| |
| |
| |
Per Olov Sundman
De controleur
Een man verdrinkt zich.
Er is iets eigenaardigs met zijn handen.
Een foto van een meisje.
Een ijzerwarenhandelaar en daarna worden de de beekjes talrijker maar tegelijk onbeduidender en makkelijker te vergeten.
Zijn voeten.
En het meisje heeft de jurk niet langer.
Op een avond in mei verdronk een van de werknemers van de waterkrachtcentrale zich.
Hij wierp zich in de rivier. Een paar arbeiders stonden honderd meter hoger op de brug en zagen het gebeuren.
Hij sprong erin, vertelden ze. Schuin naar beneden, stroomafwaarts. Niet stroomopwaarts.
(Wat maakt dat voor verschil, vroeg iemand, afwaarts of opwaarts? Iemand die zich verdrinken wil gaat altijd met de stroom mee, antwoordde de meest welbespraakte arbeider.)
Het meer was nog bevroren en het lichaam werd naar alle waarschijnlikheid met de stroom mee onder het ijs gevoerd. Zover ik weet heeft men het nog niet gevonden.
Het meer is op bepaalde plaatsen zeer diep. Het personeel van het visserijstation in Drottningholm heeft met speciale netten een soort diepwater forel gevangen die dood in de mazen hangt als het net aan de oppervlakte komt.
De man die zich verdronk had drie maanden op het magazijn gewerkt en had de betrekking gekregen door op een advertentie te reageren. Volgens de gegevens van het personeelskantoor had hij geen familie.
De arbeiders op de brug renden naar ons toe en waarschuwden de voorman.
Maar er was niets aan te doen. De rivier stroomde zoals altijd. Men meldde het gebeurde aan de commissaris van politie.
| |
| |
Hij moet in een vlaag van verstandsverbijstering gehandeld hebben, zei de vrouw van de personeelschef. Zo moet het gegaan zijn.
‘Natuurlijk,’ zei een man in het gezelschap, ‘dat is een goede verklaring. Hij pleegde zelfmoord, daarom moet hij aan verstandsverbijstering hebben geleden. Zijn verstand was verbijsterd, daarom sprong hij in de rivier.’
De man die dit zei werkte niet bij de bouw. Hij vertegenwoordigde de aannemer en kwam met korte tussenpozen het werk controleren, om te kijken of het ging zoals het gaan moest. Daaruit kan men concluderen dat het een particuliere onderneming was die de waterkrachtcentrale bouwde. De overheid, het waterbeheer, bouwt zijn waterkrachtcentrales meestal zelf, ze is haar eigen constructeur en aannemer en heeft geen controleur nodig.
De controleur verbleef tijdens zijn bezoeken aan de waterkrachtcentrale altijd bij mij. Het is aangenaam, zei hij vaak, om in ieder geval 's avonds geen ingenieurs om je heen te hebben en niet over het werk te hoeven praten.
De personeelschef zei: ‘Ik vraag me af wat hem ertoe gebracht heeft?’
‘Je voelt je als verlamd,’ zei zijn vrouw.
‘Om zo'n stap te zetten,’ zei de boekhouder.
‘Wat zit erachter,’ zei de personeelschef.
‘We zullen het nooit weten,’ zei de controleur.
De politiecommissaris en de veldwachter onderzochten de sporen bij de rivier. De dode was langs een pad naar de oever afgedaald en had daarna een lange (vermoedelijk heel lange) tijd heen en weer gelopen alvorens te springen. Zijn hoed lag bij een struik neergegooid.
‘De zaak is duidelijk,’ zei de commissaris. ‘Zelfmoord. Ik heb opdracht gegeven om te dreggen. Maar het heeft geen zin daar eerder dan morgen mee te beginnen.’
‘Maar waarom heeft hij het gedaan,’ vroeg een van ons.
De politiecommissaris haalde zijn schouders op. ‘Moeilijk om daar iets over te zeggen. En hij was nog jong. Dat is vaak het geval bij zelfmoord. In ieder geval niet ongewoon. Meestal verhangen ze zich of schieten zich dood. Die zich ophangen zijn het ergst.’
‘Dat hij zich nu juist verdronk,’ zei de veldwachter, ‘dat hij in de rivier is gesprongen. Dat hij geen dynamiet heeft genomen bijvoorbeeld.’
‘Wat had hij de uren ervoor gedaan,’ vroeg de politiecommissaris.
Dat wist men niet precies. Hij had in de kantine gegeten en daarna had niemand hem meer gezien.
Had hij er de laatste tijd vreemd uitgezien, had hij zich anders gedragen dan normaal?
Dat viel moeilijk te beantwoorden, ook dat. Maar als je bij jezelf nagaat, misschien dat...
| |
| |
Wekte hij de indruk levensmoe te zijn?
Dat kon niemand beamen.
Had hij het over zorgen of moeilijkheden gehad?
Niet dat iemand zich kon herinneren. Eigenlijk was hij zwijgzaam van aard, geweest dan. Er was niemand die erg veel over hem wist.
Was iemand iets opgevallen - tja, iets abnormaals - iets in zijn gedrag dat - tja, gewoon niet normaal was?
