Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 2006 (nrs. 113-116)
(2005-2006)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
[pagina 13]
| |
[pagina 14]
| |
De dakwerkerDürer zou een reden hebben gezien om
in een stadje als dit te wonen, met acht gestrande walvissen
om naar te kijken; met de zachte zeelucht die je huis binnenstroomt
op een mooie dag, met golven, even
regelmatig geëtst als de schubben
op een vis.
Een voor een, met z'n tweeën, met z'n drieën, blijven
de meeuwen heen en weer vliegen boven de stadsklok,
of zweven rond de vuurtoren zonder hun vleugels te bewegen -
gestaag stijgend met een lichte
siddering van het lijf - of in een zwerm
krijsend waar
een zee purper als de nek van een pauw
gebleekt wordt tot groenig azuur zoals Dürer
de pijnboom uit Tirol veranderde in pauwblauw en
parelgrijs. Je kunt er een kreeft aanschouwen
van vijfentwintig pond en visnetten uitgelegd
om te drogen. De
wervelende tamboer en pijper van de storm buigt het zoute
moerasgras, verstoort sterren in de lucht en de
ster op de torenspits; het is een voorrecht om zoveel
verwarring te zien.
Een dakwerker in het rood heeft
een touw neergelaten zoals een spin een draad spint;
hij zou zo uit een roman kunnen komen, maar op de stoep
zegt een bord C.J. Poole, Dakwerker,
in zwart en wit; en op een in rood
en wit staat
| |
[pagina 15]
| |
Gevaar. Het kerkportaal heeft vier gecanneleerde
zuilen, elk uit een enkel stuk steen, door
witkalk wat minder opzichtig gemaakt. Dit zou een geschikt
toevluchtsoord
zijn voor daklozen, kinderen, dieren, gevangenen
en presidenten die door zonde gedreven
senatoren
met gelijke munt betaalden door niet aan hen te denken. Men
ziet een school, een postkantoor in een
winkel, vishallen, kippenhokken, een driemast schoener
op stapel. De held, de student,
de dakwerker, ieder op zijn wijze,
voelt zich thuis.
Het zou nauwelijks gevaarlijk kunnen zijn om
in een stadje als dit te wonen, van eenvoudige mensen
die een dakwerker hebben die waarschuwingsborden bij
de kerk zet als hij bezig is de massieve-
gepunte ster te vergulden, die op een spits
staat voor hoop.
| |
[pagina 16]
| |
In deze eeuw van streberei is nonchalance goed en‘echt, het is niet het werk
der goden kleipotten te bakken.’ Zij deden het
in dit voorbeeld niet. Een paar
draaiden rond op de spil hunner verdienste
alsof buitensporige populariteit een pot zou kunnen zijn;
zij waagden het niet
ootmoed te belijden. De gepolijste wig
die het heelal had kunnen splijten
was stom. Ten slotte wierp zij zichzelf terzijde
en schonk in haar val een gunst aan de een of andere arme dwaas.
‘Groter door de lengte van
een vijfhonderdjarige conversatie dan al
de anderen’, was er een, wiens verhalen
over wat nooit waar gebeurd kon zijn -
beter waren dan het vervelende heksengeteem
over vastigheid; zijn stille
spel was verschrikkelijker in zijn doeltreffendheid
dan de felste frontale aanval.
De staf, de zak, het geveinsd inconsequente
in de manier van doen getuigen het beste van dat wapen, zelfprotectie.
| |
[pagina 17]
| |
PoëzieOok ik houd er niet van: er bestaan belangrijker dingen buiten al deze
bedriegerij.
Wanneer men echter poëzie leest met volstrekte geringschatting,
ontdekt men er
ten slotte toch ruimte voor het authentieke in.
Handen die kunnen grijpen, ogen
die zich kunnen opensperren, haar dat overeind kan staan
als het moet, deze dingen zijn belangrijk niet omdat
er een verheven klinkende interpretatie aan kan worden gehecht maar
omdat zij
bruikbaar zijn. Zo ver van hun oorsprong verwijderd dat zij
onbegrijpelijk worden,
zou hetzelfde van ons allen gezegd kunnen worden, dat wij
niet bewonderen wat wij
niet kunnen begrijpen: de vleermuis
ondersteboven hangend of op zoek naar iets om te
eten, voortstormende olifanten, een wild paard zich rollend op zijn rug,
een onvermoeibare wolf onder
een boom, de onbeweeglijke criticus trekkend met zijn huid als
een paard dat een vlo voelt, de honk-
balfan, de statisticus -
noch is het redelijk
‘zakelijke documenten en schoolboeken’
laag aan te slaan; al deze fenomenen zijn belangrijk. Men moet echter
een onderscheid
maken: wanneer zij op de voorgrond worden gesleept door halfbakken
dichters is het resultaat geen poëzie,
pas als de dichters onder ons
‘letterknechten van
de verbeelding’ kunnen zijn - verheven boven
arrogantie en banaliteit en
| |
[pagina 18]
| |
ons kunnen voorleggen ‘denkbeeldige tuinen met echte padden erin’,
zullen wij het
hebben. Intussen, als u aan de ene kant eist
het ruwe materiaal van poëzie in
al zijn ruwheid en
aan de andere kant dat wat
authentiek is, interesseert u zich voor poëzie.
