Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 2006 (nrs. 113-116)
(2005-2006)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 149]
| |
[pagina 150]
| |
1 De ware weg gaat over een koord dat niet in de hoogte gespannen is, maar net boven de grond. Het lijkt meer bedoeld om te doen struikelen dan eroverheen te lopen.
2 Alle menselijke fouten zijn een vorm van ongeduld, dat een voortijdig einde komt aan een methodische aanpak, dat een schijnbare zaak ogenschijnlijk wordt ingeperkt.
3 Er zijn twee menselijke doodzonden, waaruit alle andere voortvloeien: ongeduld en gemakzucht. Vanwege het ongeduld zijn ze uit het paradijs verdreven, door gemakzucht keren ze er niet terug. Maar het kan zijn dat er maar één doodzonde is: het ongeduld. Vanwege het ongeduld zijn ze verdreven, vanwege het ongeduld keren ze niet terug.* De aantekeningen die van een asterisk voorzien zijn had Kafka met een potlood doorgestreept. 4 Vele schimmen van gestorvenen doen niets anders dan likken aan de wateren van de doodsrivier, omdat hij van ons vandaan komt en nog smaakt naar onze zoute zee. Van de weeromstuit verzet de rivier zich, walgend stroomt zij achteruit en spoelt de doden naar het leven terug. Maar zij zijn gelukkig, zingen dankliederen en strelen de woedende.
5 Vanaf een bepaald punt is geen terugkeer meer mogelijk. Dat punt moet je zien te bereiken.
6 Het beslissende ogenblik in de menselijke ontwikkeling duurt eeuwig. Daarom hebben de revolutionaire geestelijke bewegingen gelijk wanneer ze al het voorafgaande van nul en gener waarde verklaren, want er is nog niets gebeurd.
7 Een van de effectiefste verleidingsmanoeuvres van het kwaad is oproepen tot strijd. Het is als de strijd met vrouwen, die in bed eindigt.*
8-9 Een stinkende teef, die rijkelijk jongen heeft gebaard, op sommige plekken al in ontbinding, maar die in mijn jeugd alles voor mij betekende, die mij overal trouw volgt, die ik met geen mogelijkheid kan slaan, waarvoor ik echter, zelfs voor haar adem beducht, stappen achteruit doe, en die mij toch, als ik geen andere oplossing zie, in de hoek dringt van de muur die al in zicht komt, om daar op mij en met mij geheel te vergaan, tot het einde toe - siert mij dat? - haar etterende en wormachtige tong op mijn hand.
10 A. heeft veel praatjes, hij denkt dat hij het in het goede ver geschopt heeft, | |
[pagina 151]
| |
aangezien hij zich, kennelijk als een steeds aantrekkelijker object, aan steeds meer bekoringen blootgesteld voelt uit richtingen die hem tot dusver volkomen onbekend waren. De juiste verklaring is echter dat een grote duivel in hem gevaren is en daar een enorm aantal kleinere bij komt om de grote te dienen.
11-12 Hoe je bijvoorbeeld een appel op verschillende manieren kunt bekijken: de zienswijze van het jongetje dat zijn nek moet uitsteken om nog net de appel op het tafelblad te zien, en de zienswijze van de heer des huizes, die de appel pakt en zonder problemen aan een tafelgenoot geeft.
13 Een eerste teken van beginnend inzicht is de wens te sterven. Dit leven lijkt ondraaglijk, een ander onbereikbaar. Je schaamt je niet meer te willen sterven; je vraagt uit de oude cel, die je haat, naar een nieuwe te worden overgebracht, die je weldra zult leren haten. Het kan goed uitkomen als er van het geloof nog iets over is. Tijdens het transport zal toevallig de Heer door de gang voorbijkomen, de gevangene aankijken en zeggen: ‘Die moeten jullie niet meer opsluiten. Hij komt bij mij.’
