had hij precies dezelfde
toevalligheid geconstateerd.
Laten we zeggen dat er 50.000 bankrekeningnumnmers zijn - het lage getal 12645
wijst in die richting. En laten we zeggen dat er in een maand 50.000
banktransacties gebeuren met bedragen tussen de 1 en de 50.000 frank. Dan mag je
elke maand een toevalligheid van het type-Gide verwachten. Als je duizend jaar
wacht is het onmogelijk dat die toevalligheid zich niet duizenden malen heeft
voorgedaan.
Kenners van Gide's Journal weten dat die kleine bankscène op
een andere plek nog eens voorkomt omdat men geroddeld had dat de schrijver bij
een bank had voorgedrongen met de woorden ‘Ik ben André Gide’, wat hij, notabene
in een dagboek waarvan toen nog niet vaststond dat het gepubliceerd zou worden,
uitvoerig gaat tegenspreken. De ijdelheid van schrijvers gaat soms zo ver dat de
eigen ijdelheid ontkend wordt. Nog een voorbeeld.
Harry Mulisch vertelt in
De Verteller
(1970) over het getal 3628799. Ik veroorloofde mij om in een grijs-kolom de auteur op een klein domheidje te wijzen. Hierop
schreef Mulisch het boek
De Verteller verteld
(1971) waarin ik moest lezen:
‘“Maar wie, zoals hier gebeurt”, aldus de opgegeten kritikus Grijs met zuur
gespitst mondje, ‘vele pagina's van een boek met rekensommen vult moet niet zo
dom zijn dat grote getal door 159 te delen, want een getal dat niet door 3
deelbaar is kun je evenmin delen door een getal als 159, dat zelf door 3
deelbaar is’.
Mulisch reageert daarop met een royaal mondje: ‘Als ik gewild had dat Joris een
geniale teller was geworden, dan had ik daar met hulp van geniale vrienden voor
gezorgd, desnoods had ik er Grijs zelf bij gehaald. Maar dat heb ik niet gewild
(althans niet hier, wel in een andere passage), want Joris is niet zo zeer
iemand die kan tellen, maar iemand die zich kan vertellen,
zoals hij uitlegt op blz. 91: hij is miljonair. Grijs niet’.
Wat moest ik daar op antwoorden? Mijn giro-afschrijving opsturen? Mulisch
antwoordde zeven jaar later zelf, in een interview met Max
Pam in
Vrij Nederland
:
‘Piet Grijs heeft erop gewezen dat De
Verteller een domheid bevat. In een berekening werd eerst door negen
gedeeld en dan door drie. Die berekening had Hein Donner gemaakt, maar die
voldoening wilde ik Grijs niet geven, nadat hij dat stukje had geschreven,
waarin hij laat zien dat Donner altijd fout citeert.’
Sinds de romans en interviews van en met Hermans,
Kellendonk, Brouwers
en recent Houellebecq weten we dat wat een schrijver in een roman schrijft niet
serieus genomen hoeft te worden, maar dat wat een schrijver in een interview
zegt, hem wel aangerekend mag worden.