Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 2005 (nrs. 109-112)
(2005)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
Wolfgang Sofsky
| |
[pagina 10]
| |
paciteit en snelheid ‘werkte’. Een doodstrein kwam 's ochtends op het perron aan, 's middags waren de lijken verbrand, de kleren in het magazijn verzameld. Doodsfabrieken waren centra ter vernietiging van joden en Sinti en Roma. De ss bouwde zulke doodscentrales in kampen die deel uitmaakten van ‘Aktion Reinhard’, in Belzee, Sobibór en Auschwitz, alsook op het terrein van de twee concentratiekampen Auschwitz en MajdanekGa naar voetnoot1.. Hier werden ook gevangenen uit het kamp in de gaskamers omgebracht. De eerste vernietigingsplaats Chelmno was geen kamp, maar een station voor gasvrachtwagens. Belzec, Sobibór en Treblinka waren louter en alleen doodsfabrieken zonder organisatorische verbindingen met het kz-systeem. Volgens recente berekeningen en schattingen werden in Chelmno ongeveer 225.000 joden vermoord, in Sobibór tegen de 250.000, in Belzec 600.000 en in Treblinka vermoedelijk 974.000. In Majdanek kwamen rond de 200.000 mensen om het leven, ongeveer eenvierde ervan werd in de gaskamers vermoord. Het aantal joodse slachtoffers bedroeg 50.000 tot 60.000. In Auschwitz stierven meer dan een miljoen mensen in de doodsfabrieken. Belzec, Sobibór en Treblinka waren opgezet volgens een primitief plan en werden aanvankelijk gekenmerkt door een hoge mate van improvisatie. In totaal werd iedere doodsfabriek door niet meer dan 120 tot 150 man met minimale infanteriebewapening draaiend gehouden. Daartegenover stonden honderden te werk gestelde gevangenen en dagelijks duizenden gedeporteerden. Het was dus niet de militaire superioriteit die de organisatie van de massamoord garandeerde, maar een uitgekiend systeem van organisatie, misleiding, intimidatie en geweld. De grootste doodsfabrieken werden in Auschwitz gebouwd. Dat gebeurde niet op grond van een langetermijn plan, maar onder druk van het lopende vernietigingsprogramma. De toename van doodstransporten en de extreme overbevolking van het kamp dwongen de vernietigingscapaciteit te verhogen. De eerste vergassingen verrichtte de ss in september 1941 nog in de kelder van Block 11 in het Stammlager. Vervolgens gebruikte men het lijkenhuis bij het crematorium als gaskamer. Vanwege de gebrekkige geheimhouding en beperkte capaciteit van het crematorium week men in 1942 uit naar Birkenau en verbouwde twee boerenhoeves in een stuk bos tot gaskamers. De lijken werden over een smal spoor naar de enkele honderd meter verder gelegen groeven gereden, waar ze eerst begraven, in de herfst van 1942 echter weer opgegraven en ver- | |
[pagina 11]
| |
brand werden. Omdat ook deze provisorische constructies niet toereikend waren, begon men in juli 1942 met de bouw van de vier grote doodsfabrieken, die tussen maart en juni 1943 in bedrijf genomen werden. Hier waren alle stadia van het vernietigingsproces op één plaats bijeengebracht en technisch op elkaar afgestemd. Elke eenheid had uitkleedruimtes, gaskamers en retortovens voor de crematie van de doden. In de crematoria ii en iii lagen de gaskamers onder de grond. De lijken werden met een elektrische goederenlift naar de verbrandingsruimte getransporteerd. Een overzicht van de doodsfabrieken en hun functieperiode ziet er aldus uit.
Stammlager Auschwitz: Bunker i: Het ‘rode huis’, twee gaskamers voor 400 personen, uitkleedbarakken, massagraven; 1942. Bunker ii: Het ‘witte huis’, vier gaskamers voor 500 personen, kleedkamers, verbrandingskuilen; 1942; voorjaar 1944 verbouwd en overdag als reserve gebruikt. Krematorium ii: Ondergrondse installatie met vijf ovens voor dagelijks 1440 lijken, af te schotten gaskamers voor maximaal 2500 personen; maart 1943 tot november 1944. Krematorium iii: Ondergrondse installatie met vijf ovens voor dagelijks 1440 lijken, af te schotten gaskamers voor maximaal 2500 personen; juni 1943 tot november 1944. Krematorium iv: Bovengrondse constructie met twee ovens voor dagelijks 768 lijken, vier gaskamers voor ongeveer 2000 personen, vanaf maart 1943, op 7 oktober 1944 door gevangenen vernietigd. Krematorium v: Bovengrondse constructie met twee ovens voor dagelijks 768 lijken, vier gaskamers voor ongeveer 2000 personen; april 1943 tot januari 1945.
Volgens de technische toelichting konden in de crematoria dagelijks 4756 lijken verbrand worden. Dat was louter theorie, waar door technische defecten en storingen geregeld de klad in zat. Wanneer alle installaties functioneerden konden er ook meer lijken verbrand worden, voorzover hun gewicht onder het officiële gemiddelde van 70 kilo lag. De capaciteit van de brandstapels was niettemin onbegrensd. In de zomer van 1944, tijdens de transporten van de Hongaarse joden, nam men daarom opnieuw bunker ii in bedrijf. In die tijd werden er dagelijks bijna 10.000 joden gedood en verbrand.