‘Dat zijn moeilijke vragen,’ zei de vrouw van de personeelschef. ‘Denk je eens in hoe weinig wij van elkaar weten! Ik had nauwelijks notitie van hem genomen. Hij was een gesloten iemand, dat dient gezegd. Natuurlijk, soms kon hij echt opgewekt en blij zijn en meedoen.’
Meisjes?
Niets bijzonders op dat gebied. Normaal. Een beetje flirten. Niet vaak. Minder vaak dan een paar meisjes wel gewild zouden hebben.
‘Als wij hem vinden nemen wij natuurlijk de begrafeniskosten voor onze rekening,’ zei de personeelschef. ‘Er zijn geen familieleden die ingelicht moeten worden. Voor zover wij weten.’
‘Weten jullie,’ zei de vrouw van de personeelschef, ‘er was iets eigenaardigs met zijn handen!’
‘Volstrekt juist,’ zei een van de ingenieurs, die op de tekenkamer werkte.
‘Het was iets eigenaardigs,’ zei de vrouw van de personeelschef.
De ingenieur zei: ‘Hij had een soort van harde plekken of littekens aan de binnenkant van zijn vingers. Aan de linkerhand was dat het duidelijkst te zien.’
De boekhouder zei: ‘Ja, hij had harde plekken of littekens. Vanaf de knokkels liepen ze een stukje naar buiten. Het valt moeilijk te beschrijven. Je zag het niet als je niet heel goed keek, als je er niet op lette. De vingers lagen op de een of andere manier plat tegen elkaar aan, ze gleden langs elkaar als de billen van een merrie.’
‘Dat heb ik nooit gemerkt,’ zei de personeelschef.
De boekhouder lachte een beetje verlegen. ‘Je moet begrijpen,’ zei hij, ‘het was mij ook niet opgevallen - als hij zelf niet zo naar zijn handen had gekeken.’
Het feitelijke karakter van deze uitspraak werd met gepaste aandacht behandeld.
‘Misschien,’ zei de boekhouder, ‘zit daar een oorzaak.’
‘Misschien schuilt daarin de verklaring,’ zei de vrouw van de personeelschef. ‘Voor wat hij deed.’
De controleur zei: ‘toen Napoleon op Sint Helena stierf werd zijn li-
| |
| |
chaam onderwerp van een zorgvuldige lijkschouwing. En ze stelden een nauwkeurig protocol op.’
‘Zelfs hij,’ zei de vrouw van de personeelschef.
‘Er werd genoteerd dat hij onderontwikkelde genitaliën had.’
‘Zo zie je,’ zei iemand. ‘Herinner je je Hitler? Hoe die altijd zijn handen hield?’
‘Een kleine oorzaak kan iemand ver brengen,’ zei de boekhouder. Hij onderdrukte een licht gegiechel.
‘Ik heb een goede vriend die dichter is,’ zei de controleur. ‘Nu ja, een kennis - dat is hij misschien meer. Hij is een groot en succesvol rokkenjager en een erkend goede minnaar. (U begrijpt, in bepaalde kringen en onder bepaalde omstandigheden worden dergelijke vaardigheden openlijk besproken en is men in de gelegenheid ervaringen en meningen met elkaar te vergelijken.)’
‘Ja,’ zei de boekhouder.
‘Het is algemeen bekend dat deze man een zeer klein orgaan heeft,’ zei de controleur.
‘Hier is zeker sprake van zogenaamde overcompensatie,’ zei de boekhouder die niet weinig belezen was.
‘Laat ik verdergaan,’ zei de controleur. ‘Bij mijn zaak is een man in dienst die als zeer begaafd te boek staat. Over hem wordt gezegd dat hij intelligent, snel denkend en verstandig is, een voortreffelijk oordeel heeft en dat hij grote kennis van en aanleg voor wiskunde, zaken, kunst en wat al niet bezit. Hij is een centrale figuur - in de kantine, onder vrienden en aan de dis.’
‘Ja,’ zei de boekhouder.
‘En iedereen verbaast er zich over dat hij een zo bescheiden post bekleedt en geen positie heeft verworven die beantwoordt aan zijn begaafdheid.’
‘Hij is waarschijnlijk niet ambitieus,’ zei de vrouw van de personeelschef. ‘Dat moet het zijn.’
‘Natuurlijk,’ zei de controleur. ‘Hij heeft niets bereikt en dus is hij niet ambitieus. Hij is niet ambitieus en dus heeft hij niets bereikt.’
‘Dat is precies wat ik bedoelde,’ zei ze.
‘En verder nog,’ zei de controleur, ‘kwamen ik en een stel collega's hem op een dag in de sauna tegen. Ook deze man had een belachelijk klein lid - dat hij, een beetje verlegen, voor ons probeerde te verbergen.’
‘Dat vermoedde ik al,’ zei de boekhouder.
‘Mijn collega's zeiden: ah, zo eenvoudig ligt het - hij lijdt aan een minderwaardigheidscomplex - dat moet je wel krijgen als je er zo bijloopt. Daarom zit hij waar hij zit en komt hij niet verder.’
‘Ik begrijp het,’ zei de vrouw van de personeelschef. ‘U bedoelt dat zoiets de meest verschillende gevolgen kan hebben?’
| |
| |
‘Nee,’ zei de controleur.
‘Maar waar wilt u dan heen?’
‘Nergens. Ik vertelde alleen maar - gewoon zomaar.’
