Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 2002 (nrs. 97-100)
(2002)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 93]
| |
Een in het oog vallende tirannieAthene op het hoogtepunt van haar macht, vijfde eeuw voor Christus. Via de trappen van de Propylaeën, het ‘poortgebouw’, bestijgt de bezoeker de Acropolis en staat even later voor het Parthenon, heiligdom van de maagdelijke stadsgodin Athena, tevens bankkluis, waar de geldelijke bijdragen van Athenes bondgenoten worden bewaard. Imponeerarchitectuur. Plutarchos schrijft vijf eeuwen later: ‘Ieder werk was in zijn schoonheid reeds op het moment zelf onmiddellijk antiek, maar in zijn kracht tot op heden fris en nieuw. Zo'n bloesem van jeugd ligt er overheen die haar uiterlijk onaangetast door de tijd bewaart, alsof een nimmer aflatende, leeftijdloze levensadem met die werken is verweven.’ Zoveel grandeur wekt echter niet alleen bewondering, maar ook afgunst. ‘Griekenland voelt zich het slachtoffer van een enorme, in het oog vallende tirannie, nu het ziet dat wij met hun verplichte oorlogsbijdragen onze stad vergulden en opsmukken als een pronkzieke vrouw die zich tooit met kostbare stenen en beelden en kapitale tempels.’ Zo verwoordde een Atheens politicus het standpunt van de partners in het bondgenootschap tegen de Perzen, de erfvijand, die de Grieken onder aanvoering van Athene hadden verdreven. Het gevaar van het oosters despotisme was verdwenen. Geen wonder dat Athene zich op haar rol als beschermer van de vrije wereld liet voorstaan en geen officiële gelegenheid voorbij liet gaan om uit te bazuinen dat zij ‘de barbaren’ hadden verslagen. Dat was de legitimatie van haar macht toen kort na de glorieuze overwinning van de Atheense vloot op de Perzische in de zeeslag bij Salamis (480vC), de Delisch-Attische Zeebond werd opgericht, een bondgenootschap van alle Griekse staten die de vrijheid wilden verdedigen tegen de nog altijd reële dreiging uit het Oosten. De bondgenoten hoefden niets anders te doen dan een geldelijke bijdrage | |
[pagina 94]
| |
leveren. Wat de Atheners met dat geld deden? Een machtige vloot bouwen, die alomtegenwoordig was in de Griekse wateren, zo machtig, dat de Perzen wel uit de buurt bleven. Dat betekende werkgelegenheid in Athene, en welvaart. Het geld werd ook gebruikt om de stad te verfraaien. De in de zon schitterende tempels, theaters, verdedigingswerken en poortgebouwen werden ervan bekostigd. De democratie, die merkwaardige Atheense uitvinding die inhield dat iedere volwassen mannelijke burger politieke inspraak had, zelfs als hij geen land bezat, geen eigen wapenrusting kon betalen, maar wel kon roeien op de vloot, had niet kunnen functioneren zonder de contributies van de bondgenoten. De presentiegelden voor deelname aan de diverse politieke activiteiten hadden anders - althans in de vijfde eeuw vC - nooit uit de Atheense schatkist betaald kunnen worden. De culturele bloei zou zonder de extra inkomsten uit het imperium niet zo groot zijn geweest. Alleen al de instudering en aankleding van een professioneel koor van dansers en zangers voor de opvoering van een tragedie - die typisch Attische kunstvorm - kostte schatten. Ook indirect had het bondgenootschap effect. Via havengelden, boetes, bouwwerkzaamheden, door de werking van de markt, van alle kanten stroomde het geld naar de Piraeus. Allengs veranderde de verhouding tussen Athene en haar bondgenoten. De tegen de Atheners in opstand gekomen inwoners van Mytilene, op het eiland Lesbos, formuleerden het zo: ‘Het doel van dit bondgenootschap was niet om de Hellenen aan de Atheners te onderwerpen, maar om de Hellenen van de Pers te bevrijden. Zolang zij in hun hegemonie ons als hun gelijken beschouwden, volgden wij hen vrijwillig; maar toen wij zagen, dat zij hun vijandschap tegen de Perzen meer en meer prijsgaven en steeds meer aanstuurden op onderwerping van hun bondgenoten, waren wij niet langer zonder vrees.’ De macht van het dynamische Athene nam zo toe, dat Sparta, de conservatieve, militaristische mogendheid op het Peloponnesische schiereiland, de verstoring van het machtsevenwicht niet meer kon tolereren. Vijftig jaar na de onder Atheense leiding bevochten overwinning barstte een intern Grieks conflict los, een alles ontwrichtende broederstrijd tussen Sparta en Athene en hun wederzijdse bondgenoten: de Peloponnesische Oorlog (431-404 vC). De oorlog eindigde met de ondergang van Athene. | |
ThukydidesOver de Peloponnesische Oorlog zijn we vooral ingelicht door het werk van de contemporaine Atheense geschiedschrijver Thukydides, die zelf als vlootbevelhebber betrokken was in het conflict en na een | |
[pagina 95]
| |
fiasco in ballingschap moest. Hij schildert in schijnbaar emotieloze bewoordingen als een slopende ziekte de verwording van een open, democratische samenleving tot een polis turannos, een ‘tirannieke stad’. Hoewel Thukydides te boek staat als de eerste ‘wetenschappelijke’ geschiedschrijver, die uitdrukkelijk streeft naar objectiviteit, blijkt zijn geschiedverhaal bij nadere beschouwing geconstrueerd te zijn als een tragedie, compleet met onafwendbaar keerpunt naar de uiteindelijke ondergang van de hoofdrolspeler: de stad Athene. Het duidelijkst komt die ontwikkeling tot uiting in de talrijke redevoeringen die in het werk zijn opgenomen. De historische betrouwbaarheid daarvan is op zijn minst discutabel. Zeker is echter dat de formulering en de plaatsing van de redevoeringen in de context van het geschiedverhaal op het conto van Thukydides als auteur moeten worden geschreven. | |
Zonder argwaan tegen elkanderBij de begrafenis van de eerste slachtoffers in de oorlog tussen Athene en Sparta spreekt Perikles volgens het gebruik de lijkrede uit. Hij zegt onder meer:
‘Wij hebben een staatsvorm, waarbij geen andere staat ons tot voorbeeld heeft gediend. Wij zijn veeleer zelf een voorbeeld voor anderen in plaats van hen na te bootsen. Onze staatsvorm draagt de naam ‘democratie’, omdat ze in handen is van velen en niet van enkelen. In persoonlijke geschillen verzekeren onze wetten gelijk recht aan allen en de publieke opinie eert een ieder die zich door iets onderscheidt in het openbare leven boven anderen, niet om de klasse waartoe hij behoort, maar om zijn waarde alleen. (...) Wij leven als vrije staatsburgers en in onze dagelijkse omgang zijn wij zonder argwaan tegen elkander en wij ergeren ons niet aan onze buurman als hij zijn eigen genoegen zoekt en werpen hem geen boze blikken toe, die wel geen schade brengen, maar kwetsend zijn. Verdraagzaam in onze persoonlijke omgang houden wij in het openbare leven ons aan de wet, die wij eerbiedigen. (...) De stad is zo groot dat alles uit de gehele wereld er samenvloeit en wij hebben het geluk dat wij niet minder genieten van de goederen van andere landen dan van de producten van eigen bodem. (...) Wij hebben de schoonheid lief zonder verkwisting, wij hebben de wijsheid lief zonder weekheid. Rijkdom is voor ons een middel tot werkzaamheid, niet tot bluf. (...) Samenvattend verklaar ik dat onze gehele stad een leerschool is van Hellas en ik meen dat iedere Athener zich kan aanpassen aan de meest uiteenlopende levensvormen en met gratie en soepelheid zich tot een zelfstandige persoonlijkheid kan ontwikkelen. (...) | |
[pagina 96]
| |
Groot zijn de symbolen, veelvuldig de getuigen van de macht die wij hebben gevestigd en waarom wij bewonderd zullen worden door de mensen van nu en later. (...) Want door onze durf hebben wij ons een weg gebaand naar elke zee en elk land, overal hebben wij onvergankelijke gedenktekenen gesticht van straf en van weldaad.’