Hoe was het mogelijk in amper drie jaar drie miljoen mensen in deze doodsfabrieken te doden? De vraag slaat hier niet op de maatschappelijke | |
[pagina 12]
| |
voorgeschiedenis van de vervolging en deportatie van de joodse bevolking van Europa, op de ideologische en praktische radikalisering van het vernietigingsprogramma en het complexe gebied van betrokken instanties, maar op het functioneren van de doodsfabrieken zelf. Wat in dit verband geanalyseerd moet worden zijn dus niet de oorzaken van de volkerenmoord, maar de voorwaarden voor datgene wat na aankomst van de transporttreinen op het terrein van de doods- en concentratiekampen plaats vond. De eerste voorwaarde was de organisatie van het doden en het uitwissen van sporen. Organisatie betekent praktische en chronologische coördinatie van handelingen. Er worden taken afgebakend en onderdelen van het werk zo verdeeld dat er een samenhangend netwerk van procedures ontstaat. De processen worden veelal gestandaardiseerd en aan tijd gebonden, de beslissingsbevoegdheden en bevelscompetenties hiërarchisch geordend en in enkele instanties gecentraliseerd. Organisatie kost minder tijd en arbeidskracht, ze maakt gebruikt van routine en vergroot daardoor het prestatievermogen en macht. Afzonderlijke bezigheden worden zodanig met elkaar verbonden dat er een collectieve handeling ontstaat. Het was minder de technische graad van machtsoefening, zoals wel eens beweerd wordt, dan de geraffineerde organisatievorm van het doden die de doodsfabrieken tot een ongekende vernietigingsmachine maakte. Organisatie integreert werkzaamheden en processen. Na de selectie werden de mensen naar de kleedruimten gebracht. Tegelijkertijd werden in de crematoria de ovens aangestoken en bij de verbrandingskuilen het hout opgestapeld. Men vertelde de slachtoffers dat zij na het douchen hun kleren terug zouden krijgen, of beloofde hun warme soep. (...) In Auschwitz hadden de mensen gauw in de gaten dat de douchekranen nep waren. Het licht werd uitgedaan, buiten strooide de beul, die met een rode kruiswagen aan was komen rijden en een gasmasker met een speciaal filter droeg, de zyklonkristallen in de buizen. Hooguit een kwartier later was iedereen dood. De ventilatoren werden aangezet om de kamer te ontluchten, de deur ontgrendeld, het Sonderkommando, dat rubberlaarzen en gasmaskers droeg, spoot de lijken met water schoon en trok ze naar buiten. Het transportcommando sleepte hen naar de goederenlift of naar de lijkenhal, tandartsen trokken de doden gouden tanden en vullingen uit, kappers knipten het haar af, de stokers vulden de ovens. Korte tijd later waren de doden tot as verbrand, kleedruimtes en gaskamers schoongemaakt voor het volgende transport. De aaneenschakeling van functies tot een min of meer gesmeerd lopende band versnelde het vernietigingsproces en maakte het mogelijk dat er op verschillende plaatsen tegelijk gewerkt werd. Terwijl in de ovens of op de brandstapels de doden nog verbrand werden, werd de volgende | |
[pagina 13]
| |
groep al vermoord. De organisatorische integratie veranderde de vernietiging van mensen in een continu verlopend proces. De ene functie sloot aan op de volgende. Het doden zelf was nog alleen maar een schakel in een keten, geen afzonderlijke gewelddaad maar onderdeel van een arbeidsproces, een planmatige gebeuren. Van beulswerk spreken is dan een anachronisme. Het aanzetten van de motor of het strooien van het Zyklon B had meer weg van het bedienen van een apparaat, een praktische handeling. Het doden vond plaats met technische middelen, iets dat op afstand gedaan werd, waarvan de dader de effecten niet zag. De ‘desinfecteerder’ zoals de beul eufemistisch genoemd werd, stapte in zijn voertuig en reed weg. Met de ‘verwerking’ en opruiming van de lijken had hij verder niets te maken. Het doden was louter een functie binnen de geregelde werkverdeling, een zich herhalende bezigheid. De doodsfabriek rationaliseerde het doden en transformeerde het tot werk, dat geen enkele innerlijke betrokkenheid, zelfs niet eens koelbloedigheid vereiste, maar terzake kundigheid en zorgvuldigheid. Een andere voorwaarde voor het functioneren van de doodsfabriek was de systematische misleiding van de slachtoffers. Om de gang van zaken ongestoord te laten verlopen mocht niemand argwaan krijgen, in paniek raken of verzet plegen. Voor de ss was het nodig dat de mensen zichzelf bereidwillig uitkleedden, hun spullen ordenden en zonder dralen de gaskamers in gingen. Duizenden mensen in één keer de dood injagen, was met geweld alleen niet te bereiken. Grof geweld kost tijd en vertraagt het ongestoorde verloop. Daarom lokte men de slachtoffers in een dodelijke val. Men plantte bomen rond de crematoria of bracht mensen naar een boerderij in een groen berkenbos. In Treblinka plaatste men bordjes met onnozele teksten zodat het eindstation