‘Er was iets vreemds met zijn handen,’ zei de vrouw van de personeelschef.
‘Daar twijfel ik niet aan,’ zei de controleur. ‘Het is interessant.’
‘Ze waren als het ware opengesneden,’ zei ze.
‘Gelooft u dat dat enig verband met zijn zelfmoord kan houden,’ vroeg de boekhouder.
‘Ik weet het niet,’ antwoordde de controleur. ‘En jullie ook niet. Niemand zal iets te weten komen!’
De boekhouder woonde in een klein vrijstaand huis vlak bij het bouwkantoor. Het was een vaste woning die, als de waterkrachtcentrale eenmaal klaar was, aan een van de machinisten zou worden toegewezen.
Daar klopte de controleur de volgende dag vroeg aan. ‘Neem mij niet kwalijk,’ zei hij, ‘maar men beweert dat hij - de man die de rivier insprong - een kamer bij u huurde.’
‘Ja,’ zei de boekhouder, ‘dat klopt.’
‘Hij woonde hier,’ zei de vrouw van de boekhouder.
‘Wilt u de kamer zien,’ vroeg de boekhouder.
‘Ik heb er niets mee te maken,’ zei de controleur. ‘Ik ben alleen maar geïnteresseerd.’
De dode had de kamer gemeubileerd gehuurd, een bureau, een paar stoelen en een bed.
‘Er staat haast niets in,’ zei de boekhouder. ‘De politiecommissaris is hier al geweest. Hij heeft een stapeltje kwitanties van postbetalingen meegenomen - de rest heeft hij laten liggen.’
De controleur keek snel in de laden van het bureau: wat velletjes onbeschreven briefpapier, pennen, een bestelblok (uit de voorraad van het werk), een paar monsters, sigaretten en andere kleine dingen. En een foto van een meisje.
‘Wie is dat,’ vroeg hij.
Zij wisten het niet.
De controleur keek in de klerenkast. ‘Het lijkt een heel modieuze jongeman te zijn geweest,’ zei hij.
‘Het was een aardige jongen,’ zei de vrouw van de boekhouder. ‘Maar meer weten wij niet van hem. Hij woonde hier alleen maar. Eten deed hij in de kantine. We zagen hem nauwelijks. Hij kwam en ging, rustig en stil. Hij was een goede huurder. Een beetje slordig met kousen en schoenen, met deuren en licht en zo. Het licht maakt niet uit want de stroom is gratis, maar toch.’
| |
| |
De controleur ging de kamer uit.
‘Wilt u niet verder kijken,’ vroeg de vrouw van de boekhouder.
De controleur glimlachte vaag en schudde zijn hoofd: ‘Nee, dank u wel. Ik heb hier toch niets mee te maken.’
‘Het is mij werkelijk een raadsel,’ zei ze. ‘Een nette jongeman die er een eind aan maakt! Kan iemand begrijpen waarom?’
De boekhouder zei: ‘Je kunt nooit een verklaring vinden. Ik niet en trouwens niemand niet.’
De controleur glimlachte opnieuw, bedankte, nam afscheid en ging achteruitlopend de deur uit.
Hij liep naar het magazijn en had een kort gesprek met de magazijnmeester.
‘Weet u waar hij vandaan kwam,’ vroeg hij.
De magazijnmeester schudde zijn hoofd. Hij was niet erg spraakzaam. ‘Dit is een zware baan,’ zei hij. ‘Je moet een goed geheugen hebben en de zaken op orde houden. En niets afgeven zonder bewijsje. Hij was een goede magazijnbediende. De beste denk ik.’
‘Vertelde hij niets over zichzelf?’
‘Geen woord,’ antwoordde de magazijnmeester. ‘Niet dat ik mij herinner tenminste. Op zoiets let ik niet. Je moet je hersens bij dit werk niet onnodig belasten. Dat gaat niet.’
‘Is dit zijn bureau,’ vroeg de controleur.
‘Het is leeg,’ zei de magazijnmeester. ‘De politiecommissaris is hier geweest en heeft het doorzocht. Ik mocht toekijken. Wat van het werk was heb ik hier gehouden. De rest stopte hij in een envelop, die ik hem gegeven had en daarna nam hij hem mee. Hij zei dat er niets belangrijks bij zat.’
‘Herinnert u zich wat voor dingen hij meenam?’
De magazijnmeester zei: ‘Bij dit werk bouwen wij twaalf vaste huizen, zo'n vijftien barakken, een ontmoetingscentrum en kantines en we zijn bezig met een motorwerkplaats, een pomphuis, een zagerij, een schaafwerkplaats, een kleinere timmermanswerkplaats en een heleboel elektrische installaties en we boren een van de langste tunnels van het land - en dit is het magazijn - hebt u enig idee hoeveel dingen hier liggen! En begrijpt u nu dat je geen tijd hebt aan iets anders te denken!’
‘Ik ken de branche een beetje,’ zei de controleur. ‘Dat hoort bij mijn beroep - installaties bedoel ik.’
De controleur woonde bij mij. 's Avonds vertelde hij: ‘Daarna ben ik naar het meisje van het postkantoor op de bouw gegaan. Ik verzon een smoesje. Het is een heel lief meisje.’
| |
| |
‘Vreemd,’ zei hij terloops, ‘dat ze hier überhaupt vrouwelijk personeel kunnen krijgen.’