| |
[pagina 19]
| |
Critici en kennersEr schuilt veel poëzie in onbewuste
kieskeurigheid. Bepaalde Ming-
producten, keizerlijke vloerkleden van rijtuig-
wielengeel, zijn op zich goed genoeg, maar ik heb iets gezien
dat mij beter bevalt - een
kinderlijke poging om een verkeerd
belast dier op te laten staan,
soortgelijke vasthoudendheid om een jonge hond
zijn vlees van een bord te laten eten.
Ik herinner mij een zwaan onder de wilgen in Oxford,
met flamingo-gekleurde, ahornblad-
achtige poten. Ze patrouilleerde als een oorlogsschip.
Ongeloof en bewuste kieskeurigheid waren de
hoofdbestanddelen van haar
tegenzin om te bewegen. Ten slotte bleek haar onversaagdheid
niet bestand tegen haar
drang die beetjes voedsel die
de stroom van haar wegvoerde
nader te onderzoeken; zij verdween met wat ik haar te
eten gaf. Ik heb deze zwaan gezien en
ik heb u gezien; ik heb ambitie zonder begrip
gezien in een veelheid van vormen. Toevallig bij
een mierenhoop staande, heb ik
een kieskeurige mier een houtje naar het noorden, het zuiden
het oosten en het westen zien dragen, tot zij
zich omdraaide, van het bloembed het grasperk inliep
en terugkeerde naar het punt
| |
[pagina 20]
| |
waar zij begonnen was. Het houtje daarna achterlatend
als onbruikbaar en haar
kaken overbelastend met een stukje witkalk - pilvormig
maar zwaar - ging zij opnieuw op dezelfde wijze te werk.
Wat betekent het
te kunnen zeggen
dat men de stroom beheerst heeft in een houding van zelfverdediging;
wat te bewijzen dat men de ervaring heeft gehad
een houtje te dragen?
| |
[pagina 21]
| |
Een grafDe mens staart in de zee,
het uitzicht benemend aan hen die er evenveel recht op hebben als jij,
het ligt in de menselijke natuur om in het midden van iets te staan,
maar in dit midden kun je niet staan;
de zee heeft niets te bieden dan een kundig gedolven graf.
De sparren staan in gelid, elk met een smaragden kalkoenpoot in top,
even gesloten als hun omtrekken, zonder iets te zeggen;
onderdrukking is echter niet de meest opvallende eigenschap van de zee;
de zee is een verzamelaar, snel in het beantwoorden van een roofzuchtige blik.
Er zijn behalve jij nog anderen die die blik vertoonden -
wier expressie niet langer een protest is; de vissen onderzoeken hen niet langer
want hun beenderen bestaan niet meer:
mannen laten netten neer, onbewust van het feit dat zij grafschennis plegen,
en roeien snel weg - de bladen van de roeispanen
bewegen tezamen als de poten van waterspinnen, alsof er niet zo iets als de dood bestond.
De rimpels planten zich voort in een falanx - prachtig onder netwerken van schuim,
en vervloeien ademloos terwijl de zee in en uit het zeewier ruist;
de vogels zwemmen op topsnelheid door de lucht, fluitend als voorheen -
onder hen in beweging schuurt het schild van de schildpad over de voet van de rotsen;
en de zee, onder de puls van vuurtorens en het geloei van brulboeien,
nadert als vanouds en ziet eruit alsof ze niet die zee is waarin vallende dingen gedoemd zijn te zinken -
waarin zij dobberen en draaien, met wil noch bewustzijn.
| |
[pagina 22]
| |
Aan een stoomwalsHet voorbeeld
betekent niets voor jou zonder de toepassing.
Je weet niet half. Je drukt alle deeltjes samen
tot één geheel en loopt dan voor- en achterwaarts over ze heen.
Schitterende schilfers rots
worden ineengeperst tot het niveau van het oorspronkelijke blok.
Als niet ‘objectieve beoordeling op esthetisch gebied
een metafysische onmogelijkheid zou zijn,’ zou
jij daartoe best
in staat zijn. En wat vlinders betreft, ik kan me nauwelijks
voorstellen dat een vlinder jou zou vergezellen, maar
om de consistentie van deze aanvulling te betwijfelen is zinloos, zo zij al bestaat.
| |
[pagina 23]
| |
Aan een slakAls ‘bondigheid het eerste kenmerk van stijl’ is,
bezit jij die. Zich samentrekken is een deugd
zoals bescheidenheid een deugd is.
