Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 2003 (nrs. 101-104)
(2003)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |
Henk Simons
| |
[pagina 28]
| |
‘Reik niet iedereen de hand.’ ‘Eet je eigen hart niet op.’ ‘Nog nooit heeft iemand zijn zwijgen betreurd, maar wel ontelbaren dat zij hebben gesproken.’ Plutarchus was geen man die proefballonnetjes opliet. Wie in zijn werk naar een vleug enthousiasme zoekt, komt bedrogen uit. Het zou een diepe knieval zijn voor de Epicuristen, van wie hij het principe van het chaotische toeval tot zijn laatste ademstoot heeft bestreden. Misschien verklaart juist deze aversie de populariteit van zijn lessen in Rome. Toch werd zelfs hem tijdens de laatste regeringsjaren van Domitianus (81-96) de Romeinse grond te heet onder de voeten. Hij keerde terug naar zijn geboortestad. Voortaan gaf hij les aan huis. Zijn studenten kwamen uit alle uithoeken van de Griekse wereld, hij bood ze onderdak en zette hen waarschijnlijk de delicatesse voor van de streek, de paling uit het Copais-meer. Want ook ten aanzien van eten en drinken had Plutarchus zo zijn principes. Zijn privélessen wisselde hij af met de uitoefening van openbare functies. Zo was hij bijna een kwart eeuw één van de permanente priesters van Delphi. Uit hoofde van die functie deed hij waarschijnlijk regelmatig bij de Romeinse autoriteiten zijn beklag over het verval van de heilige plaatsen. De tijden waren veranderd, maar hij wilde het niet weten.
Plutarchus begon aan zijn Bioi Parallelloi toen hij al over de zestig was, misschien omdat hij toen pas zeker was van zijn Latijn. Voor vrienden en hoge magistraten - zelfs de naam van keizer Trajanus valt in dit verband - was hij met zijn ongecompliceerde liefde voor de vaderlandse geschiedenis en zijn bewondering voor de Romeinse instituties de aangewezen persoon om de symbiose tussen de oude en de nieuwe orde te beklinken. Afgezien van deze externe aansporingen was er een aangewezen innerlijke drang, met een sterk metafysische inslag. In een traktaat onder de titel Het gezicht van de maan, lezen we de volgende passage: ‘Op de maan vertoeven de voortreffelijke mensen na hun dood, daar leiden zij een onbekommerd, maar nog geen goddelijk bestaan tot aan hun tweede dood. Want de mens moet tweemaal sterven... een tweede dood, waarbij de geest zich afscheidt van de ziel. De ziel blijft achter op de maan en leidt daar een tijd lang een schemerig droomleven, totdat zij zich oplost, de rustige en verstandige zielen in korte tijd, de onrustige, die nog gekweld worden door dwaze driften, doen er langer over.’
De portretten lagen, als het ware, al klaar op zijn bureau in hun latente onzichtbaarheid. Schrijven werd het retoucheren van het zielenbeeld van zijn held in de maan. Binnen handbereik lagen de Karakters van Theo- | |
[pagina 29]
| |
phrastus en de kleurfilters die borg stonden voor het watermerk van zijn Moralia. Hoe vreemd het ook klinkt, in de Levens staat de tijd stil. Ook de fysieke ruimte mag amper naam hebben. In het onderstaande fragment is de stad niet meer dan een naam. De rest is vaag en weids, de zee, de woestijn, zelfs het privévertrek van Cato is niet meer dan een bed, een serie instrumenten en het werk van Plato, kortom een interieur dat verdacht veel lijkt op het werkvertrek van Plutarchus zelf. Voor de schrijver bestaat er geen fasering van tijd en ruimte en taal. Zijn levens gaan op den duur over in elkaar, ze overbruggen eeuwen, oorden en gebeurtenissen. De informatie die hij opdeed uit zijn bronnen zorgde alleen maar voor de schaduwbeelden, alsof ze een voorlopig karakter heeft. Hij heeft geen boodschap aan de historische waarheid, zoals hij uitdrukkelijk stelt in de inleiding op het leven van Alexander de Grote: ‘Want wij schrijven geen geschiedenissen, maar levens; en het zijn lang niet steeds de bijzonder indrukwekkende daden, waarin zijn grandeur of verdorvenheid zich manifesteren: een onbelangrijke handeling, een eenvoudig woord, een grapje, openbaart iemands karakter vaak beter dan veldslagen met duizenden doden, enorme legers en belegeringen van steden. Zoals schilders de gelijkenis aan het gezicht ontlenen en aan de trekken van het gelaat, waarin zich het karakter openbaart, en zich nauwelijks om de overige delen van het lichaam bekommeren, zo geve men ook ons de vrijheid om ons vooral in de trekken van de ziel te verdiepen en door middel daarvan ieders leven uit te beelden, en aan anderen de grote gebeurtenissen en veldslagen over te laten.’