er als een overstapstation uitzag. In Auschwitz voerden hoge ss-ers soms samen een toneelstuk op en hielden op de plaats voor het crematorium een toespraak volgens een rolverdeling waarbij de een woorden ter begroeting sprak, de ander instructies gaf, een derde zonodig ingreep in het geval dat de onrust niet helemaal gedempt kon worden. In het begin stak men in Auschwitz nog scheldkanonades af om zijn superioriteit te bewijzen, daarna ging men over tot sussende beloften om de slachtoffers een gevoel van zekerheid te geven en het wantrouwen weg te nemen. Ondanks de camouflage verliep de vernietiging van mensen niet altijd ongestoord. De situatie op de binnenplaats van het crematorium of in de kleedruimten was voor de ss even precair als op het perron. De slachtoffers van de kampselectie, die op vrachtwagens aangevoerd werden, wisten meestal dat hun de dood stond te wachten. De muzelmannen waren echter meestal al zo verzwakt dat ze geen verzet meer konden bieden. In Treblinka zagen mensen bij aankomst in de beginfase bergen half- | |
[pagina 14]
| |
vergane lijken, omdat de organisatie nog een janboel was. Er kwamen al nieuwe transporten aan voordat de lijken waren opgeruimd. De mensen reageerden op de schok met zenuwinzinkingen en werden met zweepslagen door de ‘pijp’ gejaagd. In Auschwitz werd onder de joden uit het getto Sosnowitz een keer passief verzet geboden, dat evenwel met het grofste geweld gebroken werd. In de massale paniek scheurden de mensen zich tenslotte de kleren van het lijf om de klappen van de ss te ontlopen. Bij een transport uit Bialystok liep een hysterisch huilende vrouw, die van een bekende uit het Sonderkommando gehoord had wat er ging gebeuren, van de ene groep naar de andere; eerst schonk niemand aandacht aan haar tot zich wantrouwen en angst begonnen te verspreiden. De menigte drong dreigend naar de uitgang, waar drie ss-mannen stonden. Met schril gefluit, sussende woorden en de opmars van zwaarbewapende ss-bewakers en een troep honden bracht men de menigte ten slotte tot bedaren. Het dramatische incident vond plaats bij een transport uit Bergen-Belsen. Een joodse vrouw viel in de kleedruimte een ss-man aan, zijn kompaan vluchtte naar buiten en de ruimte werd meteen afgesloten. In de duisternis ontstond paniek. Toen de commandant gearriveerd was werden allen die zich nog in de kleedruimte bevonden met mg-vuur neergemaaid. Degenen die in het donker de gaskamer in gevlucht waren, werden door het zyklon dat naar binnen gegooid werd verstikt. Als de afleidingsmanoeuvres mislukten, ging de ss meteen over tot direct geweld. Maar ook verder was er voortdurend geweld in het spel. De mensen werden voortdurend gedwongen te rennen, eerst door bevelen dan door slaan. Zieken sleurde men uit de wagons en gooide ze bij de doden op de lorries. Bij de transporten uit Hongarije onthield men zich in Auschwitz van alle wijdlopige toespraken en joeg men de mensen meteen de gaskamers in. Bij de executies voor de verbrandingskuilen was er geen enkele remming meer. Wie zich verzette, bad of smeekte, werd levend in het vuur gegooid. In de ogen van de beulsknechten hadden de mensen al bij voorbaat hun leven verbeurd. De camouflage maakte alleen maar deel uit van de enscenering. Het ging hier net als bij de selecties. De slachtoffers werden op een dwaalspoor gebracht, ze werden tegelijk geïntimideerd en gesust, geschokt en gerustgesteld. Het was juist die combinatie van angst en verwachting, wantrouwen en vertrouwen, wanhoop en hoop, geruststelling en ophitsing die de oriëntatie verstoorde, het handelen verlamde en de mensen in een uitzichtsloze situatie verstrikte. Het is volstrekt misleidend om dan van een willoze bereidheid om te sterven te spreken. De mensen werden in een dodelijke val gelokt, die weliswaar onvolledig gecamoufleerd was maar ambivalent genoeg om de weerstand al in de kiem te smoren. De laatste voorwaarde voor de effectiviteit van de doodsfabrieken was | |
[pagina 15]
| |
de dwangarbeid van de joodse Sonderkommandos. Weloverwogen liet de ss joden door joden verbranden, als wilde zij bewijzen dat de Untermenschen zich elke vernedering lieten welgevallen en elkaar ombrachten, als wilde zij de schuld op de slachtoffers afwentelen. De sorteerders, kappers, lijkendragers, stokers en doodgravers waren het personeel dat in de doodsfabrieken het vuile werk opknapte. Het lot van de Sonderkommandos behoort tot de gruwelijkste hoofdstukken in de geschiedenis van de doods- en concentratiekampen. De gevangenen werden een tijdlang in leven gelaten om hun familieleden, buren en geloofsgenoten uit de weg te ruimen. Er is geen civiele morele maatstaf waarnaar hun gedrag beoordeeld kan worden. Hoogstens kun je eruit opmaken waartoe mensen door een permanente bedreiging met de dood gebracht kunnen worden. Want zoals de doodsfabriek door het constante werk van