Het is niet het verwerven van welk ding dan ook
dat kan verfraaien,
noch de toevallige kwaliteit die ontstaat
als een bijverschijnsel van iets dat welsprekend gezegd werd,
dat wij in stijl waarderen,
maar het principe dat verborgen ligt:
in het ontbreken van poten, ‘een methode van conclusies’;
‘een kennis van principes,’
in het merkwaardige fenomeen van je achterhoofdshoorn.
| |
[pagina 24]
| |
StilteMijn vader placht te zeggen,
‘Voorname mensen leggen nooit langdurige bezoeken af,
hun hoeft men noch het graf van Longfellow
noch de glazen bloemen in Harvard te tonen.
Zelfstandig als de kat -
die haar prooi naar afzondering draagt,
de slappe muizenstaart als een schoenveter hangend uit haar bek -
genieten zij soms van eenzaamheid
en kunnen van spraak worden beroofd
door welsprekendheid die hen bekoort.
Het diepste gevoel uit zich altijd in stilte;
niet in stilte, maar terughoudendheid.’
Noch was hij onoprecht toen hij zei: ‘Laat mijn huis uw herberg zijn.’
Herbergen zijn geen woningen.
| |
[pagina 25]
| |
Wat zijn jaren?Wat is onze onschuld
wat onze schuld? Allen zijn
naakt, niemand is veilig. En waaruit
ontspruit moed: de onbeantwoorde vraag,
de besliste twijfel -
stom roepend, doof luisterend - die
rampspoed betekent, zelfs dood,
anderen bemoedigt
en in zijn nederlaag de ziel
aanzet om sterk te zijn? Hij
ziet diep en is blij die
sterfelijkheid aanvaardt
en in zijn gevangenschap boven zich-
zelf uit stijgt zoals
de zee in een kloof, worstelend om
vrij te zijn en daartoe niet in staat,
in haar overgave
haar bestendiging vindt.
Daarom, degene met een sterk gemoed
handelt zuiver. De vogel,
groeiend als hij zingt, richt zijn vorm
recht op. Ofschoon in gevangenschap,
zegt zijn machtig gezang,
bevrediging is een geringe
zaak, hoe zuiver blijdschap is.
Dit is sterfelijkheid,
dit is eeuwigheid.
| |
[pagina 26]
| |
Hij ‘ijzer verterend’Ofschoon de aepyornis of
vogel Rok die op Madagaskar leefde, en
de moa uitgestorven zijn,
was en is de kameel - mus, qua formaat
aan hen verwant - de grote mus
die Xenophon zag lopen langs een beek -
een symbool van gerechtigheid.
Deze vogel bewaakt zijn kuikens
met moederlijke concentratie - en hij
heeft zes weken lang de
eieren 's nachts bebroed - zijn poten
hun enige verdediging.
Hij is sneller dan een paard; hij heeft een voet
harder dan een hoef; de luipaard
is niet achterdochtiger. Hoe
zou hij, geprezen voor veren, eieren en jongen, zelfs
wel gebruikt als rijdier, respect kunnen hebben
voor mannen, zich verschuilend in struisvogel-
huiden, met de rechterhand de nek als levend bewegend en
met de linker graan strooiend uit een zak,
opdat struisvogels misleid mochten worden en gedood! Toch is hij het
wiens pluimage in vroeger tijd
die der gerechtigheid was; hij
wiens komische jonge-eendenkop op zijn
lange nek met kompasnaaldachtige nervositeit
ronddraait als hij op wacht staat, S-
| |
[pagina 27]
| |
vormig voedsel zoekend terwijl hij het dons
op zijn loodgrijze rug gladstrijkt.
Het ei vroom getoond
als dat van Leda zelf
waaruit Castor en Pollux kropen,
was een struisvogelei. En wat paste beter
op het Chinese gazon waar
hij graasde als geschenk aan
een keizer die van buitenissige vogels hield
dan hij die zijn uit modder gemaakte
nest in het stof bouwt en toch een meer
of een zee in waadt tot nog alleen zijn kop is te zien.
Zeshonderd stel struisvogel-hersens tijdens
een enkel banket opgediend, de met een struisveer bepluimde
tent en woestijnspeer, de overdadig
met juwelen overdekte lelijke eierschaal-
bokalen, acht paar ingespannen
struisvogels, benadrukken een betekenis
nooit begrepen door de buitenstaander.
De kracht van het zichtbare
is het onzichtbare, zelfs
waar geen boom der vrijheid groeit,
is zogeheten brute moed zich hiervan bewust.
Heldhaftigheid put uit, toch
weerspreekt hij een hebzucht die onwijs de onschuldige
solitaire of grote alk
in zijn grandeur niet spaarde;
gebrek aan zorgzaamheid heeft alle
reuzenvogels verzwolgen op een
waakzame Gargantueske
klein-gevleugelde, schitterend snelle loopvogel na.
Deze laatst overgebleven rebel
is de kameel - mus.
| |
[pagina 28]
| |
VogelverstandMet onschuldige wijd open penguin-ogen staan
drie al wat grote vliegklare spotlijstertjes
onder de katwilg,
op een rij,
vleugel aan vleugel, zwakjes ernstig,
tot zij hun
niet langer grotere
moeder zien die
iets brengt dat een van hen
gedeeltelijk zal voeden.
