Te weinig bomen, opperde iemand die ik mijn Friese onmacht kloeg. Kan, ja, zeker ook te weinig bomen.
Te veel wind, zei iemand anders, en reken maar, dat er te veel wind was. Klopt.
Maar dat was het niet. Het was ontzetting.
Stel je voor dat je de deur open deed en dat je daar stond. In dat waaien. In het groen. In die ruimte zonder bomen. Met een weg waarover heel soms iemand gaat die er heel goed tegen kan, tegen die lege ruimte, die kaarsrechte dijkbovenkant, tegen de gedachte dat je hier nergens een eindje om zou kunnen lopen want al die wegen en weggetjes gaan door het weiland ergens heen, desnoods naar een non-descripte plek in het weiland, maar ze zijn niet bedoeld voor iets als een ommetje. Er zijn geen hoekjes. Je kunt nergens schuilen. Er is niets in dat landschap dat zegt: ‘kom maar, ga hier even zitten, haal hier even diep adem en voel dat ik je draag.’ Alles kwam daar gewoon op mij neer.
Buiten een dorp is men er verloren, al kan zomer met bloesem en matige wind heel wat verhullen en je de valse illusie geven dat het best knus is met je picknick in het weiland. Dat je helemaal geen vliegenpoepje, geen schapenkeutel bent, landschapsgewijs.
Maar het is wel zo. In dat landschap besta je niet, tenzij je dat helemaal zelf verzint, elke seconde opnieuw. Een melancholisch temperament gaat er te gronde, per ogenblikkelijk.
Het kan zo anders. Een landschap kan je omhelzen, verleiden, je de indruk geven dat je het op zou kunnen eten en dat je heel goed in een gelukkige koe zou kunnen veranderen, grazend in jou, lief landschap. Maar in Noord-Friesland is dat niet zo.
Gingen op de terugweg langs het Lauwersmeer (in die hoek wordt het nog erger) en reden Groningen binnen. Van de grote weg af, richting Ulrum, ineens dwars door een dijk. Verder naar Leens - glooiende wierde, bomen om huizen die glimlachend naar nog kale akkers keken. Verwaaide bomen langs een weg, brug, weer dijkje, kronkelen naar Saaksum, weer wierde, weer dijkje, boomtroepjes, het smalste kerkje ter wereld. Denk ik. Dat van Saaksum. Stapten uit, stonden een poosje naar het graf van Cor Jellema te staren, keken ook verder, over de heg heen naar de kleine dijk, naar de schapen, naar de tekening van het landschap en de geschiedenis, van wie daar lag, nog maar zo kort dood en eigenlijk maar zo kort geleefd, in dit al eeuwen geleden bedijkte land. Heeft de heilige Walfridus gedaan, die dijken. Vertelde Cor Jellema ooit. Dat het niet zomaar dijken zijn, dat je dat niet denkt.
Hoe dan ook - daar was het over. Dat gevoel van niet in staat te zijn om naar buiten te gaan en te blijven bestaan. Groningen is aardiger, blijk-