Na enkele paren viel de compositie van de afzonderlijke Levens in de vertrouwde plooi. Het oog van de schrijver was al snel volgelopen. Alle feiten stuwen het Leven naar het moment van zijn dood. Daar, in de laatste hoofdstukken van een vita trekt Plutarchus zijn registers open, sterk visueel en plastisch, want de wijze waarop de staatsman sterft bepaalt de eeuwige afdruk van een karakter. Zo legt hij, in het einde van het Leven van Demosthenes, de ultieme heroïek van de onafhankelijke schrijver, die zich dood zuigt aan de giftige inkt uit zijn schrijfpen. Tegenover dit ingetogen doodsplan, waarbij geen bloed vloeide, was de dood van Cicero, de Romeinse pendant van Demosthenes, eerder een persoonlijk drama. De draagstoel waarin hij zich besluiteloos liet ronddragen, was voor Plutarchus het symbool van 's mans wankelmoedigheid in bange dagen.
De huidige volgorde van de vitae wijkt af van de oorspronkelijke. Zelf noemt Plutarchus een enkele keer de plaats van een paar binnen de volgorde van het geheel. Zo schreef hij de combinatie Demosthenes-Cicero | |
[pagina 30]
| |
als vijfde paar, Pericles-Fabius als tiende en Dion-Brutus als twaalfde. Pas op het einde van de reeks daalt hij met het koppel Theseus-Romulus af naar het mythische verleden van beide volken. Het gehele werk bestaat uit tweeëntwintig paren met afsluitende synkrisis (onderlinge vergelijking). Zo is Cato Minor gekoppeld aan Phocion. Bovendien zijn er enkele losse biografieën bewaard gebleven, onder meer van Galba en Otho, keizers uit zijn studententijd in Athene.
Baanbrekend voor de receptie van de Bioi Parallelloi was het werk van de humanist Amyot (1513-1593). Ondanks de vele filologische problemen waarvoor de slecht overgeleverde teksten hem plaatsten, werkte hij zeventien jaar aan een vertaling. Over zijn Vies des Hommes Illustres (1559) schreef Montaigne: ‘Het is ons brevier, we zouden in onze onwetendheid zijn blijven steken, als dit boek ons niet uit de modder getrokken had. Vele malen dank, nu durven we onze mond open te doen en te schrijven.’ Zijn Essais bevatten een kleine vierhonderd citaten uit het totale oeuvre van Plutarchus, en Shakespeare zou nooit zijn Julius Caesar hebben kunnen schrijven zonder de intensieve omgang met de Levens van Caesar en Marcus Antonius. Maar vooral in de achttiende eeuw werden de Bioi razend populair. Zo las Jean-Jacques Rousseau ze op zijn 6e in de vertaling van Amyot, twee jaar later kende hij de Levens uit het hoofd. Hem trokken met name de Levens van de legendarische leiders, Lycurgus van Sparta en Numa van Rome, grondleggers van een samenleving waarin geen plaats was voor individualiteit en persoonlijk bezit. Daarbij sloot hij gemakshalve de ogen voor het feit dat de Spartanen economische parasieten waren en bloedige onderdrukkers van hun horigen. Tijdens en direct na de Franse Revolutie werkten de Vitae als het rode boekje van Mao. Bekend is dat Charlotte Corday de dag voor de moord op Marat doorbracht met het lezen van enkele Levens. Met name de Romeinse Levens haalden een hoge lezersdichtheid. Babeuf liet zich aanspreken als Gaius Gracchus, in Parijs werden straten genoemd naar Brutus, Scaevola en Fabius en ook de Arc de Triomphe, het Pantheon en de Madeleine zijn gebouwd als een indirecte hommage aan de schrijver van de Bioi Parallelloi.