het Sonderkommando aan de gang gehouden werd, zo hing het aan een termijn gebonden overleven van de Kommandos af van de voortgang van de doodsfabriek. Elk nieuw doodstransport verlengde het leven van degenen die de lijken moesten verbranden. De dwangarbeiders in de doodskampen werden uitgezocht bij de selectie op het station. Wijselijk speculeerde de ss erop dat de recrutering eenvoudiger was wanneer ze de kandidaten uit de angstige en gedesoriënteerde mensen uitzochten, die door het transport uitgeput waren en bij aankomst de kracht niet meer hadden zich te verzetten. Pas toen de aandacht meer naar een stabiele organisatie uitging, stelde de ss commando's voor langere termijn samen en verdeelde het werk onder specialisten. In Sobibór werden nieuwkomers voor een ‘stationscommittee’ in uniform en met pet op in ontvangst genomen, een andere groep bracht have en goed naar de sorteerplaats, waar de spullen door weer een andere groep gesorteerd en verpakt werden. Joodse schoenmakers moesten voor het Duitse personeel schoenen en laarzen maken, er was een wasserij, een keuken en werkplaatsen voor het eigen kamp. In Treblinka stelde men een Kommando ‘Goldjuden’ samen uit goudsmeden, juweliers en bankmensen. Twee keer per dag kwamen ze met koffertjes naar de goederenmagazijnen en haalden waardevolle spullen op. In de ‘grote kassa’, een kleine barak naast het kantoor van de commandant, sorteerden ze de ringen, juwelen, bankbiljetten en de gouden tanden, die na de vergassing daarheen gebracht waren. De lijkenarbeiders in de vernietigingsafdelingen, elk ongeveer 150 man, waren in aparte barakken gehuisvest en mochten op straffe van de dood geen contact met de andere gevangenen opnemen. Ze moesten de gaskamers leegmaken, de lichaamsopeningen van de lijken op waardevolle voorwerpen onderzoeken, gouden tanden uit de kaken breken en de doden in de kuilen opstapelen. Het ‘boscommando’ was bezig van 's morgens vroeg tot 's avonds in de bossen rond | |
[pagina 16]
| |
het kamp hout te kappen en voor de lijkverbranding het kamp in te sjouwen. Door de organisatie van de speciale commando's kregen de doodsfabrieken er een kamponderdeel bij dat aan regels gebonden was die op die van de concentratiekampen leken. De Kommando's hadden joodse Kapo's boven zich die een onbeperkte strafbevoegdheid hadden, de dagindeling werd door de gebruikelijke appèls onderbroken, de materiële voorzieningen en medische verzorging waren minimaal, op het laatst kregen de gevangenen in Treblinka zelfs nummers. De ss liet in de werkplaatsen voor eigen gebruik werk verrichten, hield er een orkest op na en organiseerde bokswedstrijden. Desondanks kunnen de doodskampen niet met de concentratiekampen worden gelijkgesteld. Het aantal gevangenen bedroeg nooit meer dan een paar honderd, hoogstens duizend. Het lot van de bewoners was vantevoren bezegeld. Als medewetenden waren zij ‘levenden op termijn’. Terwijl de vaklui, bij wie de ss persoonlijk belang had, relatief beter behandeld werden, heerste er bij de lijkencommando's een barbaars bewind. Wie langzaam leek te werken werd doodgeslagen of doodgeschoten. Uit nieuwe transporten konden dagelijks vervangers gehaald worden. Als het ‘seizoenswerk’ terugliep, omdat de transporten een tijdlang uitbleven en de doodsfabriek stilstond, decimeerde de ss onmiddellijk het aantal manschappen en doodde de overtallige gevangenen. Die kampen zijn alleen met de Sonderkommandos in Auschwitz te vergelijken. Ook hun functie bestond louter en alleen uit het op gang houden van de doodsfabrieken. In Auschwitz moest het eerste Sonderkommando van ongeveer 80 gevangenen de in de bunkers i en ii vergaste slachtoffers begraven. Het werd in augustus 1942 gelikwideerd. Het tweede Sonderkommando met ongeveer 300 man moest de tot november 1942 begraven lijken, ongeveer 107.000, weer opgraven en verbranden. Op 3.12.1942 werden de grafdelvers in het crematorium van het Stammlager vergast. Beide commando's waren bij voorbaat als tijdelijk bedoeld. De ss recruteerde de arbeidskrachten in het mannenkamp en isoleerde ze in de kelder van bunker ii. Later haalde men jonge mannen direct van het perron zonder ze eerst in het kamp op te nemen. Vanaf medio 1944 werd het Sonderkommando op de zolder van de crematoria ondergebracht. In de ‘vrijetijd’ voetbalden sommigen op de binnenplaats, ook tegen een team van de ss. Het maximale aantal bereikte het Kommando met ongeveer duizend man tijdens de doodstransporten uit Hongarije, toen de doden in dag- en nachtploegendienst verbrand werden. Het was samengesteld uit 450 Hongaarse, 200 Poolse en 180 Griekse joden, en stond onder bevel van 19 Russische krijgsgevangenen, vijf Polen en een Duitse Kapo. Daarna werd een deel van het Kommando gedood. Op 30.8.1944 waren in de vier cre- | |
[pagina 17]
| |
