jes lage brandnetels, met her en der hoopjes
schapenmest. Het belangrijkste gebeurde onder de grond, het onzichtbare was
interessant.
In een tabel noteerde hij de plekken waar de detector een tikkend geluid gaf.
Daar waar een signaal vandaan kwam, bevond zich een kever. Deze mestkevertjes
kon hij registreren doordat zij radioactief europium bezaten waarvan de straling
boven de grond was te meten. Iedere dag verrichtte hij zijn metingen om beweging
en gedraging vast te leggen. Hoe meer pulsen, des te meer kevers, er was sprake
van groei. Hij was tevreden.
Haar voornaam had hij niet gevraagd, het zou Emelia of Elenka kunnen zijn.
Voorlopig was de E. het enige persoonlijke kenmerk dat hem onbekend was. Hij zou
haar een rondleiding voorstellen, door het lab, de reactor, de wijk, de stad,
misschien naar het bos voor een lange wandeling. Ze zou hier bij hem komen in de
verwilderde tuin, waarin zijn wetenschappelijke schatten waren opgeborgen.
Tenslotte liep hij met de detector buiten het terrein, langs het strakgespannen
gaas en de plastic plaatjes die in de grond waren gestoken. Hij ontweek de
mollenklemmen langs de omheining. Er kwam geen signaal, geen van de kevers was
ontsnapt.
Vroeger had hij gegraven. Zijn herinneringen waren gevuld met gras, aardkluiten,
glinsterend zand en konijnenkeutels. Achter struiken en onder bomen had hij zijn
voorkeursplekken. Emmeke was de enige met wie hij zijn passie had kunnen delen.
Ze woonde niet in de stad, kwam uit Vlaanderen en logeerde bij familie. Hij
mocht haar wel, maar had niet gedurfd te vragen of ze ook op hem verliefd was.
Ze hadden de hoofdweg overgestoken, door een droge sloot gelopen en waren in hun
bos. Het groen van de kornoeljes beschermde hen tegen de zon. Emmeke huilde om
dode vogeltjes, die moesten worden begraven. Beiden maakten kruisjes en groeven
kuilen in de grond. Er werden liederen gezongen, maar hij kende geen teksten
over levensernst, afscheid en dood. Emmeke leerde hem de frasen die hij
meeneuriede, Kyrie eleison, Kyrie eleison, dies irae, dies ilia, Agnus Dei qui
tollis peccata mundi dona eis requiem.
Het was donker onder de bladeren, er heerste stilte en er waren geen
wandelpaadjes. Ze hadden afgesproken dat Emmeke ook moest worden begraven. Hij
had haar ingegraven, met takjes, bladeren en aarde toegedekt. Ze lag
bewegingloos, het leek dat ze sliep. Er mocht meer aarde op. Ze knikte, het was
goed, ze mocht worden bedolven.
Het water stroomde over zijn handen en spoelde weg in de gootsteen. Met een
grijze tissue veegde hij zijn vingers droog. Hij nam het papier