14 Liep u over een vlakte, was u voornemens te lopen en deed u toch stappen achteruit, dan zou het een wanhopige aangelegenheid zijn; daar u evenwel tegen een steile helling opklimt, zo steil ongeveer als gij zelf vanonder gezien bent, dan kunnen de stappen achteruit ook alleen maar door de bodemgesteldheid veroorzaakt zijn en u hoeft niet te wanhopen.
15 Als een weg in de herfst: nauwelijks is hij schoongeveegd, is hij weer bezaaid met dorre bladeren.
16 Een kooi ging op zoek naar een vogel.
17 Op deze plek was ik nog nooit: het ademen gaat anders, de ster naast de zon straalt helderder dan de zon.
18 Als het moge tijk was geweest de Toren van Babel te bouwen zonder erop te klimmen, zou het zijn toegestaan.
19 Laat je door de boze niet wijsmaken dat je geheimen voor hem kunt hebben.
20 Luipaarden dringen de tempel binnen en drinken de offerkruiken leeg; dat gebeurt keer op keer; ten slotte kun je het vooruit berekenen en wordt het een deel van de ceremonie. | |
[pagina 152]
| |
21 wat houdt de hand de steen stevig vast. Zij houdt hem alleen maar stevig vast om hem des te verder van zich af te gooien. Maar ook de weg gaat die kant uit.
22 Jij bent het huiswerk. In geen velden of wegen een leerling te bekennen.
23 De ware tegenstander boezemt je grenzenloze moed in.
24 Tot je geluk besef je dat het stuk grond waarop je staat niet groter kan zijn dan wat je twee voeten bedekken.
25 Hoe kun je anders blij zijn met de wereld dan wanneer je erheen vlucht?
26 Schuilplaatsen zijn er legio, redding is er slechts een, maar mogelijkheden tot redding weer evenveel als er schuilplaatsen zijn.* ~ Er is een doel, maar geen weg; wat wij weg noemen, is aarzeling.
27 Dat we het negatieve doen is iets wat er bij komt, het positieve is ons al gegeven.
28 Zodra je eenmaal het kwaad tot je hebt toegelaten, is het niet meer nodig erin te geloven.
29 De bijgedachten waarmee je het kwaad tot je hebt toegelaten zijn niet de jouwe, maar die van het kwaad. ~ Het dier maakt zijn baas de zweep afhandig en ranselt zichzelf om baas te worden en weet niet dat het alleen maar gedachte is, opgeroepen door een nieuwe knoop in de gesel van de baas.
30 Het goede is in zekere zin troosteloos.*
31 Naar zelfbeheersing streef ik niet. Zelfbeheersing wil zeggen: in witten grijpen op een willekeurig punt van de oneindige stralen van mijn geestelijke existentie. Maar als het moet trek ik zulke cirkels om mij heen liever zonder iets te doen, een en at verbazing over het immense complex en neem alleen de steun, die deze aanschouwing a contrario biedt, mee naar huis.
32 De kraaien beweren dat een enkele kraai de hemel kan verwoesten. Dat is | |
[pagina 153]
| |
ongetwijfeld waar, maar het bewijst niets tegen de hemel, want hemel betekent nu eenmaal: onmogelijkheid dan kraaien.
33 Martelaren hebben geen lage dunk dan het lichaam, ze laten het aan het kruis in de hoogte steken, daarin zijn zij het met hun tegenstanders eens.’*
34 Zijn uitputting is die dan de gladiator na het gedecht, zijn werk was het witten dan een hoek in een kantoor.
35 Hebben bestaat niet, alleen maar zijn, alleen maar een zijn dat naar de laatste adem, naar stikken verlangt.
36 Vroeger begreep ik niet waarom ik op mijn dragen geen antwoord kreeg, thans begrijp ik niet hoe ik heb kunnen geloven dat ik dragen kon stellen. Maar ik geloofde helemaal niet, ik heb alleen maar dragen gesteld.
