lekte. Dat hadden
ze niet verwacht, die zogenaamde helden van de tsaristische gevangenissen. Ze
dachten weer in zo'n “universiteit” terecht te komen, waar ze fijn konden lezen
en debatteren. Maar bekend hebben ze, allemaal - en hun gerechte straf zijn ze
niet ontlopen. Met tienduizenden hebben we de trotskistenvriendjes afgeslacht,
al die verraders die hun gekwetste ikjes boven de partij stelden, die vijfde
kolonne van overlopers en defaitisten die dachten dat de partij een
familiefeestje is in plaats van de stalen vuist van de arbeidersklasse. Al die
Boecharins, Zinovjevs, Jagoda's en zelfs die smeerlap, die doortrapte mooiprater
en fraseur, die Mexicaanse Judas die zijn complotten met Hess en Franco smeedde,
heeft zijn trekken thuis gekregen. Pats - en afgelopen was het.
Volgens mijn opgaven hebben we er destijds zevenhonderdduizend opgeruimd, maar we
zijn er alleen maar sterker op geworden - trotser, fierder. De Rus heeft zijn
rug kunnen rechten nadat we die Koreanen en die Polen een toontje lager hebben
laten zingen. De enige betrouwbare Duitser is trouwens Wilhelm Pieck.’
Enigszins tot rust gekomen drukt Jozef Stalin zijn sigaret uit en
gaat weer liggen, hij trekt de dunne deken over zich heen en tuurt door de
duisternis naar het plafond.
‘Niemand is ooit zo hoog gestegen als ik. Wat een duizelingwekkende opmars is het
geweest, Soso van de dorpsschool, koorknaapje, stel je voor! Kameraad Lenin
herkende mij - hij wel. Hij heeft het mij geleerd: kaders moet je zorgzaam
opkweken, van onderaf, als een liefdevolle tuinman - zoals hij mij heeft
gepromoveerd - anders gaan ze rotten. Die bende om hem heen, die emigranten,
slangen en nepleiders hebben mij altijd onderschat - tot het te laat was. Wat
heb ik ze in het stof laten bijten! Stof gevreten hebben ze, met bakken
tegelijk. Wat keken ze op hun neus toen ik, en de kameraden Molotov, Vorosjilov,
Mikojan, de bescheiden middenkaders, ze opeens voorbij waren! Gedaan was het met
die quasi-intellectuele redenaars en Marxistische geleerden.
Maar toch is een leider maar zo sterk als de partij, de klasse, het volk dat hij
vertegenwoordigt. Ze kunnen wel overal metershoge portretten van mij ophangen,
en de Pravda vol bespottelijke jubelzangen over mijn
historische verdiensten zetten - maar hoeveel van al die hallelujaroepers
geloven nog werkelijk in de zaak? Hoeveel van mijn bewonderaars spreken niet met
een dubbele tong, en zien kameraad Stalin liever dood dan levend? Ooit brandde
Tito ook wierook voor mijn beeltenis, maar toen die gladjanus met zijn
carnavalsuniform de kans kreeg, deserteerde hij meteen. Is Mao soms meer te
vertrouwen? Wat is het