Wie, die dit leest zou niet, zoals David Rijser laatst schreef, verliefd worden op de democratie? De stralende kleuren van de stad Athene op het hoogtepunt van haar macht, worden echter getemperd door de tragische afloop, want dat is het onvermijdelijke lot dat zich aan het democratische en imperialistische Athene voltrekt. De schitterende lofrede op de democratie komt vlak voor de pestbeschrijving, een voorafschaduwing van de ondergang van de hele stad in de oorlog. De implicatie moet wel zijn: Athene was overmoedig, ging te ver. De arrogantie van de macht wordt bestraft. De omslag van het lot volgt onmiddellijk, als in een tragedie. De overwinnaar van de tirannie, stad ‘zonder argwaan’, verwordt - in de visie van Thukydides - zelf tot een tiran door de corrumperende invloed van de macht en de anomie die de oorlog teweeg brengt. | |
De oorlog is een hardvochtig leermeesterIn de vroege zomer van 430 werd Athene overvallen door een epidemie die talloze slachtoffers eiste en het maatschappelijke leven ontwrichtte. Het beklemmende beeld dat Thukydides van deze pestilentie en van de psychologische en sociale gevolgen ervan schildert, heeft tot in de twintigste eeuw - Albert Camus, La peste, is het bekendste voorbeeld - zo'n invloed uitgeoefend dat ‘pest’ en ‘maatschappelijke ontwrichting’ welhaast synoniemen zijn geworden. Medische hulp kon niets uitrichten. Men lieten alle hoop varen, zelfs tot de goden wendde men zich niet meer. ‘De ziekte gaf voor het eerst aanleiding aan de stad tot grotere algemene normloosheid (anomia). Want de mensen durfden gemakkelijker alleen te doen waar zij zin in hadden, een verlangen dat zij vroeger steeds verborgen hielden, nu zij zagen hoe snel het lot omsloeg van de rijken, die snel stierven, en van degenen die vroeger niets bezaten en nu meteen in het bezit waren van wat hùn had toebehoord. Het leven en het geld achtten zij zo vergankelijk, dat zij er snel van wilden genieten en het voor hun plezier besteden. Zich in te spannen voor een schoon doel, daartoe was niemand bereid. Alwat voor het ogenblik schoon en aangenaam was en wat hoe dan ook daartoe kon bijdragen gold voor schoon en nuttig. Door geen vrees voor de goden, geen menselijke wetten liet iemand zich weerhouden; zij meenden dat het op hetzelfde | |
[pagina 97]
| |
neerkwam de goden wel of niet te vereren, daar zij allen zonder onderscheid zagen sterven en niemand verwachtte lang genoeg te zullen leven om voor zijn vergrijpen terecht te staan en gestraft te worden. Zij voelden dat een veel zwaarder vonnis over hen geveld was en hun boven het hoofd hing, zodat het begrijpelijk was, dat zij vóór de voltrekking daarvan nog iets van het leven wilden genieten.’
In soms letterlijk dezelfde woorden beschrijft Thukydides even verder de ontwrichtende uitwerking van de burgeroorlog op de bevolking van de Griekse steden, in wat wel genoemd wordt zijn ‘pathologie’ van de oorlog, die een ‘Umwertung der Werte’ tot gevolg heeft. In dezelfde steden kwamen de aanhangers van de Spartanen, de conservatieve elite, en de aanhangers van Athene, het volk, tegenover elkaar te staan. ‘Revolutie veroorzaakte voor de steden veel rampen, die gebeuren en steeds weer zullen gebeuren, zolang de menselijke natuur dezelfde blijft (...). In perioden van vrede en voorspoed laten steden en individuen zich leiden door hogere opvattingen, daar zij niet gedwongen worden tot dingen die zij eigenlijk niet willen. Maar de oorlog, die hun de welvaart van het dagelijkse leven ontneemt, is een hardvochtig leermeester, die de hartstochten van de meesten aanpast aan de omstandigheden van het ogenblik. (...) De gebruikelijke betekenis van de namen voor de handelwijze der mensen veranderde naar gelang van hun opvattingen. Zinloze waaghalzerij werd beschouwd als moed om zich voor zijn kameraden op te offeren; voorzichtige aarzeling gold als een dekmantel voor lafheid; bezonnenheid heette verbloemde onmannelijkheid; verstandig overleg bij alles werd beschouwd als laksheid bij alles; fel fanatisme werd gezien als een eigenschap die een man paste.’ | |