Daarna werd het stil rond onze man in Chaeronea. In Nederland bracht hij het niet verder dan tekstleverancier voor het schriftelijk staatsexamen Grieks (1924-1949) | |
[pagina 31]
| |
Plutarchus
| |
[pagina 32]
| |
ken. Daarbij toonde hij zich begaan met zowel degenen die een vluchtweg zochten over zee als ook met de groep die gekozen had voor een tocht door de barre woestijn.
68. In deze sfeer kwam er een einde aan het gastmaal. Na de dagelijkse wandeling met zijn vrienden gaf hij de commandanten van zijn lijfwacht de instructies die pasten bij de gegeven omstandigheden. Daarna begaf hij zich op weg naar zijn privé-vertrek. Doordat hij zijn zoon en ieder van zijn getrouwen inniger dan anders tegen zich aandrukte en omhelsde, gaf hij opnieuw voedsel aan het vermoeden van wat hij van plan was. Meteen ging hij op bed liggen en nam uit het verzameld werk van Plato de dialoog over de ziel (de Phaedo) ter hand. Toen hij het geschrift voor meer dan de helft had doorgenomen, sloeg hij zijn ogen op van de boekrol en keek naar boven. Opeens merkte hij dat het zwaard dat altijd boven zijn hoofd hing, verdwenen was (zijn zoon had het nog tijdens het diner van de muur genomen). Hij ontbood een slaaf en vroeg wie het zwaard had weggehaald Toen de man bleef zwijgen als het graf, hervatte Cato zijn lectuur. Hij liet wat tijd verlopen, alsof het geen haast had en hij niet verder aandrong, maar toch miste hij zijn zwaard, daarom droeg hij de man alsnog op om het te gaan halen. Toen er weer een poos voorbij ging en er niemand kwam opdagen met het zwaard, las hij de restende paragrafen van de Phaedo. Daarna riep hij de slaven één voor één bij zich en eiste met bulderende stem het zwaard terug. Eén van de slaven sloeg hij met één klap de tanden uit de mond, waarbij hij zijn hand blesseerde. Zwaar gepikeerd bleef hij razen en tieren dat hij ongewapend aan de vijand werd uitgeleverd, nota bene door zijn eigen zoon en zijn personeel, totdat zijn zoon huilend het vertrek binnen kwam, samen met zijn vrienden. Hij stortte zich luid jammerend op zijn vader en overstelpte hem met smeekbeden. Maar Cato stond op, keek hem vernietigend aan en zei: ‘Wanneer en door welke rechtbank ben ik bij verstek krankzinnig verklaard, dat niemand me nog adviseert of ook maar de moeite neemt om mij van het kwalijke besluit af te brengen dat ik blijkbaar genomen heb? Belet je me daarom mijn gezonde verstand te gebruiken? Word ik daarom ontwapend? Waarom bind je je vader niet vast aan zijn bed, mooie zoon van me, waarom knoop je mijn handen niet alvast op mijn rug, totdat Caesar me hier aantreft, zonder dat ik me kan verdedigen? Een zwaard heb ik heus niet nodig om mezelf iets aan te doen, ik ga net zo goed dood, als ik een poos mijn adem inhoud en mijn hoofd in één klap tegen de wand verbrijzel.’ 69. Bij deze woorden van zijn vader strompelde de zoon luid jammerend | |
[pagina 33]
| |
naar buiten, gevolgd door de anderen. Alleen Demetrius en Apollonides hielden hem nu nog gezelschap. Met hen zette Cato het gesprek voort, zij het op meer gelaten toon: ‘Ofwel hebt ook u het vaste voornemen om een man met de levenservaring van mij dwangmatig in leven te houden en hem zonder een woord te zeggen in de gaten te houden, ofwel bent u gekomen met het excuus dat het voor Cato niet stuitend en beschamend is om bij gebrek aan een andere uitweg, zijn leven in handen te leggen van zijn vijand. Waarom probeert u niet mij voor dat standpunt te winnen? Waarom mij niet overhalen om die mooie opvattingen en principes af te zweren, die vroeger ons leven bepaalden? En dat we Caesar meer dan wie ook erkentelijk zijn, omdat we juist door zijn toedoen wijzer geworden zijn? Toch is wat mij betreft mijn beslissing nog lang niet gevallen. Als het eenmaal zo ver is, moet ik achter de manier staan die ik in gedachte heb. Met uw hulp zal ik tot een oplossing komen, tenminste als ik uitga van de leerstellingen die ook voor u als filosofen gelden. Sterkte ermee! U kunt nu gaan, en vraag mijn zoon met klem dat hij zijn vader niet dwingt tot iets waartoe hij hem niet kan overhalen.’
