stervende in zijn
klas gehad, vertelt hij aan tafel. Aardige, stille kinderen.
Later op de avond wordt het steeds rustiger. Het lijkt wel of iedereen nu weet
dat er een man op sterven ligt. Geen televisiegeluid meer, nauwelijks stemmen
uit open ramen, hoogstens nog zacht gemompel. Wat blijft zijn de scooters, de
hond op het voetbalveldje. Je hoort nu ook uilen, een ijl, miauwend geluid uit
de heuvels.
Later in de nacht, tegen de ochtend moet het zijn want er hangt een grijs licht
voor het raam, worden geliefde en ik in de logeerkamer aan de andere kant van de
flat wakker van het jammerend huilen van een vrouw en horen we het gerinkel van
een belletje en weer veel voetstappen in het trappenhuis. Het moet nog tot mij
doordringen waar ik ben, en ik denk in mijn halfslaap als verdwaalde protestant
in dit katholieke land verbaasd dat het wel een rare tijd is voor een ijskar.
Aan het ontbijt hebben onze gastvrouw en mijn geliefde, katholieke meisjes van
huis uit, het erover dat ze de pastoor hebben horen komen. Tegen vijven was het,
het is dus toch nog een lang sterfbed geweest.
Het wordt een ochtend vol bedrijvigheid. Iedereen lijkt, na het wonderlijke
hoorspel van de afgelopen nacht, precies te weten wat hij moet doen. Er
verschijnen mensen, vooral vrouwen, met grote pakken pasta en andere etenswaren,
maar ook met pannen, die de trappen op worden gedragen naar het sterfhuis. Er
word niet meer gedempt gepraat; er wordt luidruchtig gehuild in de gang en op
straat, maar ook wel gelachen. Ook onze gastheer gaat met twee pakken pasta, een
caciocavallo, een kaasje dat op een kalebas lijkt, een
fles wijn en een fles water naar boven. Buren, familieleden en vrienden horen
dat te doen, zegt hij, omdat de nabestaanden natuurlijk wel iets anders aan hun
hoofd hebben dan inkopen doen of koken. Een paar vrouwen blijven ook om straks
het middageten te maken.
Na het ontbijt zie ik van het balkon een scène die mij weer aan Afrika doet
denken. Boven de bergen is de lucht nu roze. Eerst is er al veel geroep en
geschuifel in de gangen en het trappenhuis geweest. Nu komen er drie in het
zwart geklede mannen uit de garage onder de flat, twee kleine en één langere. Ze
dragen een lichtblauw tweepersoons matras het zachte ochtendlicht in, over de
smalle weg naar de rand van het voetbalveldje, waar twee vuilcontainers van de
gemeente staan. Ik heb begrepen dat het matras waarop iemand is doodgegaan zo
gauw mogelijk het huis uit moet, alsof er iets stoffelijks van de dood aan zou
kunnen kleven dat gevaarlijk is voor de overlevenden. Dit is een matras waarop
jarenlang geleefd is, waarop men ziek heeft gelegen, siesta's