‘Ik vroeg haar,’ ging hij verder, ‘of degene die zich verdronken had wel eens post kreeg.
Nee, antwoordde zij, dat geloof ik niet. Je kon merken dat ze graag op meer vragen antwoord zou willen geven. Soms willen mensen ondervraagd worden. Bij wijze van spreken dan.
Ik vroeg haar of hij, de dode, wel eens geld overmaakte. Ja, zei ze, bij iedere salarisbetaling kwam hij geld overmaken. Aan een ijzerwarenhandelaar. Ze herinnerde zich naam en adres. Bij iedere salarisbetaling, zei ze, zowat bij iedere.
Daarna vroeg ik of zij hem kende.
Natuurlijk, antwoordde ze. Bij een bouw als deze kent iedereen elkaar.
Vreselijk, zei ze, mensen die zelfmoord plegen.
Ik vroeg of zij wist waar hij vandaan kwam, waar hij woonde.
Daar wist ze niets van.
Maar, zei ze, hij was zenuwachtig, dat kon je zien.
Hoe dan, vroeg ik. Wat bedoel je?
Tja, weet niet precies, zei ze.
Kon hij moeilijk stil zitten, vroeg ik. Waren zijn handen onrustig? Bewoog hij zich houterig?
Nee, niet zo, zei ze.
Was hij verknipt, vroeg ik. Had hij moeite zich tot één ding te bepalen? Veranderde hij steeds van gespreksonderwerp?
Niet op die manier, zei ze.
Had hij klamme handen dan, vroeg ik. Bloosde hij? Schraapte hij voortdurend zijn keel?
Nee, zei ze. Hij was alleen maar zenuwachtig - een beetje.
Daarna liet ik haar de foto van het meisje zien. (De foto die hij op zijn kamer had. Ik had hem stiekem meegenomen).
Ze bekeek hem nauwkeurig en schudde haar hoofd. Ik weet niet wie dat is, zei ze.
Wat was er met zijn handen, vroeg ik.
Zijn handen? Ja, zei ze, hij had grote littekens in de lengte langs zijn vingers. Ze liepen door tot in zijn hand. Aan de binnenkant kon je het goed zien, in de handpalm. Je zou je kunnen voorstellen dat ze in een of andere machine waren geraakt, zei ze.
Ze had er een keer naar gevraagd, maar hij had een grapje gemaakt en niet echt antwoord gegeven.’
Ik zei tegen de controleur: ‘Gisteren toen we het hadden over de persoon die zich verdronken heeft, beweerde u toen niet dat je er nooit achter zou komen waarom, waarom hij het gedaan heeft?’
| |
| |
‘Dat is zo,’ zei hij.
‘En toch heeft u op de bouw rondgesnuffeld en mensen over hem uitgevraagd?’
‘Zeker.’
‘Om welke reden?’
Hij lachte zachtjes en antwoordde: ‘Ik kan u daarop geen antwoord geven. Het zijn juist de redenen die onbekend zijn.’ (Alhoewel, voegde hij eraan toe, in bepaalde statistische verbanden zijn oorzaken en/of redenen heel goed als hypothesen te gebruiken. Interesseert u zich voor statistiek?)
Het bezoek van de controleur duurde deze keer ruim een week. Daarna reed hij met zijn auto naar het zuiden.
De weg was slecht en deels zwaar beschadigd door de vorst - het was mei. Daarom duurde de reis naar het zuiden zo lang dat hij vond dat hij het zich veroorloven kon een omweg te maken.
Hij zocht de ijzerwarenhandelaar op.
‘Neemt u mij niet kwalijk,’ zei hij, ‘neemt u mij vooral niet kwalijk maar ik zou u iets willen vragen.’
‘Ik begrijp waar het over gaat,’ zei de ijzerwarenhandelaar. ‘Kom in mijn kantoor. Die man die zich verdronken heeft. Ik heb erover in de krant gelezen.’
‘Kende u hem,’ vroeg de controleur. ‘U begrijpt, ik heb niets met de zaak te maken en ik heb misschien niet het recht beslag op uw tijd te leggen met mijn vragen. Zegt u alstublieft als ik stoor.’
‘De politie is hier al geweest,’ zei de ijzerwarenhandelaar.
‘Wat wilden ze?’
‘Het ging om het geld. Hij stuurde mij geld en nu hadden ze betalingsbewijzen bij hem gevonden.’
‘Dat weet ik.’
De ijzerwarenhandelaar stak mij zijn sigarettenkoker toe.
‘Om u de waarheid te zeggen, het was een heel vervelende geschiedenis.’
Hij gaf mij vuur, stak zelf ook op en blies een dramatische rookwolk uit.
‘Hij werkte bij mij,’ zei hij. ‘Heel lang. Maar toen ontdekte ik dat hij met de kwitanties knoeide. Geld dat niet in de kassa maar in zijn zak belandde. Ik hield hem een tijdje in de gaten en toen heb ik hem ontslagen.’
‘Heeft u hem bij de politie aangegeven,’ vroeg de controleur.
‘Nee,’ zei de ijzerwarenhandelaar. ‘Ik was te slap. Hij kreeg zelfs een goed getuigschrift van me. God mag weten was het zelfs wel gunstiger
| |
| |
dan wanneer hij ontslag zou hebben genomen voordat ik het bedrog ontdekte.’