37 Het enige antwoord op de bewering dat hij misschien iets bezat maar niet was, waren bedingen en hartkloppingen.
38 Iemand verbaasde zich erover hoe gemakkelijk hem de weg dan de eeuwigheid afging; hij vloog namelijk naar beneden.
39 De Boze kun je niet in termijnen betalen - toch probeer je het voortdurend. ~ Het zou denkbaar zijn dat Alexander de Grote, ondanks de successen in de oorlog tijdens zijn jeugd, ondanks het voortreffelijke leger dat hij had opgeleid, ondanks de op verandering dan de wereld gerichte krachten die hij in zich voelde, bij de Hellespont tot stilstand was gekomen en hem nooit overgestoken zou hebben, niet uit angst, niet uit besluiteloosheid, niet uit wilszwakte, maar uit verknochtheid aan de aarde.
39a De weg is eindeloos, er valt niets aan af te doen noch aan toe te voegen en toch blijft iedereen zijn eigen kinderlijke el ernaast houden. ‘Zeker, ook dit stukje weg van een el moet je nog gaan, je krijgt het niet cadeau.’*
40 Alleen vanwege ons begrip van tijd gebruiken wij de uitdrukking jongste gericht, in feite is het standrecht.*
41 Het is een hele troost dat de wanverhouding van de wereld alleen maar een kwestie van getallen schijnt te zijn.* | |
[pagina 154]
| |
42 Het van walging en haat vervulde hoofd op de borst laten zakken.
43 De jachthonden spelen nog op de binnenplaats, maar het wild ontkomt hun niet, ook al snelt het nu al door de bossen.
44 Hoe belachelijk heb je je voor deze wereld opgetut.
45 Hoe meer paarden je voorspant, hoe sneller het gaat - niet het blok uit het fundament trekken, dat is onmogelijk, maar het breken van het tuig en zodoende de loze vrolijke rit.
46 Het woord ‘sein’ betekent in het Duitse twee dingen tegelijk: Da-sein (erzijn) en Ihm-gehören (het zijne).
47 Zij werden voor de keuze gesteld: óf koningen óf koeriers van de koning worden. Zoals kinderen nu eenmaal zijn, wilden ze allemaal koerier worden. Daarom zijn er louter koeriers, ze snellen door de wereld en roepen elkaar zelf, omdat er geen koningen zijn, de zinloos geworden berichten toe. Het liefst zouden ze een einde maken aan hun ellendige bestaan, maar ze durven niet vanwege de diensteed.
48 In vooruitgang geloven wit niet zeggen geloven dat er al een vooruitgang heeft plaatsgevonden. Dan zou het geen geloof zijn.
49 A. is een virtuoos en de hemel is zijn getuige.
50 De mens kan niet leven zonder een constant vertrouwen in iets onverwoestbaars in zichzelf, ook kan zowel het onverwoestbare als het vertrouwen constant voor hem verborgen blijven. Een van de uitdrukkingsmogelijkheden van dit verborgen-blijven is het geloof in een persoonlijke God.*
51 Het had de tussenkomst van de slang nodig: het kwaad kan de mensen verleiden, maar geen mens worden.*
52 In het duel tussen jou en de wereld is de wereld secondant.*
53 Je mag niemand bedriegen, ook niet de wereld met haar overwinning.
54 Er bestaat niets anders dan een wereld van de geest; wat wij de zintuiglijke wereld noemen is het kwaad in de geestelijke en wat wij kwaad noemen is slechts een noodzakelijk moment in onze eeuwige ontwikkeling. | |
[pagina 155]
| |
Met krachtig licht kun je de wereld oplassen. Voor zwakke ogen wordt zij iets stevigs, voor nog zwakkere krijgt zij vuisten, voor nog zwakkere schaamt zij zich en verplettert degene die haar aan durft te kijken.
55 Alles is bedrog: het minimum aan illusies zoeken, het midden houden, het maximum zoeken. In het eerste geval bedot je het goede door het bereiken ervan te gemakkelijk te willen maken, en het kwade door de strijd veel te moeilijk te maken. In het tweede gevat bedot je het goede door er niet eens in aardse zaken naar te streven. In het derde gevat bedot je het goede door de afstand zo groot mogelijk te maken, het kwade door de hoop dat het ten top gevoerd machteloos wordt. Het tweede geval geniet daarom de voorkeur, want het goede bedot je altijd, het kwade in dit geval niet, daar lijkt het althans op.