70. Zonder hierop te reageren verlieten Demetrius en Apollonides snikkend het vertrek. Door een kleine jongen werd het zwaard naar binnen gebracht. Meteen trok Cato het uit de schede en onderwierp het aan een nauwkeurig onderzoek. Toen hij constateerde dat het puntgaaf was en nog even vlijmscherp zei hij: ‘Nu ben ik meester over mezelf.’ Hij legde het zwaard weg en las opnieuw het boek. Men zegt dat hij die bewuste nacht de Phaedo tweemaal in zijn geheel heeft gelezen. Hij viel in een diepe slaap, zodat de mensen buiten zijn gesnurk hoorden. Rond middernacht ontbood hij van zijn vrijgelatenen zijn lijfarts Cleanthes en Butas, die hij vooral in politieke aangelegenheden consulteerde. Deze laatste stuurde hij naar de zee, hij moest informeren of allen erin geslaagd waren uit te zeilen en zijn bevindingen onmiddellijk naar hem overbrengen. De arts liet hij ondertussen zijn hand verbinden aangezien die door de vuistslag alsmaar dikker werd. Dit alert optreden stemde allen meer gerust, omdat zij het zagen als een teken van een ongebroken levensdrift. Korte tijd later verscheen Butas met de mededeling dat iedereen was uitgevaren, behalve Crassus. Deze was achtergebleven door een of ander akkefietje, maar het zou niet lang duren of ook hij zou aan boord gaan. Er woei een stevige storm en er was veel wind op zee. Toen Cato dit hoorde, kreeg hij te doen met de mannen op zee, op- | |
[pagina 34]
| |
nieuw stuurde hij Butas erop uit om te zien of niet iemand door de storm was teruggeslagen naar de kust en dringend ondersteuning nodig had. Hij verlangde van Butas een uitvoerige rapportage.
De vogels zongen al, opnieuw viel hij voor een korte tijd in slaap. Toen Butas binnenkwam en meldde dat alles rustig was in de buurt van de havens, droeg hij hem op de deur te sluiten. Hij liet zich neervallen op het bed, om nog de rest van de nacht te rusten. Meteen nadat Butas de kamer verlaten had, trok hij het zwaard en stootte het onder zijn ribben, maar omdat zijn hand door de zwelling te slap was, maakte hij zich niet op slag van kant. Half dood viel hij met een zware plof naast het bed. In zijn val sleurde hij een abacus mee, een van de geometrische instrumenten die naast zijn bed stonden. Op het gestommel stormde zijn dienstpersoneel naar binnen. Toen ze de ravage zagen, schreeuwden ze moord en brand. Terstond kwamen ook zijn zoon en zijn naaste vrienden het vertrek binnen. Ze waren diepgeschokt toen ze hem daar zo aantroffen, badend in zijn eigen bloed. Het merendeel van zijn ingewanden kwabbelde uit de buikwand, maar hij leefde nog en keek ijlend om zich heen. De arts kwam toegesneld en probeerde de ingewanden voor zover ze niet geraakt waren terug op hun plaats te persen en de wond te dichten. Toen Cato daarentegen weer bij kennis kwam en zag wat ze met hem aan het doen waren, duwde hij de arts van zich af, hij graaide met de volle hand de ingewanden weer naar buiten, reet de wond open en gaf de geest.