‘En het geld dat hij u stuurde?’
‘Dat waren afbetalingen over wat hij gestolen had. Hij had een schuldbekentenis moeten tekenen. Waarschijnlijk had hij zich een veel grotere som toegeëigend dan ik van hem terugeiste.’
‘Maar,’ zei de ijzerwarenhandelaar en blies een nieuwe rookwolk uit, ‘soms voelde ik mij onzeker en dacht ik dat het misschien toch niet zoveel geweest was wat hij had gestolen. Ik ben te slap. Ik stond op het punt hem het resterende bedrag kwijt te schelden. Ik kan niet zo hard zijn als je eigenlijk wel zou moeten zijn.’
De ijzerwarenhandelaar ging verder: ‘Hij werkte heel lang bij mij. Ik kende hem goed. Maar begrijpen doe ik het niet.’
‘Wat begrijpt u niet,’ vroeg de controleur.
‘Dat hij zo zou eindigen.’
‘Dat zeggen de meeste mensen over de meeste zelfmoorden,’ zei de controleur. ‘Soms begrijp je zulke dingen - maar dan is het duister in wezen nog groter.’
‘Nogmaals,’ zei hij, ‘neemt u mij niet kwalijk dat ik beslag leg op uw tijd - en vergeeft u mij dit gesprek. Maar het raakt om zo te zeggen aan mijn beroep.’
De controleur ging verder: ‘heeft u wel eens op zijn handen gelet?’
‘Daar wilde ik net over beginnen,’ antwoordde de ijzerhandelaar.
‘Toen hij bij mij begon, was hij net geopereerd.’
‘Aan wat?’
‘Aan zijn vingers.’
‘En wat was er met zijn vingers?’
‘O, wist u dat niet? Hij werd geboren met aan elkaar gegroeide vingers, vanaf het tweede kootje van boven aan elkaar vastgegroeid. Dat wil zeggen, de duimen waren normaal. Net voordat hij bij mij begon, werd hij geopereerd. Ze sneden zijn vingers los en toen zag hij er normaal uit.’
‘Hoe weet u dat?’
‘Ik vroeg en hij gaf antwoord,’ zei de ijzerwarenhandelaar. ‘Eigenlijk waren het twee operaties, eerst de linkerhand en een paar dagen later de rechter.’
‘Kent u er enige betekenis aan toe,’ vroeg de controleur.
‘Aan de operatie?’
‘Of aan de aan elkaar gegroeide vingers?’
‘Betekenis,’ vroeg de ijzerwarenhandelaar.
‘Vergeeft u mij mijn gevraag,’ zei de controleur.
| |
| |
‘In dergelijke gevallen is er iets dat je graag wilt ophelderen,’ zei de controleur. ‘Dat geeft niet, als je maar voorzichtig bent met het trekken van conclusies.’
‘Wat bedoelt u?’
‘Meisjes,’ zei de controleur. ‘Hoe was het daarmee gesteld?’
‘Goed ja denk ik,’ zei de ijzerwarenhandelaar. ‘Hij zag er tenslotte leuk uit, kleedde zich netjes, hij was jong en hij verdiende goed.’
‘Bovendien is er een groot vrouwenoverschot in deze gemeente,’ voegde hij er met voldoening aan toe.
De controleur haalde de foto van het meisje tevoorschijn. ‘Deze lag in zijn kamer,’ zei hij.
De ijzerwarenhandelaar keek zorgvuldig door een vergrootglas. ‘Het spijt me,’ zei hij. ‘Ik herken haar niet. Als de foto lijkt dan durf ik te beweren dat het niet iemand van hier is.’
‘Weet u wat hij deed voordat hij bij u begon,’ vroeg de controleur.
‘In een kruidenierswinkel,’ antwoordde de ijzerwarenhandelaar. ‘Dat was een paar jaar geleden, hij werkte daar geruime tijd als ik me goed herinner - ik heb zeker zijn getuigschrift nog ergens in een of andere map. Daarna heeft hij zich laten opereren en kwam hij hierheen.’
‘En vóór de landwinkel - het was toch een landwinkel nietwaar?’
‘Hij was een geboren plattelander,’ zei de ijzerwarenhandelaar. ‘Boerenzoon of zoon van een keuterboer of zoiets. Ik heb ook een kopie van zijn schooldiploma.’
Een oude, smalle en slecht onderhouden weg leidde erheen. Hoe verder hij reed des te slechter werd de weg. Midden op de rijbaan groeide een zwartgele richel gras van vorig jaar.
Soms reed hij door een geblakerd landschap met in de verte een bosrand met eenzame, verkoolde bomen.
Hij volgde een dal. De rivier onder in het dal werd smaller hoe hoger hij kwam en de stromende beekjes werden talrijker, maar tegelijk onbeduidender en makkelijker te vergeten.
Het dorp aan het eind van de weg was wonderlijk levendig; een lintdorp aan een meer met huizen op gehoorsafstand van elkaar. De wegen van de schuren naar de bosrand waren door regenwater en dierenhoeven stenig en uitgesleten als beekbeddingen.
Het dorp was levendig en had grijze huizen met houten daken en een heleboel blaffende honden.
Maar de school had kleine ramen.
