Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 2004 (nrs. 105-108)
(2004)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 132]
| |
Konrad Paul Liessmann
| |
[pagina 133]
| |
gut Molussisch Kind. / Nur dass meine Mutter trank, / nur dass wir eben Gesindel sind, / nur dass ich abends als Findelkind / auszieh auf Männerfang.’Ga naar eind4 En de briljante vertelling ‘Der Ahnenmord’ fingeert een etnologische verhandeling over Molussië en citeert ongegeneerd uit Molussic Studies. A symposion, Princeton 1952 en ook uit Molussic Proverbs, London 1949. In een voetnoot van deze verhandeling staat ‘Dat de Molussische taal voor liefhebben en bevestigen slechts een enkel werkwoord kent, dat levert filosofisch meer op dan menige omvangrijke metafysica van de liefde.’Ga naar eind5 Anders zelf heeft ook geen metafysica van de liefde geschreven, maar toch over zijn desbetreffende observaties tijdens zijn Amerikaanse ballingschap aantekeningen gemaakt, die onder de titel Lieben gestern verschenen zijn en waarin heel veel van wat deze Molussische voetnoot aanduidt uitvoerig wordt overdacht.Ga naar eind6 Molussië - dat lijkt dus voor Günther Anders zoiets te zijn als een zelf ontworpen privé-mythe, een magisch oriëntatiepunt van het denken, dat hem de mogelijkheid biedt om waarnemingen, ideeën, inzichten en overdenkingen te formuleren op een manier die zich onttrekt aan de regels van de wetenschappelijke verantwoording, maar juist daarom kunnen ze een onverbloemder, directer, onmiddellijker effect sorteren. Zo wordt het fictieve, slechts op het eerste gezicht archaïsche Molussië, binnengesmokkeld in een filosofische verhandeling over de toestand van een hoogtechnologische samenleving, een metaforisch gebaar, dat puntig en ironisch verwijst naar die vrijwel onaanvaardbare waarheden, die nauwelijks nog rechtstreeks benoembaar lijken. Maar achter Molussië steekt meer dan zo'n bitter-grappig verstrooid spel met de waarheid. Molussië zelf heeft een geschiedenis die het haast maakt tot zoiets als een treurig symbool van de waarheid van deze eeuw. Want Günther Anders had Molussië, dit fictieve land, ontworpen als een poëtisch beeld voor de ontzettende dreiging van het nationaal-socialisme. Aan het eind van de twintiger jaren verbleef de jonge Günther Stern in Berlijn. Hij had een carrière als filosoof voor ogen, verkeerde in de kring rond Brecht en schreef voor de Berliner Börsen-Courier - steeds vaker ook onder de naam Anders. En hij is een van de weinige kritische intellectuelen die Hitler al zeer vroeg serieus namen. In 1928 leest hij Mein Kampf, reden voor zijn slimme vrienden, die Hitler ‘idioot genoeg slechts den Anstreicher noemden’, om ‘de draak te steken’ met hem. Anders daarentegen neemt zeer grondig kennis van dit ‘laaghartige, in haat zwelgende, tot haat opzwepende, intellectueel ondermaatse, plechtige, retorisch meeslepende, onbetwistbaar zeer intelligente boek.’ - ‘Toen wist ik dus,’ schreef Anders later, ‘dat deze man zegt wat hij denkt, en hij denkt wat hij zegt. En hij zegt het zo vulgair dat hij door dat vulgaire onweerstaanbaar zal zijn en zelfs niet-vulgaire mensen vulgair zal maken | |
[pagina 134]
| |
en mee zal slepen.’Ga naar eind7 En op de vraag of er in zijn leven iets is waarvan hij vandaag nog spijt heeft het niet gedaan te hebben, heeft Günther Anders dan ook eens geantwoord: Ja - dat hij indertijd Hitler niet gedood had. Dit gevaar, dat hij zo duidelijk als weinig anderen onderkende, probeerde hij evenwel nog op een heel andere manier tegemoet te treden - met een roman. In de jaren 1930 tot 1932 werkt Anders aan een omvangrijk episch werk, dat de ideologische mechanismen van het nationaal-socialisme, zijn verblindingsstrategieën en misleidingsmanoeuvres bloot moest leggen - het moest een ironisch, in Swiftiaanse stijl geschreven ‘Leerboek van het liegen’ worden. De titel van deze roman is Die Molussische Katakombe. Brecht zelf heeft het manuscript nog aan Kiepenheuer Verlag toegespeeld, dat het accepteerde, maar niet meer kon publiceren: de Nazi's waren sneller. Het viel in handen van de Gestapo, die het echter aan de uitgeverij terugstuurde omdat men het aanzag voor een verzameling Zuidzee-sprookjes: Kiepenheuer had het manuscript ingebonden in een oude landkaart van Indonesïe, met een nieuw ingetekend eiland ‘Molussië’. Via Brecht kreeg Anders het manuscript terug. Maar omdat hij wist dat zijn naam in Brechts adresboekje stond, dat in handen gevallen was van de Gestapo, vluchtte hij naar Parijs. Het manuscript durfde hij niet mee te nemen. Vrienden verstopten het, gewikkeld in perkament, tussen gedroogde worsten en hammen in een schoorsteenkanaal. Daar hing het maanden, tot Anders' toenmalige vrouw, de later beroemd geworden filosofe Hannah Ahrendt, eveneens naar Parijs emigreerde. Zij bracht de wonderlijk geurende roman mee, die nu een andere bestemming zou krijgen: ‘Omdat we namelijk af en toe niet echt genoeg te eten hadden, benutte ik het manuscript min of meer als geursaus. Ik rook eraan als ik mijn baguette at,’ vertelt Anders.Ga naar eind8 Maar de poging om Die molussische Katakombe nu in Parijs te publiceren strandde op de lector van de enige Duitstalige uitgeverij in Parijs die ervoor in aanmerking gekomen zou zijn: een ‘zekere meneer Sperber’ had het afgewezen met de woorden: ‘En dat vindt u trouw aan de partijlijn?’Ga naar eind9. Manès Sperber, toen nog een orthodoxe stalinist, had waarschijnlijk wel in de gaten dat het Anders inderdaad niet om de partij, maar om de waarheid ging. Later, veel later, zei Anders over het geval van deze intellectueel, die zich later als anticommunist zou laten bejubelen: ‘Ik vind het moreel smakeloos als mannen (of vrouwen) zich laten prijzen om het feit dat ze niet meer degenen zijn die ze ooit geweest zijn, alsof dat een deugd is.’Ga naar eind10 Maar de roman, die een poëtisch sleutelwerk voor de analyse van het fascisme had kunnen worden en mogelijk niet in de laatste plaats daarom een stalinist moest mishagen, is zes decennia ongepubliceerd gebleven. Maar waarover gaat dit boek? Wat heeft dat oer-Molussië te beteke- | |
[pagina 135]
| |
nen? Molussië - dat is een fictief, door een totalitair systeem beheerst land, archaïsch en archetypisch, aan de vooravond van een revolutie. In de gevangenissen daar, de catacomben, vertelt sinds generaties de oudere gevangene, die steeds de naam Olo aanneemt, aan de jongere, de nieuwkomer, die altijd Yegussa genoemd wordt, de ‘lessen die noodzakelijk zijn voor de voortzetting van de vrijheidsstrijd’ in de vorm van een reeks politieke parabels die de oudere zelf ooit van een Olo heeft gehoord; Yegussa moet die uit zijn hoofd leren om ze door te geven voor het moment waarop de waarheid weer aan het licht zal kunnen komen. Als in een estafette worden de verhalen doorgegeven, de gevangenen zijn de ‘ordonnansen’ van de waarheid. En zoals in Duizend en Een Nacht verandert het vertellen van de verhalen in de absolute duisternis van de catacombe, waarin de gevangenen elkaar nooit zien en de waarheid van de rede feitelijk alleen horen, in een methode om te overleven die pas aan het einde, wanneer de werkelijkheid de keten van parabels inhaalt, overbodig wordt. De laatste Yegussa namelijk die de lezer leert kennen, zal zijn leven voor de strijd om de vrijheid offeren en daarmee een algemene staking en de zegevierende revolutie ontketenen. Maar opgeschreven - en dit is een van de puntige constructies in de roman - worden deze dialogen door de ‘functionarissen van de terreur: de gevangenisverklikkers, die gedwongen waren om de woorden van de gevangenen dag en nacht af te luisteren.’Ga naar eind11 De fictieve uitgever van deze gesprekken schrijft echter zelf in een tijd van ‘algemene bespotting van de geest’ en van ‘georganiseerde verdommingen’ - en dat is wellicht meer dan alleen maar een duidelijke toespeling op het nationaal-socialisme: het ging en gaat Anders tot op vandaag om de strijd ‘tegen de leugen en voor de zaak van de rede’.Ga naar eind12 Maar hoe gecompliceerd de verhouding tussen leugen en waarheid is, daarvan wil deze roman getuigen. Want zijn stelling is dat in een tijd waarin ‘elke leugen (schreeuwt): ook ik ben waar!’ de waarheid alleen gehoor vindt wanneer ze zich als leugen presenteert. Dat dit ook na de propagandamechanismen van het fascisme nog steeds geldig is, daar hoeft nauwelijks op gewezen te worden bij een denker die als eerste de structurele leugenachtigheid van de moderne mediatechnologieën analyseerde, en ten aanzien van een maatschappij waarin onwaarachtigheid allang tot de goede toon van haar hoogste representanten behoort. De situatie van de gevangenen in de catacomben vormt het raam waarbinnen het eigenlijke gebeuren van de roman, de fabel, zich afspeelt. Op een bepaalde plaats becommentarieert Olo zelf de zin en het gebruik van de fabels: ‘Fabels zijn geen afbeeldingen, maar apparaten’ houdt de oudere de jongere voor. Een apparaat namelijk dat ‘recht zet en concreet zichtbaar maakt wat wij concreet willen behandelen en bestrijden.’Ga naar eind13 De | |
