De onreine dwaas
(L'impuro folle)
Over ‘Memoires van een zenuwzieke’ van Daniel Paul Schreber
Roberto Calasso
daniel paul schreber, president van het hof van Appèl te Dresden, zoon van een illuster pedagoog met meedogenloze, onwrikbare opvattingen, kreeg in 1893, op zijn eenenvijftigste, een ernstige zenuwinzinking en werd opgenomen in de psychiatrische inrichting van Leipzig, alwaar hij zich overgaf aan de gezaghebbende directeur, de anatoom P.E. Flechsig. De crisis was begonnen toen president Schreber op een dag, tussen waken en slapen, plotseling bedacht dat het ‘echt heel mooi moest zijn om een vrouw te zijn die zich onderwerpt aan de coïtus’. Vanuit die gedachte ontwikkelde zich in hem een wonderlijk waanbeeld dat hem meezoog naar alle uitersten van foltering en wellust, compleet met goden, hemellichamen, demiurgen en complotten, ‘zielenmoordenaars’, kosmische rampen en politieke omwentelingen. In het middelpunt van dit alles stonden Schrebers overtuiging dat hij op het punt stond te worden getransformeerd tot vrouw, en zijn zenuwslopende strijd tegen een tweeledige god die hem op de hielen zat. Het is in elk geval moeilijk om met een paar woorden een idee te geven van de onthutsende constructie van voorstellingen, verbanden, tragische en komische invallen waarop de lezer in dit boek zal stuiten, een boek dat Schreber na zes jaar ziek zijn schreef met de nauwgezetheid van een onberispelijke Pruisische magistraat, met een rotsvaste, onwrikbare logica, vonkjes schuwe intelligentie, de sombere vastberadenheid van de gnostische traktatenschrijver, waarin hij de hele reeks enormiteiten die hij had beleefd bedaard op een rijtje zette en van commentaar voorzag. Met deze Denkwürdigkeiten wilde hij, onder meer, bewijzen dat hij niet gek was - waar hij wonder boven wonder in slaagde, zodat hij zijn hoger beroep tegen zijn onder curatele stelling won en toe-