71. Nog vóór alle mensen in huis in ogenschouw konden nemen wat er aan de hand was, verschenen de driehonderd bij de ingang. Korte tijd later zag het voorplein zwart van de mensen. Als in koor schreeuwden de inwoners van Utica dat hij hun weldoener was, hun redder, hij alleen was vrij en onoverwonnen. Deze betoging hield aan, ook bij de melding dat Caesar in aantocht was. Zonder vrees voor de dictator, maar ook zonder enige aanvechting om bij hem in het gevlei te komen, begroeven zij hun onderlinge vetes en politieke strijdpunten en gaven massaal uiting van hun respect voor Cato. Ze baarden zijn stoffelijk overschot op, gehuld in een staatsiekleed en bezorgden hem een stijlvolle uitvaart. Hij werd gecremeerd op een plaats vlak bij de zee, waar nog altijd een standbeeld van hem staat, met een zwaard in zijn hand. Daarna keerden ze terug naar huis om te zorgen voor hun eigen behoud en dat van hun stad. 72 Caesar vernam via mensen die in zijn legerkamp kwamen dat Cato | |
[pagina 35]
| |
zich in Utica ophield. Hij zou niet van plan zijn te vluchten, maar de anderen de mogelijkheid bieden zich uit de voeten te maken. Uit het feit dat hij onbekommerd daar in de buurt bleef rondhangen, in het gezelschap van zijn getrouwen en zijn zoon, leidde Caesar af dat de gedachtegang van de man nauwelijks te peilen was. Maar aangezien hij hem bloedserieus nam, trok hij in aller ijl met zijn leger op hem af. Toen hij hoorde van zijn dood, zou hij volgens mijn bronnen niet meer dan het volgende hebben gezegd: ‘Ó Cato, ik misgun u uw dood. Want u misgunde mij uw eigen redding.’ Stel dat Cato het zover had laten komen dat hij daadwerkelijk door Caesar in leven gehouden werd, dan zou hij lijkt me niet zozeer zijn eigen faam hebben beschaamd, maar eerder die van Caesar hebben verguld. Wat er anders gebeurd zou zijn, valt moeilijk te zeggen, alhoewel Caesar vermoedelijk meer empathie in zich had.
73. Bij zijn dood was Cato 48 jaar oud. Zijn zoon werd dan wel door Caesar geen haar gekrenkt, in de verhalen ging hij door voor een luchthartig type. Met name in zijn betrekkingen met vrouwen was hij verre van onbesproken. Zo genoot hij in Cappadocië de gastvriendschap van een zekere Marphadates, een man van koninklijke bloede en gehuwd met een bijzondere schoonheid. Dat hij meer tijd met hen verkeerde dan men passend achtte, moge blijken uit enkele verzen waarin met hem de spot gedreven werd: ‘De volgende morgen gaat Cato op reis, na een nacht van dertig dagen.’
en ‘Porcius en Marphadates, twee vrienden met slechts één psyche.’
Want de vrouw van Marphadates heette Psyche (ziel). En verder: ‘Doorluchtig is onze Cato, een gentleman op-en-top
Met een koninklijke ziel daarboven op.’
Maar aan al die kritiek en achterklap maakte hij een einde door zijn manier van sterven. Hij vocht voor de vrijheid van de republiek tegen Octavianus en Marcus Antonius bij Philippi. Toen de linies braken, kwam het geen moment bij hem op om te vluchten of volslagen anoniem in de massa op te gaan. Integendeel hij daagde zijn tegenstanders uit, dook op in de voorste linies, hij vuurde zijn manschappen aan die zich tot het uiterste weerden en sneuvelde, na vriend en vijand te hebben verbaasd met zijn vechtersmentaliteit. | |
[pagina 36]
| |
Maar nog minder deed Porcia, de dochter van Cato, in zelfbeheersing en politieke moed onder voor haar vader. Ze was gehuwd met Brutus, de moordenaar van Caesar, en als zodanig van zeer nabij betrokken bij het complot. Dat zij koos voor een dood die geheel in overeenstemming was met haar adellijke afkomst en haar principes heb ik vermeld in de biografie van Brutus.Ga naar voetnoot* Over Statyllius ten slotte het volgende: toen hij er uitdrukkelijk voor uit kwam dat hij het voorbeeld van Cato wilde volgen, hielden filosofen hem tegen om zijn plannen door te zetten. Later werkte hij zich op tot de meest betrouwbare en nuttige adviseur van Brutus. Hij vond de dood in de slag bij Philippi.
VERTALING: HENK SIMONS |