matoria van Birkenau 874 gevangenen te werk gesteld. Het Auschwitzer Sonderkommando hoefde niet eens zoals in de doodskampen de bezittingen van de gevangenen te sorteren. Daarvoor werden er in de kampafdeling ‘Kanada’ extra arbeidskrachten ingezet, waaronder veel vrouwen, die met het Sonderkommando niets te maken hadden. Het Sonderkommando moest afschuwelijk doodswerk verrichten. Bij wijze van voorbeeld drie werksituaties: het ontruimen van de gaskamers, het bedienen van de ovens en de werkzaamheden op de schedelplaats van de brandstapels. Als de deur naar de gaskamer openging kwam het ‘Schleppkommando’ in actie. ‘De lijken lagen niet over de ruimte verspreid, maar hoog tot het plafond op elkaar gestapeld. Dat is gemakkelijk te verklaren: het van buiten naar binnen gegooide Zyklon ontwikkelde zijn dodelijke gas eerst dicht bij de grond en bereikte pas na enige tijd de hogere luchtlagen. Daardoor waren de ongelukkigen gedwongen elkaar te vertrappen in een wanhopige poging om aan het gas te ontsnappen. Iets hoger bereikte hen even later het gas toch, ze hadden maar enkele minuten respijt gehad. (...) Ik zag dat zuigelingen, kinderen en oude mensen helemaal onderop lagen, boven lagen de sterksten. De lichamen waren soms met elkaar verstrengeld, kapotgekrabde lichamen, bloedend uit neus en mond. Hun hoofden waren blauw opgezwollen en onherkenbaar vervormd. Niettemin herkenden de mannen van het Sonderkommando vaak familieleden.’Ga naar voetnoot1. Wie vlakbij de deur nog in leven was, werd door de ss doodgeschoten. De sjouwers gingen in een kring om de stapel lijken staan en spoten de doden met water af, trokken vervolgens de kluwen lichamen uit elkaar, bevestigden leren riemen om de in doodstrijd samengebalde vuisten en trokken de lijken door de gang naar de lijkenhal of naar de goederenlift. Op een teken van de bel werd de lift, die ongeveer twintig lijken bevatte, omhooggetrokken, de deur klapte automatisch open, het tweede sjouwerscommando sleepte de doden over de betonnen vloer naar het ‘Auswertungsstation’, waar de tandentrekkers met een breekijzer de monden openden en de gouden tanden in een bad van zoutzuur legden om vlees- en botresten af te bijten. Om tweeduizend doden uit de gaskamers van een crematorium weg te werken, hadden de lijkendragers vijf tot zes uur nodig. Daarna werden de ruimtes schoongemaakt. De stokers vulden de ovens door telkens drie lijken op een baar te leggen en die dan over glijrails de verbrandingskamers in te schuiven. Bij het eruit trekken van de baar werden de lijken met een ijzeren vork tegengehouden zodat ze in de oven bleven liggen. Nadat de ijzeren deur was neergelaten begon de crematie. Om een gelijkmatige verbranding te be- | |
[pagina 18]
| |
reiken en op cokes te besparen bedacht een commissie van ss-ers en civiele technici in de herfst van 1943 het procédé van de ‘Expressarbeit’. Men sorteerde de doden naar lichamelijke gesteldheid in vier stapels en legde dan steeds zulke lichamen op de baar dat ze wanneer ze vlam vatten zonder nieuwe cokes zelf verder brandden: twee goedgevoede mannen samen met een vermagerde vrouw of twee muzelmannen samen met een stevige man. De capaciteit van de ovens was desondanks niet toereikend. De ovens moesten afkoelen, de schoorsteenkanalen schoongemaakt, binnenbekleding opgelapt. Daarom overschreed men voortdurend de norm en verbranddde meer dan drie doden in één keer. Alleen bij officiële visitaties zorgde de ss-leiding dat het werk volgens voorschrift verliep. Zoals in de doodskampen werden in de zomer van 1944 ook in Auschwitz de doden op reusachtige brandstapels verbrand. Achter Bunker ii moesten gevangenen in ploegendienst kuilen graven. Een commando van vijfentwintig man stapelde de lijken in drie lagen op een rooster van rails. Vijftien stokers legden aan stukken gezaagde balken, zaagsel en houtblokken in de groeven, staken vuur aan met fakkels en met olie doordrenkte lappen en hielden het vuur brandend. Daartoe pookten ze voortdurend met lange ijzeren stangen tussen de verkoolde rompen en goten er olie, methanol of ziedend mensenvet, dat zich in de opvangbakken aan het hoofdeinde van de groeve had opgehoopt, overheen. De crematie van 1200 lijken in een kuil duurde ongeveer vijf tot zes uur. Vervolgens spoot men van alle kanten water op de as en overgebleven botten en gooide zodra de oppervlakte enigszins was afgekoeld met plaatstaal beslagen bielzen in de kuilen. Nu gingen de vijfendertig man van het ‘Ascommando’ naar beneden en schepten de gloeiendhete as uit de kuil. De mannen waren slechts gebrekkig met platte petten en stofbrillen tegen het verbrandings- en verblindingsgevaar beschermd. Op duwkarren bracht men in looppas de resten naar het asdepot. Daar trok men er de slechts halfverkoolde ledematen en rompen met speciale vorken uit en verbranddde ze nog eens in een kleinere kuil. De rest van de as werd op een rechthoekige betonvloer fijngestampt.