Polis turannosIn het werk van Thukydides wordt vaak een enkel woord of begrip in opeenvolgende redevoeringen herhaald, maar steeds op een iets andere manier. De woordcombinatie polis turannos, een polis die optreedt als een tiran, is daarvan een goed voorbeeld. Polis is de onvertaalbare Griekse aanduiding voor een autonome gemeenschap van vrije burgers, die een religieus, politiek en economisch centrum met elkaar deelden, vaak een ‘stad’ met omliggend gebied. Turannos is een al even onvertaalbaar oorspronkelijk Klein-Aziatisch, niet-Grieks woord, dat een alleenheerser aanduidt die op illegitieme wijze aan de macht is gekomen. Het oudst bekende gebruik van het woord turannis, de ‘heerschappij van een tiran’, is gesignaleerd in het werk van de dichter Archilochos (ca. 650 vC): ‘Gyges en zijn goudschatten kunnen me niet schelen, | |
[pagina 98]
| |
de afgunst heeft me nooit aangegrepen, ik ben niet jaloers op de daden van de goden; ik begeer geen grote tirannie. Laat dat ver uit mijn gezichtsveld blijven.’
Als het optreden van tirannen in de zevende en zesde eeuw vC een algemeen Grieks verschijnsel wordt, krijgen de aanvankelijk niet per se ongunstige kwalificaties turannis en turannos onder invloed van talrijke slechte voorbeelden een steeds ongunstiger connotatie van gewelddadigheid, willekeur en onvrijheid, die de woorden nog steeds in het Nederlands hebben. In een redevoering voor de Spartaanse volksvergadering aan de vooravond van de Peloponnesische Oorlog proberen de Korinthische gezanten Sparta over te halen om de leiding van de weerstand tegen Athene op zich te nemen. Zij noemen Athene een polis turannos: ‘... een stad die ons tiranniseert, hoewel wij het onze plicht achten in elke stad afzonderlijk alleenheersers ten val te brengen.’ Het is het sein voor de bondgenoten van Sparta om een bevrijdingsoorlog tegen Athene te beginnen. Dat de vijanden van het democratische Athene haar als een polis turannos betitelen is alleszins begrijpelijk. Opmerkelijk is echter dat de politicus Perikles, dezelfde die in de rede voor de gevallenen zo hoog opgaf van de waarden van de democratie, een half jaar later in een redevoering die is bedoeld om zijn medeburgers te bemoedigen, dezelfde kwalificatie gebruikt voor zijn eigen stad. Hij waarschuwt hen het imperium niet los te laten: ‘U moet niet menen dat u slechts voor één ding vecht, voor vrijheid in plaats van slavernij, maar ook gaat het om het verlies van uw heerschappij en om het gevaar voortvloeiend uit de haatgevoelens die uw heerschappij heeft gewekt. Ook is het voor u niet meer mogelijk om van die heerschappij afstand te doen. (...) U hebt de heerschappij als een tirannie (hôs turannida). Het is misschien verkeerd haar te hebben aanvaard, maar het is gevaarlijk haar los te laten.’
Kleon, na Perikles' dood de belangrijkste Atheense politicus, neemt de uitdrukking over, als hij in de Atheense volksvergadering aandringt op de executie van de inwoners van het opstandige Mytilene. ‘Dikwijls heb ik ook al eerder opgemerkt dat een democratie niet bij machte is over anderen te heersen. (...) U bedenkt niet dat u een heerschappij hebt die een tirannie is, uitgeoefend over onderdanen die zelf tegen u samenzweren en onwillig zijn om geregeerd te worden.’