De lerares zei: ‘Ja, ik herinner me hem. In het dorp heb ik al gehoord dat hij zelfmoord heeft gepleegd. Hij was een ongelukkig mens.’
| |
| |
‘Dat begrijp ik,’ zei de controleur zachtjes.
De lerares keek hem met grote ogen en onbeweeglijke oogleden aan.
‘Voor mij,’ zei ze, ‘staat hij voor een vernederende nederlaag. Het was lang geleden,’ zei ze, ‘maar het doet nog steeds pijn als ik eraan denk.’ Ze glimlachte met grote boventanden.
‘Een nederlaag,’ zei ze.
‘U hoeft er niet over te praten,’ zei de controleur. ‘Ik moest hier toevallig langs en kom alleen maar in het voorbijgaan kijken.’
‘Het was een ongelukkig kind,’ zei ze. ‘Er was iets met zijn handen, ze waren misvormd.’
‘Dat weet ik,’ zei de controleur.
‘Ze waren als het ware aan elkaar gegroeid,’ zei ze. ‘Ik bedoel, de vingers. De vingers waren kort en de pols en de handpalm waren ongewoon lang. Aan allebei zijn handen hetzelfde.’
‘Kinderen zijn wreed voor elkaar,’ zei de controleur. ‘Vooral voor diegenen die anders zijn.’
‘Zo erg was het niet,’ zei de lerares. ‘Hij was fors en sterk voor zijn leeftijd en een echte vechtersbaas. Hij kon zijn vingers bij het derde kootje net als normale mensen buigen - het kootje zat er, het was alleen dat de vingers naar beneden toe aan elkaar waren gegroeid. Als hij zijn vuisten balde waren het net houten hamers of zuigers. Er zat eelt op aan de voorkant, ongeveer net zo als onder je voetzolen.’
‘Hij was een vechtersbaas,’ zei ze.
‘De jongens hadden een geweldig respect voor die knuisten van hem,’ zei ze. ‘God weet waren ze wel jaloers op hem.’
‘En de meisjes,’ vroeg de controleur. ‘En de grote mensen?’
‘De meisjes,’ zei de lerares, ‘ik geloof niet dat zij er over nadachten, ze waren er per slot aan gewend dat hij zo was.’
‘U zei dat hij ongelukkig was,’ merkte de controleur op.
‘Laat mij even uitpraten,’ zei de lerares met wijdopen ogen en een glimlachende mond.
‘De moeilijkheden,’ zei ze, ‘begonnen pas serieus nadat hij van school af was, toen hij in de puberteit raakte en week en overgevoelig werd. U moet goed begrijpen, het is een verschrikking voor een vijftienjarige jongen om zulke handen te hebben!’
‘Ja,’ zei de controleur voorzichtig.
‘Zoals gezegd, hij ging van school,’ ging de lerares verder. ‘Ik zag hem nog maar zelden.’
‘Ik begrijp het,’ zei de controleur.
‘Het dorp is groot. Hij woonde aan het andere eind. Ik klets nooit tegen mensen en luister nooit naar praatjes.’
De controleur vroeg: ‘Ging hij bij voorbeeld dansen zoals andere jongelui? U hebt toch een dansbaan in het dorp?’
| |
| |
‘Daar ben ik nooit geweest,’ antwoordde zij.
‘U had het over een nederlaag,’ zei de controleur.
‘Nederlaag is misschien te sterk uitgedrukt,’ zei ze, ‘maar van de andere kant, ik heb het woord tenslotte zelf gebruikt.’
‘Ziet u, het zat zo. In hetzelfde jaar dat ik hier kwam werd deze school geopend. Er is een zwembad met washokken en een douche en een pierebad. Alle kinderen moesten baden.
De jongen zat toen in de tweede klas - geloof ik. Ik had hem een paar maanden in de klas gehad.
Wij konden uitstekend met elkaar opschieten. Je doet je uiterste best voor zo'n kind - je geeft als het ware alles wat je hebt.
Nederlaag - dat was echt te sterk uitgedrukt!
Hij weigerde te baden. Hij probeerde weg te glippen, maar ik greep hem in zijn kraag en dwong hem.
U hebt er geen idee van hoe kinderen tegen kunnen spartelen.
Ik dwong hem.
Het waren zijn voeten, snapt u.
De grote tenen zagen er normaal uit, maar de andere waren zo met elkaar vergroeid dat ze er als wratjes uitzagen.
De andere kinderen hadden dat ook nog nooit eerder gezien, dromden om hem heen en staarden ernaar.
Net kleine wratten.
De voet leek uit een stuk gemaakt met een diepe knip in het voorste stuk - dat was de ruimte tussen de grote teen en de andere tenen. Het was afschuwelijk.’
‘Ik geloof niet dat het zo erg was,’ zei de controleur.
‘Ik had het moeten begrijpen,’ zei ze. ‘Toen hij zo tegenspartelde.’
‘Dat kan niemand van u verwachten,’ zei de controleur.
‘Zijn handen, dat was één ding,’ zei ze. ‘Dat wist iedereen, iedereen kon ze zien. Maar zijn voeten, dat was een geheim.’
Hij liet haar de foto van het meisje zien.
‘Ik heb haar nooit gezien,’ zei de lerares. ‘In ieder geval is er niemand hier in het dorp die op haar lijkt.’