56 Er zijn vragen waar we niet omheen zouden kunnen indien we er niet van nature van verlost waren.
57 De taal kan voor alles buiten de zintuiglijke wereld alleen maar in bedekte termen gebruikt worden, maar nooit vergelijkenderwijs, zelfs niet bij benadering, aangezien zij in overeenstemming met de zintuiglijke wereld alleen over bezit en bijbehorende betrekkingen gaat.
58 Men liegt zo weinig mogelijk, alleen wanneer men zo weinig mogelijk liegt, niet wanneer men er heel weinig gelegenheid toe heeft.*
59 Een traptrede die niet diep door voetstappen is uitgehold, is strikt genomen niet meer dan een zielig hoopje hout.*
60 Wie de wereld verzaakt, moet alle mensen liefhebben, want hij verzaakt ook hun wereld. Hij krijgt zo enig besef van wat 's mensen ware aard is, die je wel moet liefhebben, mits je ertegen opgewassen bent.
61 Wie in de wereld zijn naaste liefheeft begaat niet meer en niet minder onrecht dan wie in de wereld zichzelf liefheeft. De vraag is dan alleen nog maar of het eerste mogelijk is.*
62 Het feit dat er niets anders dan een wereld van de geest is, ontneemt ons de hoop en geeft ons zekerheid.
63 Onze kunst is een verblind-zijn door de waarheid: het licht op de terugdein-zende tronie is waar, verder niets. | |
[pagina 156]
| |
64 De verdrijving uit het paradijs is grotendeels een eeuwigdurend proces: de verdrijving uit het paradijs is weliswaar definitief, het leven in de wereld onvermijdelijk, dan maakt de eeuwigheid van het gebeuren het ondanks alles mogelijk dat we voorgoed in het paradijs zouden kunnen blijven, maar daar in feite altijd al zijn, of we dat nu hier weten of niet.
66 Hij is een vrije en veilige burger van de aarde, omdat hij aan een ketting is gelegd die lang genoeg is om toegang te krijgen tot alle aardse ruimten en net lang genoeg om door niets over de grenzen van de aarde heen getrokken te kunnen worden. Maar tegelijk is hij ook een vrije en veilige burger van de hemel, want hij is aan net zo'n uitgekiende hemelsketting gelegd. Wil hij op aarde blijven dan wurgt hem de halsband van de hemel, wit hij naar de hemel dan wurgt hem die van de aarde. Niettemin heeft hij alle mogelijkheden en dat weet hij, en hij weigert zelfs dat alles op een fout bij de eerste kluistering terug te voeren.
67 Hij loopt precies als een beginneling bij het skiën, die bovendien ergens oefent waar het verboden is.
68 Wat is aangenamer dan het geloof in een huisgod!
69 In theorie bestaat er één mogelijkheid om volmaakt gelukkig te zijn: geloven in het onverwoestbare in onszelf zonder dat na te streven.
70-71 Het onverwoestbare is een eenheid; elk mens afzonderlijk is het en tegelijk hebben allen het gemeen, vandaar de weergaloos onafscheidelijke band tussen mensen.
72 Eenzelfde mens heeft inzichten die hoe totaal verschillend ook toch op hetzelfde object betrekking hebben, zodat andermaal de conclusie overmijdelijk is dat er in eenzelfde mens verschillende subjecten zijn.*
73 Hij vreet de afval van zijn eigen tafel; daardoor raakt hij een tijdje verzadigder dan anderen, maar verleert het boven van tafel te eten; daardoor valt er ook niets meer van tafel.