[pagina 136]
| |
fabel werkt als een microscoop. Ze is daarom ook geen literaire vorm die een duiding nodig zou hebben: ‘Het is pijnlijk om fabels of spreekwoorden te verklaren. Het zijn zelf verklaringen. En een betere soort dan alle andere, want het zijn tegelijk waarschuwingen. Als ze vertaald moeten worden dan bewijst dat hun slechte kwaliteit. En als ze vertaald zijn, klinken ze gewoontjes en hebben ze geen effect.’Ga naar eind14 De fabel zelf wordt een wapen in de strijd: in de roman. Zo moet de scherpte van de spot ook uitgestort worden over de kunst die in het ‘Museum voor Vrije Kunst’ staat opgesteld, en daar als de wegwijzer met het opschrift ‘Naar de gaarkeuken’ de hongerige net zo lang plaagt tot deze heeft begrepen dat kunst alleen iets is voor verzadigden.Ga naar eind15 De fabel moet direct effect hebben: een machine om de ogen te openen. De fabel verbeeldt de dingen onverbloemd - vergroot ze misschien uit, maar vertekent ze niet. De verhalen uit, rond en over Molussië worden fabelachtige paradigma's van de wereldgeschiedenis, van de sociale stand van zaken, van de politieke situatie. Het is de tot in het groteske doorgevoerde waarneming die in de fabel de werkelijkheid aan het licht brengt. Wanneer Yegussa vertelt over de gewoonte onder Molussische magnaten om er naast hun huisleraren, honden, tuinlieden en musici ook eigen bedelaars op na te houden, ‘om zo hun sociale plichten te vervullen en net als hun esthetische en geestelijke, ook hun psychische en morele behoeften te bevredigen’, wat zover gaan kan dat sommige welgestelden in hun parken hele pariawijken aanleggenGa naar eind16, dan belicht dat drastisch een verband tussen welstand en nood dat, haaks op elk moralisme, juist dit ontmaskert als het eigenlijke cynisme. Bij dit alles is de fabel echter vrij van die valse euforie die trouw aan de partijlijn hun auteur waarschijnlijk had kunnen bezorgen. Nog voordat hij zijn leven voor een revolutie zal hebben geofferd, weet Yegussa al: ‘Een revolutie is moeilijker dan ik gedacht had, want zij begint de dag na de overwinning van de revolutie.’Ga naar eind17 Maar de radicaliteit van de fabel keert zich ook tegen de fabel zelf. Ergens vraagt Yegussa aan de oudere: ‘Haal je je kracht alleen maar uit de vertwijfeling en helemaal niet uit de hoop?’, om dan diens zwijgen te beantwoorden met de volgende woorden: ‘Ik geloof dat je verliefd bent op de grootte van je ongeluk. En dat je de welkome afzwakkingen daarvan haat.’Ga naar eind18 Het is verbazend hoezeer al bij de jonge Günther Anders het aarzelen tussen de productieve kracht van de vertwijfeling en de kritiek op de hoop het denken bepaalt - en het behoort misschien tot de bitterste ervaringen van deze eeuw dat Yegussa's vermoeden juist was en dat de redenen daarvoor mettertijd steeds duidelijker geworden zijn. Natuurlijk is Die Molussische Katakombe didactische literatuur. Maar wel een die zich tot in de vorm door het principe ervan laat bepalen: de fa- | |
[pagina 137]
| |
bel beleert niet botweg de lezer, ze beleert de protagonist van de roman en wordt het structuurprincipe ervan. Wat zich op die manier in de gesprekken van de beide gevangenen in de Molussische catacombe uitkristalliseert, wat als kosmos van deze fabels tevoorschijn komt, dat zijn de contouren van een imaginair land dat men zou kunnen aanduiden als een omgekeerd Atlantis. Wat Anders probeerde ten aanzien van het fascisme was niets minder dan een negatieve utopie van de totalitaire staat. In deze keten van fabels betekenen heerschappij, uitbuiting en leugen, de ingrediënten van de macht en de corrumpeerbaarheid van de intellectuelen, de mechanismen van de infiltratie en de subtiliteiten van de controle iets meer dan een satire op een historisch tijdperk. Want een negatieve utopie, dat is het niet-niet-oord - dus toch weer de werkelijkheid.
VERTALING: PIET MEEUSE |
|