Daarna vroeg ze: ‘Weet u waarom hij zich verdronken heeft?’
De controleur schudde zijn hoofd.
‘Heeft u geen enkel resultaat geboekt,’ vroeg ze.
‘Resultaat,’ zei hij.
‘Ja, met uw onderzoek?’
‘Het onderzoek,’ zei hij. ‘Het onderzoek zal geen resultaat opleveren. Eigenlijk is het helemaal geen onderzoek.’
| |
| |
De lerares voegde eraantoe: ‘zijn moeder stierf toen hij nog klein was.
Zijn vader stierf zo'n zes, zeven jaar geleden. De boerderij werd verkocht en hij ging hier vandaan. Hij erfde aanzienlijk wat.’
Tijdens het gesprek had zij op het randje van haar stoel gezeten, met grote ogen, glimlachende mond en een gespannen kaarsrechte rug.
Het was een modern kruideniersbedrijf met koelkasten, een gekoelde toonbank en vele beleefde winkelbediendes.
‘Ja, hij heeft hier gewerkt,’ zei de oude man. ‘Heeft hij zelfmoord gepleegd - wat vreselijk!’
‘Hoe was hij,’ vroeg de controleur.
‘Prima,’ antwoordde de oude. ‘Hij was snel ingewerkt.’
Daarna zei hij geen woord meer. Ze stonden ieder aan een kant van de toonbank, er waren geen klanten in de zaak en de winkelbediendes hielden zich op de achtergrond.
‘Vindt u het vreemd dat hij zich verdronken heeft,’ vroeg de controleur.
‘Eigenaardig,’ zei de winkelier, ‘in deze gemeente plegen er veel zelfmoord. Dat wil zeggen - ik weet niet of het er hier meer zijn dan elders. Maar het gebeurt zo te zeggen op hetzelfde moment. Een pleegt er zelfmoord en dan na een tijdje nog een en dan misschien nog een paar. En dan is het voor een paar jaar afgelopen. Dan begint er weer iemand en dan komen er een paar bij. Weet u - het is besmettelijk!’
‘Misschien wel,’ zei de controleur.
‘Het was een vrolijke vriendelijke jongen,’ zei de oude. ‘Hij heeft een paar jaar bij mij gewerkt. Hij kocht een motorfiets.’
‘Herinnert u zich niets bijzonders aan hem.’
‘Nee.’
‘Zijn handen.’
‘Ja, hij had bijzonder korte vingers. Maar ze waren sterk. Het waren net tangen. Dat was trouwens de reden dat hij vertrok.’
‘Daarom?’
‘Hij zou ze laten opereren, ze los laten snijden.’ De winkelier bood de controleur een appel uit een mand aan.
‘Het was een vriendelijke jongen,’ zei hij. ‘Jammer dat hij weg ging. Mijn zaak loopt goed.’
Hij koos zelf met zorg een appel uit, wreef hem op en sneed er met een groot zakmens schijfjes af.
‘Een vriendelijke jongen.’
‘Kent u dit meisje,’ vroeg de controleur en liet de foto zien.
‘Dat is een dochter van een van de buren hier een paar honderd meter verderop,’ zei de winkelier.
| |
| |
‘Is zij thuis nu?’
‘Nee, zij is naar de stad gegaan. Lang geleden al.’
Daarop lachte hij en voegde eraan toe: ‘Dat heeft niets met elkaar te maken! Zij ging hier weg lang voordat de jongen hier kwam. Op zijn minst een jaar eerder. Ik geloof niet dat zij elkaar zelfs maar kennen.’
Alleen meisjes moeten zo nodig naar de stad, zei hij. Ik heb alleen maar mannelijk personeel. Ik zou best een meisje kunnen gebruiken.
‘Zoals ik al zei,’ zei hij, ‘de jongen vertrok omdat hij geopereerd zou worden, om zijn vingers los te laten snijden. Daarna is hij niet meer terug gekomen.’
Meisjes en zo. Zoals ik al zei - je wilt het graag in verband met allerlei dingen brengen.
Daar bestaat geen twijfel aan; het heeft zijn betekenis.
Maar op welke manier?
‘Daar weet je niets van,’ zei de controleur. ‘Niet meer dan heel in het algemeen en toevallig.’
Het was heel moeilijk haar te vinden. Maar ten slotte lukte het.
Ze schudde haar hoofd met zwaaiende lokken. ‘Nee,’ zei ze, ‘ik ken niemand van die naam. Ik herinner het me niet.’
‘Het spijt me dat ik u lastig val,’ zei de controleur. ‘Ik heb niet het recht vragen te stellen. Ik zal niet boos op u zijn als u geen antwoord wilt geven.’
‘Ik geloof niet dat ik iemand van die naam ontmoet heb,’ zei ze nog een keer.
‘Hij heeft zelfmoord gepleegd.’
Ze glimlachte onaangedaan - ze kon zich per slot niet herinneren iemand van die naam ontmoet te hebben en hij was haar dus geheel onbekend - en daarom glimlachte ze onaangedaan en zei: ‘Ik geloof niet dat het om mij was.’
‘Hij had een foto,’ zei de controleur. ‘De enige foto die hij überhaupt bezat. Hier is hij.’