Op het hoog en wisselend gepiep
van kapotte rijtuigveren, geproduceerd
door de drie voor haar vogeloog gelijkelijk
teder gevederde
gevlekte vormen komt zij af; en als
uit de bek
van een de nog levende
tor is gevallen,
pikt zij hem op en stopt hem
er weer in.
Zij staan in de schaduw tot zij hun
dik-draderige, bleke
katwilg-vachtjes hebben
geschikt, zij spreiden vleugels
en staart, een voor een tonend
de bescheiden
witte streep in de lengte op
de staart en kruisgewijs
onder de vleugel, en de
harmonica
| |
[pagina 29]
| |
vouwt zich weer dicht. Welk een heerlijke toon
met snelle onverwachte fluitgeluiden
ontsnappend aan de keel van
de alerte
volwassen vogel herinnert men zich weer
uit de hoge
door loom zonlicht
verlichte lucht voor-
dat het broed er was? Hoe krasserig
is de stem van de vogel geworden.
Een lapjeskat die hen gadeslaat,
kruipt langzaam naar het gesoigneerde
trio op de tronk.
Niet aan hem gewend
schikt het drietal op - onrustig makend
nieuw probleem.
Een bungelend pootje dat zijn
greep verloor wordt opgetild
en vindt de twijg waarop het
zitten wilde. De ouder schiet
neerwaarts, gestaald door wat bloed
doet stollen, en met hoop beloond -
voor gezwoeg - want niets vult
piepende ongevoede
bekjes; levert een dodelijk gevecht,
en half slacht
met bajonetsnavel en
wrede vleugels de
verstandelijke, voorzichtig
voortkruipende kat.
| |
[pagina 30]
| |
Nietteminje hebt een aardbei gezien
gehavend en al; die toch,
waar de resten samenkwamen,
een egel of een zee-
ster leek door de veelheid
aan zaadjes. Bestaat er beter voedsel
dan appelpitten - de vrucht
in de vrucht - daarin besloten
als tegengesteld gebogen
tweeling-hazelnoten? Vorst die de
kleine rubberplant-bladeren
van kok-saghyz-stengels doodt, kan
niet de wortels schaden; zij groeien door
in de bevroren grond. Eens zat er
een blad van een vijgencactus
in prikkeldraad gehaakt,
een wortel schoot twee voet
naar beneden in de grond;
zoals penen alruinen vormen
of een ramshoornen wortel
soms. Overwinning zal niet tot mij
komen eer ik tot haar
ga; een druivenrank
bindt een knoop in knopen tot
dertig keer geknoopt, - zo dat
de gebonden twijg, van boven en
van onderen vast, zich niet meer kan bewegen.
| |
[pagina 31]
| |
De zwakke overwint zijn
bedreiging, de sterke over-
wint zichzelf. Niets weegt op
tegen onbuigzaamheid! Welk sap
is door die kleine steel gegaan
om de kers zo rood te kleuren!
| |
[pagina 32]
| |
Tom Fool in JamaicaZie Jonas in Joppa aan boord gaand, door de walvis
gestuit; hard gelag voor een staatsman die zich door niets liet weerhouden,
ofschoon een die liever niet stierf dan spijt betuigde.
Wees op eigen houtje onfeilbaar, want uw gestel zal falen,
en neem tot voorbeeld de schooljongen in Spanje
die als zesjarige een ezel en een jockey tekende
die inhielden voor een slak.
‘Er bestaat zoiets als versluierde luister,’ heeft Victor Hugo gezegd.
Sentir avec ardeur; dat is het; gebiologeerd door gevoel.
Tom Fool ‘doet een poging en doet die vaker
dan de rest’ - buiten op de eerste april, een tamelijk
belangrijke dag in meer dan één betekenis - keus van een glimlachende
Meester Atkinson, met het stempel van een kampioen, die extra
spurt wanneer nodig. Ja, ja. ‘Toeval
is een betreurenswaardige onzuiverheid’; zoals Tom Fool's
witte linkerachterbeen - een buitenbeentje; ofschoon te oordelen
naar de resultaten, een soort konijnenstaart om hem vertrouwen te geven.
Boven in de koepel, snelheden vergelijkend, houdt Fred Capossela zijn hoofd erbij.
‘Het is gek,’ zei hij; ‘maar ik krijg ze zover, en waarom ook niet?
Ik ben ontspannen, vol vertrouwen en ik gok niet.’ Opzienbarend.
Hij wedt niet op zijn bezielde -
zijn door roze en zwart gestreepte, met zijden sjerpen of stippen bereden lievelingen.
Tom Fool is een ‘praktisch paard’, met een besliste draf. Je bezit
de ritmiek van een danser op een maat of de harmonieuze sprint
van een bruinvis voor de boeg waar alle paarden moeiteloos winnen -
als gelijkelijk bewegende centaurbenen, zoals rivaliserende pauken;
| |
[pagina 33]
| |
neus strak en suède neusvleugels wijd opengesperd, een lichte linkerhand op de teugel, tot
wel - dit is een rapsodie.
