht nodig.
Zelfs de Duitse verlichtingsfilosoof Immanuel Kant die de pure empathie zeker afwees, meende dat men om goed of moreel te oordelen verbeeldingskracht nodig had; men moest in staat zijn om zich in iemand anders te verplaatsen. Misschien moeten we de radix wel de
| |
| |
meest persoonlijke context noemen.
Helpt het als we leren zien dat elke geschiedenis een optelsom van geschiedenissen is? Want wat als de wreedheid algemeen, naamloos, ongekend en veraf blijft, een beeld, een cijfer, een verhaal dat voorbijschiet en zich niet in ons verankert?
Het is door de persoonlijke nabijheid dat een filosoof als Günther Anders meer activist dan wijsgeer werd. Hij dacht indrukwekkend na, maar vooral tegen oorlog, tegen bewapening. Volgens hem konden we met ons menselijke gevoel en onze menselijke verbeelding niet meer beseffen wat er - en dan vooral technisch - aan ontmenselijking mogelijk was. Tegen de wijsgerige traditie in waarbij men de rede en de waarneming beklemtoonde, wilde Anders het gevoel, de verbeelding, het voorstellings-vermogen van mensen oprekken. Om bij te blijven met de ellende van onze tijd.
Günther Anders las al vroeg Hitlers Mein Kampf. Hij was de enkeling die genoeg verbeelding had om het ernstig te nemen. Hij had gelijk, er is veel meer nodig dan weten of zien.
Want altijd opnieuw. Stabat Mater. Dwaze moeders. Moeders tegen oorlog. Ontroostbare moeders. Een symfonie van treurliederen.
Amerika. Cindy Sheenan, ook wel Peace Mom genoemd, moeder van een gesneuvelde marinier, de dag na een moordende aanval in Haditah: ‘Veertien doden vandaag. Veertien moeders die in tranen zullen uitbarsten.’
Irak. Een vluchtelinge van Falluja vertelt dat haar zevenjarig zoontje bij schermutselingen omkwam, zijn lichaam werd nooit teruggevonden. Vertwijfeld zegt ze voor de camera nog zijn naam, Abdullah Yussef, en dat hij in het Aldara-district woonde. Ze hoopt er nog op dat iemand haar zijn dode lijfje brengt. Ze huilt.
Congo. Een vertwijfelde moeder loopt cirkels in het zand, onophoudelijk, met speurende blik, net een kat die onberedeneerd naar haar jong zoekt. In een vraaggesprek met iemand van het dorp hoor je dat rebellen, intussen maanden terug, haar kinderen met geweld meenamen, vier jongens, één meisje.
Stabat Mater. Stabat Mater. Stabat Mater. De contemplatie. De oefening. De plicht het te moeten herhalen, al heb je niet de indruk dat men luistert.
En uiteindelijk altijd opnieuw Pergolesi. Een jonge zieke componist die in een klooster vooraleer te sterven nog een goddelijke compositie componeerde. En dat dit vreemd genoeg ook troost kan zijn.
Men verwijt hem bij wijlen dat zijn muziek te prachtig is voor het onderwerp. Deze dagen weerklinkt die in een publiciteitsreclame. Een bevallige vrouw - of ze moeder is valt niet na te gaan - verorbert traag en sensueel een chocoladekoekje van Häagen Dazs. Op de achtergrond de tonen van het Stabat Mater.
| |
| |
Het is godgeklaagd. En toch. De lichtzinnigheid en onwetendheid van reclamejongetjes bestaat bij gratie van vredige tijden, dat weet ik, men moet er eigenlijk heel erg blij om zijn.
Om de lieve vrede.
Hier toch nog.
Nu toch nog.
Mijn kind en ik, een kleine en grote flaneur, die enkel al eens een schuilplaats moeten zoeken omdat het zonnetje te fel schijnt. De draagwijdte van dit geluk.
‘Een oorlogsverklaring zou een soort volksfestival moeten zijn met entreebiljetten en fanfares, iets als bij stierengevechten. En in de arena dan de ministers en de generaals van de twee landen, gekleed in zwembroeken en gewapend met knuppels, en dat ze het zelf maar uitvechten. Wie het overleeft, wel, dat land heeft gewonnen. Het zou eenvoudiger en rechtvaardiger zijn dan regelingen waarbij de verkeerde mensen het gevecht leveren.’ - Erich Maria Remarque, begin 20ste eeuw.
‘Veertien doden vandaag. Veertien moeders die in tranen zullen uitbarsten. We kennen de namen nog niet van die kinderen, maar we weten wel dat hun ouders niet George en Laura Bush, Dick en mevrouw Cheney, Donald en mevrouw Rumsfeld, heten.’ - Cindy Sheenan, begin 21ste eeuw.
|
|