‘Je had kunnen denken dat je je op een grotere bouwplaats bevond, waar juist het fundament voor een ruimbemeten gebouw gereed was gekomen. Op de betonvloer stonden talrijke metalen zeven met grove, minder grove en fijnere mazen. Daaronder ontstonden hoopjes verpulverde, grijswitte as. (...) Op het betonnen oppervlak was een grotere groep gevangenen bezig de laatste sporen van de in de gaskamers bedreven massamoorden te verwijderen. Het waren bijna uitsluitend Griekse joden. Een deel van hen was bezig met massieve ijzeren stampers in een gelijkmatig ritme de as fijn te stampen. Tijdens dit stompzinnige, monotone werk zon- | |
[pagina 19]
| |
gen zij onafgebroken en onbekommerd met sonore, expressieve stemmen, (...) een droefgeestig lied (...) Het leek alsof ze met hun stampers de maat bij hun liederen wilden slaan. Anderen gooiden onvermoeibaar de as met scheppen tegen de metalen zeef. Wat niet door de mazen ging, werd nog eens fijngestampt, en wel zolang tot de as zo fijnverpulverd was dat ook de fijnmazigste zeven niets meer tegenhielden.’ [Filip Müller]
Wat de mensen in de Sonderkommandos moesten doorstaan is niet te beschrijven. Interpretatiepogingen blijven hier onvermijdelijk oppervlakkig. Toch wil ik enkele opmerkingen over deze extreemste vorm van gedwongen collaboratie maken. De mensen werkten in een situatie van voortdurende doodsdreiging en verlammend geweld. De ss liet hen in leven om ze te laten werken. Wie weigerde moest sterven. Toen op 21 juli 1944 vierhonderd joden uit Korfoe, die drie weken in een quarantainekamp hadden doorgebracht, alle werk in het Sonderkommando weigerden, werden ze vergast. Wie het volgende uur nog wilde leven, moest werken. De enige uitweg was zelfdoding, het martyrium. Het is bekend dat enkelen zich op het moment dat ze in het Sonderkommando werden opgenomen of onmiddellijk erna zichzelf doodden. Hoelang het uitstel van executie zou duren was bovendien volledig ongewis. Niemand kon vooruit zeggen wanneer de ss het Sonderkommando zou likwideren. Maar zolang het einde niet onmiddellijk voor de deur staat, klampen mensen zich vaak vast aan laatste sprankjes hoop, al wijzen vrijwel alle feiten op het tegendeel. De pure wil tot overleven brengt rigoureuze afweermechanismen op gang die ook de grootste gevaren opzijschuiven. De dood van de ander is niet de eigen dood. Zelfs in een situatie waar de dood vaststaat reageren mensen vaak niet met opstandigheid, maar met apathie. De omgeving wordt onverschillig, de mensen gedragen zich mechanisch. Het pantser van apathie maakt het mogelijk dat zich gewoonten vormen en die ondersteunen de onverschilligheid ten aanzien van eigen doen en laten, de afstomping van waarnemingen en moraal.
Die apathie kon samengaan met hoop en wraakgevoelens. Dat blijkt uit de uitlating van een lid van het Birkenauer Sonderkommando die wordt weergegeven door ZywulskaGa naar voetnoot1., een dichteres die in Auschwitz is geweest. Gevraagd hoe hij dat werk kon doen zei de Sonderkommando: ‘Natuurlijk had ik in het prikkeldraad kunnen lopen, dat kun je altijd. Maar ik wil leven. En wanneer het wonder plaatsvindt waarop wij allen wachten? Misschien worden we vandaag of morgen bevrijd. Dan zal ik mij wreken, | |
[pagina 20]
| |
dan zal ik de wereld berichten wat hier - daarbinnen - is gebeurd. (...) Want wat het werk betreft kun je eraan gewend raken, wanneer je niet meteen de eerste dag waanzinnig wordt. Denk je misschien dat degenen die in de munitiefabrieken tewerk gesteld zijn, hoogstaander werk verrichten? Of die hier in “Kanada”, die alle zaken voor hen sorteren en verpakken? Wij werken allemaal op bevel, en wij werken allemaal voor hen. Ons werk is alleen maar onaangenamer. Niet omwille van het leven wil ik leven, maar om mij te wreken. Ze hebben mijn hele familie het gas in laten gaan. (....) Jij denkt dat in het Sonderkommando alleen maar wrede mensen rondlopen. Ik verzeker je dat deze mensen net zijn als alle anderen - alleen veel ongelukkiger.’