Natuurlijk, sprekend over kampioenen, er was een Fats Waller
met het vederen toucher, giraffen-ogen en die hand opverend in
Ain't Misbehavin'! Ozzie Smith en Eubie Blake
adelen de atmosfeer; u herinnert zich de Lippizaner school;
de keer dat Ted Atkinson op Tiger Skin voorbij sprong -
geen achtervolgers in zicht - als een kat. En het is mogelijk dat u een aap hebt gezien
op een windhond gezeten. ‘Maar Tom Fool...
| |
[pagina 34]
| |
De wilde vijgenboomTegen een staalgrijze lucht
zag ik een albino giraffe. Zonder
bladeren om te verzachten,
gems-wit zoals
gezegd, ofschoon aan de onderkant gedeeltelijk gevlekt,
torende hij omhoog waar een ketting
van stapstenen lag in een nabije beek;
pracht die de naijver wekt
van alles wat veelkleurig is -
het Hampshire varken, de levende gelukssteen; of
spierwitte vlinder.
Een waarheid als een koe:
bevalligheid kent meer dan één gedaante.
Wij houden niet van bloemen die
niet verwelken; zij moeten sterven, en
negen haren van een vrouwtjeskameel helpen de herinnering.
Imami de Pers
waardig - zich vastklampend aan een stuggere steel
was een klein droog
dingetje uit het gras
in de vorm van een Maltezer kruis,
bedeesd formeel
als wilde het zeggen: ‘En daar was ik
als een veldmuis in Versailles.’
| |
[pagina 35]
| |
Stijlherleeft in Escudero's constante van de loodlijn,
spil van de haarfijne maan - hol, niet bol als van de schaatser.
Geen fanatieker celebrant van
de hoed naar één kant
dan Escudero; van tempo's die niemand dan hij met elkaar kan rijmen.
En wij - behalve
het klassieke silhouet ontplooiend, Dick Button, slank gesneden -
hebben nog een Spaans-Amerikaanse kampioen,
de dodelijke Etchebaster. Betoverd, was je niet door Soledad betoverd?
in 't zwart gehulde eenzaamheid die niet droevig is;
als een brief van
Casals; of misschien wel letterlijk
de tegengestelde F-gaten in een
cello; of moeten wij haar
la lagarta noemen? of bamboe glitterend van de vuurvliegjes;
of spiegelglad meer en de ringen die een diepe slag van de half-
gedraaid uit het water komende peddel daarop tevoorschijn riep.
Alsof zij een adder
in tweeën hakt, zo duikt zij drie keer en herstelt zich
zonder mankeren, omdat zij
een stierenvechtster geweest is. Welnu; het zij haar vergeven.
Etchebasters kunst, zijn katachtig gemak, zijn alerte pose,
zijn talent om in zijn tactiek vooruit te lopen, sluiten naijver uit
zoals de traditionele, standvastige
Sandeman-zeeman
van Escudero is; de gitaar van Rosario -
pols-rust voor een bungelende hand
die plotseling begint te gonzen snel, snel, snel en sneller.
| |
[pagina 36]
| |
Er bestaat geen passende vergelijking. Het is alsof
de drie even ver van elkaar gelegen zaadboogjes in een banaan
samengevoegd waren door Palestrina;
het is als de ogen
of laten we zeggen het gezicht van Palestrina door El Greco.
O Escudero, Soledad,
Rosario Escudero, Etchebaster!
| |
[pagina 37]
| |
Een kwalZichtbaar, onzichtbaar
een golvend sieraad
een ambergetinte amethist
bewoont haar, je arm
nadert en zij opent
en zij sluit zich; je had haar
willen pakken en zij siddert;
je ziet af van je intentie.
| |
[pagina 38]
| |
De Pool-os (of -geit)Ontleend aan ‘Golden Fleece of the Arctic’ door John J. Teal jr., die muskusossen fokt op zijn boerderij in Vermont, zoals door hem verteld in het Maartnummer van de Atlantic Monthly (1958). Om de poolvos te dragen
moet je hem doden. Draag
qiviut - de onderwol van de pool-os -
hem uitgetrokken als een trui;
je jas is warm; je geweten zuiver.
Ik zou een qiviut pak willen
bezitten, zo licht dat ik niet wist
dat ik het droeg; en na
verloop van tijd een tweede
omdat ik geen moord had hoeven
te begaan op de ‘geit’ wier vacht
het eerste leverde. De muskus-os
heeft geen muskus en is geen os -
ongeletterd epitheton.
Begraaf je neus in zijn natte vacht.
Hij ruikt naar water, naar niets anders,
en graast als een geit op zijn
achterpoten. Hij onderscheidt zich
niet door egocentrische geur
maar door zijn verstand.
Chinchilla's, otters, waterratten
en bevers houden ons warm
maar bedenk! een ‘muskus-os’ produceert
zes pond qiviut; de kasjmier-ram
drie ons - niet meer - pashm.
| |
[pagina 39]
| |
Liggend op een open plek,
zich koesterend in de sneeuwstorm,
zouden deze kolossen de exquise vachten-
markt in Kashan kunnen domineren en
toch men kan geen uitgelezener huisdier begeren.