74 Als dat, wat in het paradijs verwoest zou zijn verwoestbaar was, dan was het niet onweerlegbaar; maar als het wel onverwoestbaar was, leven wij met een vals geloof. | |
[pagina 157]
| |
75 Meet je aan de mensheid. De twijfelaar brengt zij aan het twijfelen, de gelovige doet zij geloven.*
76 Het gevoel ‘hier ga ik niet voor anker’ en tegelijk de deinende golven om je heen voelen. ~ Een ommezwaai. Angstig loerend en verwachtingsvol sluipt het antwoord rond de vraag, bestudeert wanhopig haar gesloten gezicht, volgt haar langs de onzinnigste wegen, die haar zover als maar kan van het antwoord afleiden.
77 De omgang met mensen verleidt tot zelfbeschouwing.
78 De geest wordt pas vrij wanneer hij geen houvast meer biedt.
79 De zinnelijke liefde onttrekt de hemelse aan het zicht; maar zij zou het alleen niet redden, maar aangezien zij onbewust het element van de hemelse liefde in zich heeft kan zij het.
80 De waarheid is ondeelbaar, daardoor kan zij zichzelf niet kennen; wie haar wil kennen moet leugen zijn.*
81 Niemand kan iets verlangen wat hem uiteindelijk schade berokkent. Ziet het er bij een afzonderlijk mens toch naar uit - en dat is vrijwel altijd het geval - dan komt het doordat iemand in de mens iets verlangt wat die iemand weliswaar goed uitkomt maar een tweede iemand, die min of meer ter beoordeling van het geval erbij gehaald is, ernstige schade toebrengt. Had de mens meteen in het begin, niet pas bij de beoordeling de kant van de tweede persoon gekozen, dan was de eerste verdwenen en daarmee ook het verlangen.
82 Waarom jammeren we over de zondenval? Niet om die reden zijn we uit het paradijs verjaagd, maar om de Boom des Levens, om te voorkomen dat we ervan eten.
83 We zijn niet alleen zondig omdat wij van de Boom der Kennis hebben gegeten, maar ook omdat we nog niet van de Boom des Levens gegeten hebben. Zondig is de toestand waarin wij ons bevinden, los van schuld.
84 We zijn geschapen om in het paradijs te leven, het paradijs was bedoeld om ons te dienen. Onze bestemming is veranderd; of dat ook met de bestemming van het paradijs gebeurd is, wordt niet gezegd. | |
[pagina 158]
| |
85 Het kwaad is een uitstraling van het menselijk bewustzijn in bepaalde overgangstoestanden. Niet de zintuiglijke wereld is per se schijn, maar het kwaad in die wereld, dat nochtans in onze ogen de zintuiglijke wereld vormt.
86 Sinds de zondeval zijn wij evengoed in staat tot kennis van het goede als van het kwaad; niettemin zien we juist daarin onze bijzondere eigenschappen. Maar de echte verschillen beginnen pas na die kennis. De schijn van het tegendeel wordt door het volgende gewekt: niemand kan met kennis alleen volstaan, maar moet moeite doen in overeenstemming ermee te handelen. Maar daartoe is hem niet de kracht gegeven, daarom moet hij zichzelf vernietigen, ook al loopt hij dan kans juist daardoor niet over de benodigde kracht te beschikken, maar hem blijft niets anders over dan deze laatste poging. (Dat is ook de betekenis van de dodelijke bedreiging waarmee het verbod op het eten van de Boom der Kennis gepaard gaat; misschien is dat ook de oorspronkelijke betekenis van de natuurlijke dood.) Maar voor die laatste poging schrikt hij terug; liever wit hij de kennis van goed en kwaad ongedaan maken; (de term ‘zondeval’ gaat op die angst terug) maar wat gebeurd is kan niet ongedaan gemaakt worden, maar alleen verdoezeld. Voor dat doel bedenkt men bedoelingen. De hele wereld wemelt van de bedoelingen, misschien is wel de hele zichtbare wereld een en al motivatie van de mens om één moment rust te vinden. Een poging om het feit dat de kennis er is te verdonkeremanen en te doen alsof het om die kennis te doen is.