Alcohol deed de rest. Daarbij kwam een radicale verkorting van het tijdsgevoel waardoor de doodsangst verdrongen werd. Alleen het volgende uur telde nog, de volgende dag, het overleven hier en nu. Daarvoor was alles toegestaan. Wanneer de ss daartoe bevel gaf sloegen leden van de Sonderkommando op de mensen in, die bij het uitkleden treuzelden. Bij executies sleepten ze de slachtoffers tot bij de kuilen en hielden de hoofden vast voor de beul zodat die alleen nog maar hoefde af te drukken. Hoewel het officieel verboden was, liet de ss de Sonderkommandos toe dat ze zich aan have en goed van de vergasten verrijkten en zich levensmiddelen, schoenen of waardevolle spullen toeeigenden. In het Block van het Sonderkommando in het mannenkamp van Birkenau was er een drukke ruilbeurs. Niet alleen de overlevingstijd maar ook de ‘levensstandaard’ van het Sonderkommando hing van de doodstransporten af.
Een voormalig lid van het Sonderkommando in Treblinka: ‘Er arriveerde geen enkel transport meer, het hele kamp was leeg, en plotseling heerste er overal hongersnood. En de honger werd groter en groter, en op een dag - de honger was toen op zijn hoogtepunt - verscheen opeens Oberscharführer Kurt Franz voor ons en zei ons: “Nou, vanaf morgen worden de transporten hervat!” We zeiden niets, we keken elkaar alleen maar aan, en ieder van ons dacht: “Morgen is het afgelopen met de honger.” In die tijd zaten we al midden in de vorbereidingen van de opstand. Ieder wilde tot de opstand in leven blijven. De transporten waren afkomstig uit een verzamelkamp in Saloniki. Daar hadden ze joden uit Bulgarije en Macedonië bijeengebracht. Het waren rijke mensen en hun wagons puilden uit. Toen werden we allen door een afschuwelijk gevoel bevangen, zowel mijn kameraden als ikzelf: een gevoel van volkomen machteloosheid, een gevoel van schaamte. Want we wierpen ons op het voedsel. De transporten uit de Balkanlanden brachten bij ons een verschrikkelijke bewustwording teweeg: wij waren de arbeiders van de fa- | |
[pagina 21]
| |
briek Treblinka, en we maakten deel uit van heel het productieproces... dat wil zeggen van het moordproces in Treblinka.’Ga naar voetnoot1.
Het Sonderkommando bediende zich van datgene wat de vergasten hadden achtergelaten. Daarom werden zij door de andere gevangenen benijd en veracht. Het personeel van de doodsfabriek leefde van de opbrengst van de doodsfabriek. De revoltes in de doodsfabrieken konden alleen van de joodse Sonderkommandos uitgaan. Alleen zij waren in staat een opstand te plannen en voor te bereiden. Zij kenden de situatie ter plaatse en waren op de hoogte van de militaire verhoudingen, zij hadden de tijd om aan wapens te komen, vechtgroepen te vormen en geheime informatiekanalen te regelen. Het georganiseerde werk in de doodsfabriek was de voorwaarde voor georganiseerd verzet. Een massale ontsnapping in Auschwitz was vanwege de grootte van het kampterrein nog uitzichtlozer dan in de doodskampen. Het was al even ondenkbaar om aan een groter aantal wapens uit ss-magazijnen te komen als het omkopen van buitenlandse bewakers. De opstandelingen hadden meer dan tweeduizend ss-ers tegenover zich. Op het terrein van de crematoria, waar het Sonderkommando opgesloten was, was de ss alomtegenwoordig. Bovendien bezaten de Sonderkommandos in vergelijking met de andere gevangenen vele materiële privileges waarmee de ss hen onder de duim hield. Bij een opstand had het Sonderkommando iets te verliezen. Dat veranderde evenwel in de zomer van 1944, toen de doodstransporten uit Hongarije terugliepen en de ss een eerste selectie onder de ongeveer duizend man sterke manschappen uitvoerde. Zoals in de doodskampen brak de revolte in Auschwitz uit toen de situatie geen uitweg meer bood. Aanpassing en gehoorzaamheid waren even zinloos als fatalisme en onverschilligheid. Al voor midden juli 1944 had het Sonderkommando een georganiseerde ontsnapping gepland. De taken waren verdeeld, de mannen gevechtsklaar, de datum stond vast, toen op het laatste moment de verzetsgroep in het kamp de rebellie afblies. Het Sonderkommando stond in contact met de ondergrondse in het kamp en had vandaar ook kleine hoeveelheden springstof gekregen, die vrouwen uit een minutiefabriek naar buiten gesmokkeld hadden. Niettemin bestond er een fundamentele belangentegenstelling tussen de joodse doodsarbei- | |
[pagina 22]
| |