Zij houden je gezelschap tijdens je werk;
springen graag kuilen in en uit,
spelen in 't water met de kinderen,
leren snel, kennen hun namen,
openen hekken en verzinnen spelen.
Hoewel in staat tot
't liefdesspel, lijkt zijn
onderwerping en opwinding hun
te veel gelijk Prokrustes' sponde;
sommigen zijn daarom niet in de echt verbonden.
Kamelen zijn snobs
en schapen dom;
waterbuffels zenuwlijders -
zelfs moordlustig.
Rendieren lijken te onrustig,
terwijl deze zeldzame qivi's
met gouden vacht en innemend gedrag,
iedere pelsdrager achter zich latend -
zo rustig in Vermont -
het dieet kunnen opeisen voor een heersersmond:
Mountain Valley-water,
paardenbloemen, penen, haver -
ook nog geanimeerd door
drie maal daags het bed verschoond -
met rondrollen in het hooi beloond.
| |
[pagina 40]
| |
Slechts onverzadigbaar wat wilgen-
blaadjes betreft, verliest onze geitachtige
qivi-curvi-capricornus
ideaal materiaal voor nesten.
Zangvogels vinden qiviut het beste.
Veronderstel dat je er een zak vol
van had; je zou een pond om kunnen
spinnen tot een draad van vier-of-
vijfentwintig mijl - een draad, in veertig lagen -
die ieder verfbad zonder krimpen kan verdragen.
Als u vreest een
advertentie te lezen
zo is het ook. Als wij niet aardig zijn
en niet voor de vacht van deze dieren kiezen,
vind ik dat wij verdienen te bevriezen.
| |
[pagina 41]
| |
Sint Nicolaaszou ik, als u die kunt vinden, een kameleon
kunnen krijgen, met een staart
gekruld als een horlogeveer; en verticaal
over het lichaam - het gezicht inbegrepen - bleke
tijgerstrepen, ongeveer zeven
(de melanine in de huid
tegen de zon beschermd door dunne
tralies; de boog van de ruggengraat
over de kam gepareld
alsof hij van platina was)?
Als u geen gestreepte kameleon kunt vinden,
zou ik dan een japon of pakje - ik neem aan
dat u ervan heeft gehoord - van qiviut mogen hebben?
en om daarbij te dragen een taslon overhemd, drip-dry, de
vrucht van unieke research;
gemaakt, naar ik hoop, door Excello;
wat betreft knoopjes om de boordenpunten op hun plaats te houden, nee.
Het overhemd zou wit kunnen zijn -
en ‘voor zessen te dragen’,
al of niet bij daglicht.
Maar geef mij niet, als ik de japon niet kan krijgen,
een reisje naar Groenland, of grimmige
trip naar de maan. De maan zou hier moeten komen. Laat
haar de tocht naar beneden maar maken, en op mijn donkere vloer
een schimmig wonder werpen, en mits een succes
dat ik bukkend oppak en draag,
zou ik niets meer kunnen wensen. Iets zeldzamers
nog, en anders,
Sint- Hubertus, geknield met gebogen hoofd,
| |
[pagina 42]
| |
rechtop - in fluweel en strak van beheersing -
met neerhangende hand; het paard, vrij.
Niet het origineel natuurlijk. Geef mij
een ansicht van het tafereel - jager en godheid -
jacht-dolle Hubertus zich heilig geschrokken
door een hert dat in verstrengeling een Beeld droeg.
Maar waarom gezegd wat u reeds geraden moet hebben!
Sint Nicolaas, o Santa Claus,
zou dat niet de hoogst geprezen gave
ooit gegeven zijn!