87 Een geloof als een valbijl, zo zwaar, zo licht.
88 De dood hebben we voor ogen ongeveer zoals in het klaslokaal aan de muur een plaat van de veldslag van Alexander de Grote. Het gaat erom nog in dit leven door onze daden het beeld te doen vervagen of zelfs te doen verdwijnen.
90 Twee mogelijkheden: zich almaar kleiner maken of klein zijn. Het eerste is voltooiing, dus nietsdoen, het tweede is beginnen, dus iets doen.
91 Om een verbale vergissing te vermijden: wat actief vernietigd moet worden, moet eerst heel stevig vastgehouden zijn; wat verbrokkelt verbrokkelt, maar kan niet vernietigd worden.*
92 De eerste godenverering was zeker angst voor de dingen, maar verbonden daarmee angst voor de noodzaak der dingen en in nauw verband daarmee angst voor de verantwoording voor de dingen. Deze verantwoording leek zo immens | |
[pagina 159]
| |
dat men haar niet eens één enkel bovenmenselijk wezen durfde toe te vertrouwen, want ook door tussenkomst van maar één wezen zou de menselijke verantwoording nog onvoldoende verminderd zijn, aan de omgang met slechts één wezen zou nog teveel verantwoording kleven, daarom gaf men elk ding de verantwoording voor zichzelf, bovendien gaf men de dingen ook nog een zekere verantwoording voor de mens.
93 Voor de laatste keer psgchologie!*
94 Twee taken bij het begin van het leven: je cirkel steeds kleiner maken en telkens weer nagaan of je je niet ergens buiten je cirkel verborgen houdt.
95 Het kwaad is vaak in de hand als een werktuig, bewust of onbewust, laat het zich, als je over de wil daartoe beschikt, zonder morren aan de kant zetten.*
96 De vreugden van dit leven zijn niet de zijne, maar onze angst op te stijgen in een hoger leven; de kwellingen van dit leven zijn niet de zijne, maar wij kwellen onszelf vanwege die angst.
97 Alleen hier is lijden lijden. Daarmee is niet gezegd dat degenen die hier lijden elders vanwege dit lijden verheven zullen worden, maar in die zin dat wat in deze wereld lijden heet in een andere wereld, onveranderd en alleen van zijn tegendeel ontdaan, gelukzaligheid is.
98 De voorstelling van de oneindige weidsheid en volheid van de kosmos is het resultaat van de ten top gevoerde vermenging van moeizame creatie en vrije zelfbeschouwing.*
99 Hoeveel neerdrukkender dan de meest genadeloze overtuiging van onze huidige zondige toestand is zelfs de geringste overtuiging van de toekomstige eeuwige rechtvaardiging van onze tijdelijkheid. Alleen de kracht bij het verdragen van deze tweede overtuiging, die in haar zuiverheid de eerste volledig insluit, is de maat van het geloof. ~ Sommigen nemen aan dat er naast het grote oerbedrog telkens speciaal voor hen nog een klein apart bedrog wordt geënsceneerd, dat daarom wanneer op het toneel een minnespel wordt opgevoerd, de actrice behalve het huichelachtige lachje voor haar geliefde ook nog een speciaal geniepig lachje speciaal voor die | |
[pagina 160]
| |
ene toeschouwer op de achterste galerij in petto heeft. Gaat dat niet wat ver?
100 Men kan iets weten van het duivelse, maar er niet in gelopen, want iets duivelsers dan er is bestaat niet.
101 De zonde verschijnt altijd open en bloot en is onmiddellijk zintuiglijk waarneembaar. Ze loopt op haar wortels en hoeft niet te worden uitgerukt.*
102 Alle lijden om ons heen moeten ook wij lijden. we hebben niet één lichaam maar steeds meer en dat laat ons alle pijnen ondergaan, in welke vorm dan ook. Zoals het kind zich door alle levensstadia heen ontwikkelt en zo de ouderdom en de dood bereikt (waarbij elk stadium in wezen voor het vroegere, in het verlangen of de vrees, onbereikbaar lijkt), zo ook ontwikkelen wij ons (met de mensheid niet minder nauw verbonden dan met onszelf) door alle lijden van deze wereld. voor gerechtigheid is in dit verband geen plaats, evenmin als voor angst voor het lijden en voor de interpretatie van het lijden als een verdienste.