ders en de nietjoodse verzetsgroep. Terwijl de laatste op een bevrijding door het oprukkende Rode Leger hoopte en het kamp niet aan massale Duitse represailles wilde blootstellen, zagen de joden in verder stilblijven geen overlevingskans. Het verschil in vernietigingsgevaar tussen kamp en doodsfabriek spleet het verzet. In de middag van 7 oktober riskeerde een deel van het Sonderkommando in een laatste wanhoopsdaad een afzonderlijke actie, gewapend met stenen, drie handgranaten, zelfgemaakte springstof en enkele buigtangen om het prikkeldraad door te knippen. Een paar dagen ervoor had de ss tweehonderd mannen uit het Sonderkommando onder voorwendsel dat ze naar het werkkamp Gleiwitz overgeplaatst werden meegenomen en heimelijk in de desinfecteerbarak van het Stammlager vergast. Heel ongebruikelijk was dat de ss de lijken 's nachts zelf in het crematorium verbrandde. 's Morgens konden de stokers echter aan de resten hun kameraden identificeren. Op de ochtend van de zevende oktober kreeg het Sonderkommando van de kampondergrondse het bericht dat de kampleiding een algehele likwidatie van Birkenau plande. 's Middags beraamde de ss een volgende selectie. De Kapo's hadden enkele nachten ervoor na heftige discussies met de verzetsgroep een lijst met 300 namen opgesteld. Toen de ss nu bij het appèl de namen afriep, hadden enkelen wier naam op de lijst stond zich verstopt. ss-ers wilden het crematorium doorzoeken toen er opeens stenen op hen neerhagelden. Er ontstond een schietpartij, Krematorium iv ging in vlammen op. Toen de gevangenen in Krematorium ii de brand zagen, dachten zij dat het moment van de algehele kampopstand gekomen was. Ze overmeesterden de Duitse opperkapo en duwden hem samen met een ss-er de brandende oven in. Daarna braken ze de omheining af en vluchtten. De gevangenen in de crematoria iii en v sloten zich niet bij hen aan, omdat ze niet geïnformeerd waren of omdat de ss de situatie snel onder controle kreeg. Ook in het kamp kwam het niet tot de verhoopte massale ontsnapping, hoewel de opstandelingen de omheining van het vrouwenkamp hadden afgebroken. De kampsirene sloeg onmiddellijk alarm. Binnen een paar minuten omsingelden gemotoriseerde ss-eenheden het bosje bij Krematorium iv en maaiden de vluchtelingen neer. In het nabije Rasjko verschansten vluchtelingen zich in een schuur. De ss stak de schuur in brand en slachtten de gevangenen af. Voor de uitbarsting bedroeg de sterkte van het Sonderkommando 663 man, twee dagen erna 212. Van de opstandelingen ontkwam er niet een. Slechts drie ss-ers werden gedood, twaalf gewond. Het opgeblazen Krematorium iv was onbruikbaar. ‘Hun lot was bij voorbaat bezegeld. Niettemin werd de opstand van het Sonderkommando een symbool. Op de plaats waar miljoenen onschuldige slachtoffers vermoord werden, vielen door wrekende handen van gevangenen de eerste ss-moordenaars. En het | |
[pagina 23]
| |
waren joden die dat tot stand brachten. De opstand heeft de nietjoodse lotgenoten in Auschwitz getoond waartoe joden in staat waren.’Ga naar voetnoot1.
De doodsfabrieken berustten op het principe van de spoorloze vernietiging. Er mocht geen enkele aanwijzing van de volkerenmoord overblijven. Na afsluiting van het moordproces in Belzec brak men het kamp af en plantte er dennen. Na afloop van de oorlog werd het terrein doorwoeld aangetroffen. De bevolking in de omgeving had naar waardevolle dingen gezocht en daarbij verkoolde mensenbeenderen en stukken vergaan vlees bovengehaald. Treblinka werd na de opstand niet meer opgebouwd. In de onbeschadigde gaskamers werden nog gedeporteerden van enkele kleinere transporten vergiftigd. Tenslotte brak men de overgebleven gebouwen af, rooide de vlakte en bezaaide het terrein met lupinen. In een nieuw gebouwde boerderij moest een Oekraïense bewaker het terrein bewaken. Het laatste crematorium blies de ss op enkele uren voor de bevrijding. Tot op het laatst waren er lijken verbrand. In de zes magazijnen die nog overeind stonden vonden de bevrijders 348.820 herenkostuums, 836.255 jurken en damesmantels, 5.525 paar damesschoenen, 13.964 tapijten, bergen kinderkleren, brillen, scheerkwasten en gebitten. In de looierij lag zeven ton haar.
[Laatste hoofdstuk van Die Ordnung des Terrors: Das Konzentrationslager, 1997 (derde druk 1999, Fischer Taschenbuch Verlag). De inkortingen op enkele plaatsen betreffen uitweidingen over andere kampen.] vertaling: j.f. vogelaar |
|