| |
[pagina 43]
| |
Notities bij Gedichten van Marianne MooreIn deze eeuw van streberei is nonchalance goed en‘Het is niet het werk der goden kleipotten te bakken.’ Toergenjev: Vaders en zonen. | |
PoëzieDiary of Tolstoy (Dutton), p. 84. ‘Waar precies de scheidslijn tussen proza en poëzie loopt, zal ik wel nooit begrijpen. Het vraagstuk wordt opgeworpen in handboeken over stijl, maar toch gaat het mijn begrip te boven. Poëzie rijmt: proza niet. Of anders is alles poëzie, met uitzondering van zakelijke documenten en schoolboeken.’ ‘Letterknechten van de verbeelding’. Yeats, Ideas of Good and Evil (A.H. Bullen, 1903), p. 182. ‘De beperktheid van zijn gezichtskring kwam voort uit de intensiteit van zijn visie; hij was een te letterlijke realist van de verbeelding, zoals anderen dat van de natuur zijn; en omdat hij geloofde dat de gestalten, gezien door het geestesoog, wanneer dat door inspiratie wordt aangeraakt, “eeuwige substanties” waren, symbolen van goddelijke essenties, haatte hij iedere opschik die hun trekken zou kunnen verdoezelen.’ | |
Aan een slak‘Bondigheid is het eerste kenmerk van stijl.’ Het opvallendste kenmerk van stijl is dat wat voortvloeit uit beknoptheid. Demetrius on Style, vertaald door W. Hamilton Fyfe. Heinemann, 1932. | |
StilteMijn vader placht te zeggen: ‘Voorname mensen blijven nooit lang op bezoek. Als ik op bezoek ben, kijk ik graag zelf om mij heen. Men heeft mij nooit Longfellows graf of de glazen bloemen in Harvard hoeven te tonen.’ Miss A.M. Homans. Edmund Burke, in Burke's Life, door Sir James Prior (1872). ‘Spring in een koets,’ zei hij. ‘Kom naar mij toe en laat mijn huis uw herberg zijn.’ | |
Hij ‘ijzer verterend’‘De struis verteert hard ijzer om zijn gezondheid te bewaren.’ Lyly's Euphues. De grote mus. ‘Xenophon (Anabasis 1,5,2) bericht over vele struisvogels in de woestijn halverwege de linkeroever van de Eufraat, op de weg van Noord- | |
[pagina 44]
| |
Syrië naar Babylonië.’ George Jennison, Animals for Show and Pleasure in Ancient Rome. Een symbool van gerechtigheid, mannen in struisvogel-huiden, Leda's ei en andere zinspelingen. Berthold Laufer, ‘Ostrich Egg-shell Cups from Mesopotamia’, The Open Court, mei 1926. ‘Een struisvogelveer symboliseerde waarheid en gerechtigheid en was het zinnebeeld van de godin Ma-at, de schutspatrones van de rechters. Haar hoofd is getooid met een struisvogelveer, haar ogen zijn gesloten... daar de Gerechtigheid geblinddoekt is.’ Zeshonderd stel struisvogelhersens. Op een banket gegeven door Heliogabalus. Zie boven: Animals for Show and Pleasure in Ancient Rome. | |
VogelverstandSir Francis Bacon: ‘Als een jongen een vogelverstand heeft.’ | |
Tom Fool in JamaicaEzel en jockey. Een ezel en een jockey door ‘Julio Gomez 6 ãnos’, uit een verzameling tekeningen van Spaanse schoolkinderen, gemaakt op verzoek van een comité dat geld inzamelde voor Republikeins Spanje, verkocht door Lord en Taylor; aan mij gegeven door mevrouw Louise Crane. | |
[pagina 45]
| |
‘Heeft gezegd.’ Dominee David C. Shipley, 20 juli 1952. Sentir avec ardeur. Door Madame Boufflers- Marie- Francoise- Catherine de Beauveau, Marquise de Boufflers (1711-1786). Zie de noot van dr. Achilles Fang bij Lu Chi's ‘Wên Fu’ (261-303) - zijn ‘Rhymeprose on Literature’ (‘rhymprose’ van het ‘Reimprosa’ der Duitse mediaevisten): ‘Wat notities betreft ben ik het eens met een tijdgenoot van Rousseau: ‘Il faut dire en deux mots/ Ce qu “on veut dire”;... Maar ik kan mij er niet op beroemen dat “j'ai réussi”, vooral omdat ik tegen Mme. De Boufflers’ gebod (‘Il fut éviter l ‘emploi/ Du moi, du moi,’) gezondigd heb. ‘Harvard Journal of Asiatic Studies, deel 14, nummer 3, december 1951, p. 529 (herzien, New Mexico Quarterly, september 1952). | |
Air: Sentir avec ardeurIl faut dire en deux mots
Ce qu'on veut dire;
Les longs propos
Sont sots.
Il faut savoir lire
Avant que d'écrire,
Et puis dire en deux mots
Ce qu'on veut dire.
Les longs propos
Sont sots.
Il ne faut pas toujours conter,
Citer,
Dater,
Mais écouter.
Il faut éviter l'emploi
Du moi, du moi,
Voici pourquoi:
Il est tyrannique,
Trop académique;
L'ennui, l'ennui
| |
[pagina 46]
| |
Marche avec lui.
Je me conduis toujours ainsi
Ici,
Aussi
J'ai réussi.
Il faut dire en deux mots
Ce qu'on veut dire
Les longs propos
Sont sots.
Meester Atkinson. Op een ochtend (3 maart 1952) sloeg ik The New York Times open. Een artikel van Arthur Daley over Ted Atkinson en Tom Fool trok mijn aandacht. Toen hem gevraagd werd wat hij van Hill Gail vond, zei Atkinson: ‘Hij is werkelijk een goed paard... heel goed,’ en hij zweeg een ogenblik. ‘Maar ik geloof dat hij pas na Tom Fool komt... Ik geef de voorkeur aan Tom Fool... Hij houdt zijn poging langer vol en doet die vaker.’