Het meisje nam de foto aan, bekeek hem en trok toen een ernstig gezicht. Ze zei: ‘Dat ben ik. Dat is duidelijk. Dat ben ik.’
‘Maar die jurk heb ik niet langer,’ voegde ze eraan toe.
De controleur keek langs haar heen en zei: ‘Ik vind het vervelend om hier met u over te praten. Maar hij had de foto op zijn kamer.’
‘Als ik u kon helpen,’ zei het meisje, ‘zou ik het doen. Ik weet niet wie hij is.’
‘Het ligt voor de hand te denken dat u hem de foto gegeven hebt.’
‘Ik had een heel stel van die foto's,’ zei ze. ‘Tien of twaalf of meer nog.
| |
| |
Ik denk niet dat ik er nog een heb. Ik deelde ze links en rechts uit.’
‘Wanneer hebt u die foto's laten maken?’
Het meisje trok haar smalle wenkbrauwen onder haar gladde voorhoofd op en tuitte haar lippen in de spiegel achter de rug van de controleur.
‘Wanneer laat je je fotograferen,’ zei ze. ‘Tja, het is lang geleden. Drie jaar - op zijn minst. Misschien wel vier.’
‘En u herinnert zich niet aan wie u ze gegeven hebt?’
‘Nee,’ antwoordde ze. ‘Ik was niet zo weg van die foto's. Ik heb veel foto's van mezelf.’
‘Er was iets bijzonders met die jongen,’ zei de controleur.
‘Ziet u,’ zei hij, ‘hij had aan elkaar gegroeide vingers.’
‘Absoluut niet,’ zei ze heel beslist. ‘Ik heb nooit iemand met aan elkaar gegroeide vingers ontmoet.’
‘Hij werkte in de kruidenierswinkel in uw geboortedorp,’ zei de controleur.
‘Nou, u bent goed op de hoogte,’ zei ze en drukte haar rechter handpalm tegen het tafelblad.
‘Sinds ik uit huis ben gegaan,’ zei ze, ‘ben ik maar een paar keer thuis geweest. Met Kerstmis en soms met een of andere feestdag. De man in de winkel heb ik nooit ontmoet, geloof ik.’
‘Hij heeft zijn vingers laten opereren,’ zei de controleur. ‘Ze werden bijna weer normaal. De operatie vond plaats in het ziekenhuis hier.’
‘Wacht eens’ zei het meisje. ‘Wacht eens.’
‘Misschien toch,’ zei ze.
‘Mag ik het horen,’ zei de controleur.
‘Ik kwam eens iemand van thuis tegen,’ zei ze. ‘Maar ik herinner me niet hoe hij heette.’
‘Hoe ging dat in zijn werk?’
‘Het was op een dansavond,’ zei ze. ‘Hij had in het ziekenhuis gelegen. Hij had verband om allebei zijn handen. Niet om zijn vingers, zijn vingertoppen, alleen om zijn handpalmen en een stukje erboven om zijn vingers. Hij droeg een mitella en soms stopte hij daar zijn ene hand in.’
‘Dat moet hem geweest zijn,’ zei de controleur.
‘Hij kon zijn vingers bewegen,’ zei ze. ‘Het was maar een dunne zwachtel, geen dik pak.’
‘Dan kent u hem dus toch.’
‘Zo kun je het niet zeggen,’ zei ze. ‘Het was alleen die keer. Ondanks zijn handen kon hij dansen. Ja, hij werd wel vreselijk moe. En toen werd hij misselijk, al ging dat later weer over.’
‘En toen kreeg hij een foto van u,’ zei de controleur.
| |
| |
‘Dat kan ik me niet herinneren,’ zei ze. ‘Nee, ik heb hem er geen gegeven.’
‘Hoe kwam hij er dan aan?’
‘Daar heb ik niets mee te maken,’ voegde hij er haastig aan toe. ‘Ik wil niet onaardig zijn. Dit is geen verhoor. U moet mij verontschuldigen.’
‘Natuurlijk,’ zei ze. ‘Dat hij zelfmoord gepleegd heeft. Ik weet het niet, misschien kreeg hij een foto. Of heeft hij hem gewoon gepakt. Ik had een hele stapel, tien of twaalf stuks op zijn minst.’
‘Gepakt?’
‘Ze lagen in de boekenkast, daar ligt altijd een heleboel troep. Misschien heeft hij er gewoon een gepakt.’
‘En daarna hebt u elkaar niet meer gezien?’
Ze schudde haar hoofd met zwaaiende lokken. ‘Ik heb hem sindsdien niet meer gezien. Of van hem gehoord. Het is lang geleden. Een paar jaar. Hij zei: ik bel, dat zei hij.’
Ze glimlachte tegen de controleur. ‘U weet hoe dat gaat - je zegt dat je zult bellen, maar je doet het niet. En weet u, ik had me niet herinnerd dat hij het was, als het niet vanwege zijn handen was geweest.’
*
‘Was dat alles,’ vroeg ik.
‘Dat kun je wel zeggen,’ zei de controleur. ‘Het is al geruime tijd geleden en dit is wat ik me herinner.’
‘Ja,’ zei ik, ‘het zegt niet veel en veel wijzer word je er niet van.’
‘Nee,’ zei de controleur. ‘Had u daarop gerekend dan?’
VERTALING: BERNLEF
|
|