103 Je kunt afstand bewaren tot het lijden van de wereld, dat staat je vrij en past bij je aard, maar misschien is juist die afstand het enige lijden dat je kunt vermijden.
104 De menselijke wil is vrij, en wel op drie manieren: Ten eerste was hij vrij toen hij dit leven wilde; nu kan hij het weliswaar niet meer ongedaan maken, want het is niet meer het leven dat hij indertijd wilde, of alleen in zoverre dat hij zijn toenmalige wil uitvoert door te leven. Ten tweede is hij vrij doordat hij kan kiezen langs welke weg en hoe dit leven verloopt. Ten derde is hij vrij doordat degene die hij eens weer zal zijn de wil heeft op welke manier dan ook het leven door te komen en over zich heen te laten komen en wel langs een weg die hij weliswaar kan kiezen maar die dermate labyrinthisch verloopt dat hij geen plekje van dit leven onberoerd laat. Dat zijn de drie manieren waarop de wil vrij is, maar omdat het simultaan is is het één manier en in wezen dusdanig een en hetzelfde dat er geen plaats is voor een wil, noch voor een vrije noch voor een onvrije.
105 Het verleidingsmiddel van deze wereld is hetzelfde als de garantie dat deze wereld slechts een overgang is. Terecht, want alleen op die manier kan deze wereld ons verleiden en dat strookt met de waarheid. Het erge is echter * Op de onderste rand van het velletje staat: Leunstoel bij het raam. | |
[pagina 161]
| |
dat wij na de geslaagde verleiding de garantie vergeten en in feite het goede ons het kwade in gelokt heeft, de blik van de vrouw in haar bed.
106 Deemoed geeft iedereen, ook degene die eenzaam wanhoopt, de sterkste verbinding met de medemens en wel meteen, zij het op voorwaarde dat de deemoed volledig en constant is. Hij kan dat omdat hij de ware taal van het gebed is, tegelijk verering en sterkste binding. De binding met de medemens is de binding van het gebed, de binding met zichzelf de binding van het streven; uit het gebed wordt de kracht voor het streven gehaald. ~ Kun je dan iets anders kennen dan bedrog? Als ooit het bedrog vernietigd wordt mag je niet kijken of je verandert in een zoutpilaar.
107 Allen doen heet vriendelijk tegen A., zoals men alles doet om een voortreffelijk biljart intact te houden, zelfs goede spelers weert, totdat de grote speler komt, het laken zorgvuldig inspecteert, geen fout vooraf duldt, maar dan, wanneer hij zelf begint te spelen, als een razende tekeer gaat.
108 ‘Maar toen keerde hij naar zijn werk terug alsof er niets gebeurd was.’ Dat is een zinswending die we kennen uit een onnoemelijke hoeveelheid oude vertellingen, hoewel ze misschien in geen enkele voorkomt.
109 ‘Dat het ons aan geloof ontbreekt, kan men niet zeggen. Het simpele feit op zich al dat wij leven is wat geloofwaardigheid aangaat onuitputtelijk.’ ‘Is hier iets geloofwaardigs? Je kunt toch niet niet-leven.’ ‘Juist in dit “je kunt toch niet” steekt de waanzinnige kracht van het geloof; in deze ontkenning krijgt zij gestalte.’ ~ Het is niet nodig dat je het huis verlaat. Blijf aan tafel zitten en luister. Je hoeft niet eens te luisteren, wacht alleen maar. Wacht niet eens, wees volledig stil en alleen. De wereld zal zich aan je aanbieden om ontmaskerd te worden, zij kan niet anders, verrukt draait ze voor je in de rondte. Uit: Nachgelassene Schriften und Fragmente ii Vertaling: J.F. Vogelaar |
|