Toen hij eraan herinnerd werd dat Citation acht tot tien keer per race kon versnellen, zei Ted enthousiast: Dat is het. Het is het kenmerk van een kampioen om 100 yards te versnellen, zich terug te laten vallen en weer 100 yards te versnellen, die extra spurt op te brengen wanneer die nodig is. Naar aanleiding van wat ik van Tom Fool gezien heb, zou ik hem een ‘handig paard' willen noemen.’ Hij noemde twee andere. ‘Zij liepen maar op één manier. Maar Tom Fool... Later zag ik een foto van Tom Fool (New York Times, 1 april 1952) met Ted Atkinson in het zadel en vond dat ik hem een kleine hommage moest brengen; ik kwam een eind op streek, realiseerde me dat ik zojuist een prijs had gekregen van Youth United for a Better To-morrow en was nogal bezorgd. Ik keur gokken af en ik had nog nooit een paardenrace gezien. Toen las ik in de Times van 24 juli 1952 een artikel van Joseph C. Nichols over Frederic Capossela, de omroeper van Belmont Park, die, toen hij geïnterviewd werd, zei: ‘Zenuwachtig? Nee, ik ben nooit zenuwachtig... Ik zal je vertellen wat moeilijk is. Het laatste rechte stuk in Belmont Park, waar niet minder dan achtentwintig paarden op je afstormen vanaf een punt dat driekwart mijl van je vandaan ligt. Maar ik krijg ze in het vizier en waarom ook niet. Ik ben ontspannen, vol vertrouwen en ik gok niet.’ | |
[pagina 47]
| |
Bij wijze van vervolg, ‘Geld is niet alles’ door Arthur Daley (New York Times, 1 maart 1955): ‘Raspaarden zijn altijd fascinerend,’ zei Ted, ‘...zij lijken zoveel op mensen... Mijn eerste liefde was Red Hay... een dappere kleine vriend... hij probeerde het altijd, gaf altijd alles wat hij had.’ (Mr. Daley: ‘Hetzelfde geldt voor Atkinson.’) ‘Dan had je Devil Diver, ...de merrie Snow Goose. Een van mijn grote favorieten... lastig op gang te krijgen... Maar als ze eenmaal op gang was... je kon haar met veters in plaats van met teugels berijden... En dan had je Coaltown... Er waren natuurlijk andere, maar ik heb er nooit een gezien die vergelijkbaar was met Tom Fool, mijn favoriet onder de favorieten. Hij had van alle de meeste persoonlijkheid... Alleen al naar hem kijken deed een vonk ontspringen. Hij had een intelligent hoofd, een intelligente blik en bovendien, hij wás intelligent. Hij had zachte ogen, een breed voorhoofd en, gos, ik lijk wel een verliefde schooljongen. Maar ik geloof dat hij het mooiste gezicht had van alle paarden waarmee ik te maken heb gehad. Hij was een groot paard maar ik was dol op hem, niet zozeer om wat hij presteerde als wel om wat hij was.’ Nadat hij dat gezegd had maakte de bruisende meneer Theodore het nummer op zijn rechterschouder vast en liep in de richting van de paddock.’
‘Toeval... onzuiverheid’. De I Ching or Book of Changes, vertaald door Richard Wilhelm en Carry Baynes, Bollingen, Serie xix (New York: Pantheon Books, 1950). Fats Waller. Thomas Waller, ‘een veelzijdige jazz-figuur’, stierf in 1943. Zie The New York Times, artikel en Richard Tucker (Pix) foto, 16 maart 1952.
Ozzie Smith. Osborne Smith, een negerzanger en drummer die de muziek improviseerde in Ian Hugo's Ai-Yé.
Eubie Blake. De negerpianist in Shuffle Along. | |
De wilde vijgenboomregels 16-17 negen... haren. Imami, de Iraanse miniaturist, schildert ‘met een borstel vervaardigd van negen haren van een pasgeboren vrouwtjeskameel en een potlood met een punt zo scherp als een naald... Hij werd door de nu overleden Riza Shah tweemaal gedecoreerd; eenmaal voor zijn miniaturen en eenmaal voor zijn tapijten.’ New York Times, 5 maart 1954. | |
[pagina 48]
| |
StijlDick Button. Zie foto in de New York Times, 2 januari 1956. Etchebaster. Pierre Etchebaster, een machinegeweerschutter in de eerste wereldoorlog; kampioen van Frankrijk in chistera (jai alai), pala en mainnues. Hij begon te tennissen in 1922, won het Amerikaanse kampioenschap in 1928 en trok zich terug in 1954. (New York Times, 13 februari 1954 en 24 februari 1955). New York Times, 19 januari 1965: ‘Pierre Etchebaster, voormalig wereldkampioen en Frederic S. Moseley wonnen gisteren het amateur handicap toernooi van de Racquet and Tennis Club... De uitslag was 5-6, 6-5, 6-5. Moseley, de voorzitter van de club, scoorde het laatste punt van de wedstrijd met een flitsende ace. Johnson en McClintock kwamen van 3-5 op 5-all in deze laatste set.’ Soledad. Werd in 1950-1951 in Amerika gedanst. Van Rosario. Rosario Escudero, iemand uit het gezelschap van Vincente Escudero, maar geen familie. |
|