Kleon gaat een stap verder dan Perikles. Terwijl Perikles zich nog als | |
[pagina 99]
| |
‘Realpolitiker’ verplaatst in de positie van de bondgenoten die het Atheense imperium zien als (hôs) een tirannie, maar het ideaal van de strijd voor de vrijheid niet loslaat, laat Kleon het verzachtende ‘als’ weg. Hij stelt eenvoudig vast: ‘Jullie hebben een tirannie.’ Gaandeweg, onder invloed van de corrumperende macht en de alle normen en waarden ontwrichtende oorlog, verandert het zelfbeeld van de Atheners, zo laat Thukydides zien. De Atheners die eerst zo trots waren op vrijheid en verdraagzaamheid, nemen ten slotte zelf de beschrijving over die de vijand van hen geeft. Repressie en geweld passen bij hen, net zoals bij antieke tirannen. Als de Atheners zich in het avontuur van een militaire expeditie overzee naar Sicilië hebben gestort, die tot hun ondergang zal leiden, zegt de Atheense gezant Eufemus, in een rede voor een Sicilisch gehoor ronduit dat de Sicilische Grieken niet lang behoeven te gissen naar de bedoelingen van de Atheners: ‘Want voor een man die tiran is, of voor een stad met een imperium, is niets ongerijmd, als het van voordeel is, en er is geen verwantschapsband, behalve betrouwbaarheid.’
Onder de druk van de oorlog verdwijnen de traditionele loyaliteiten, die zijn gebaseerd op vriendschap en verwantschap. Athene gaat steeds meer de trekken van een tiran vertonen. Haar politieke optreden wordt bepaald door overwegingen van eigenbelang eerder dan door recht. Ook als lezers moeten we voortdurend onze opvattingen herzien. Athene, icoon van vrijheid en verdraagzaamheid, blijkt, overeenkomstig de menselijke natuur, zich als een tiran te gaan gedragen. De burgers die er eerst prat op gingen in hun dagelijkse omgang vrij van argwaan tegenover elkaar te zijn, zetten elkaar nu aan tot kwaad. | |
Dialoog met de MeliërsMachtspolitiek zonder enige poging tot verbloeming, zonder ideologisch vijgenblad, blijkt uit de door Thukydides zonder twijfel gefingeerde dialoog tussen Atheense gezanten en de gemachtigden van de Meliërs in de zomer van 416. Het eiland Melos wil zijn neutraliteit in de oorlog tussen Sparta en Athene niet prijs geven, maar wordt uiteindelijk door de Atheners voor de keuze geplaatst: Meliërs. Hoe kan het in belang van ons beiden zijn, dat wij uw slaven worden en u onze meesters? Atheners: U zou door toe te geven uzelf het bitterste leed besparen en wij zouden door u niet te vernietigen voordeel hebben van u. Meliërs: Betekent dit dat u niet zult accepteren dat wij neutraal blijven, vrienden in plaats van vijanden, zonder met één van beide partijen verbonden te zijn? | |
[pagina 100]
| |
Atheners: Neen. Want uw vijandschap benadeelt ons niet zoveel als uw vriendschap: deze is in de ogen van onze onderdanen een bewijs van onze zwakheid, maar uw haat een bewijs van onze macht.
De Meliërs worden uiteindelijk gedwongen zich aan de Atheners over te leveren. Thukydides eindigt zijn verslag van de lotgevallen van de Meliërs met de volgende woorden: ‘De Atheners brachten alle volwassenen die hun in handen vielen ter dood en verkochten de vrouwen en kinderen als slaaf.’ | |
Zolang de menselijke natuur dezelfde blijftWelke bedoeling had Thukydides met deze visie op de geschiedenis van Athene? In de introductie tot de beschrijving van de Atheense pest zet hij zijn bedoeling uiteen: ‘Ik zal beschrijven hoe het verloop van de ziekte was en aan welke symptomen men, als zij opnieuw mocht uitbreken, van te voren ingelicht haar het best zou kunnen herkennen, ik die zelf de ziekte heb gehad en er anderen aan heb zien lijden.’
Zoals de arts, zonder lichtvaardig te hopen alle ziekten te kunnen genezen, toch zo goed mogelijk waarneemt en beschrijft, opdat later levenden door zijn bevindingen beter voorbereid zullen zijn, zo wil hij ook toekomstige staatslieden instrueren. In een methodisch hoofdstuk aan het begin van zijn werk zet Thukydides zijn beginselen uiteen: ‘Ik vond dat ik de feiten van de oorlog moest opschrijven, niet volgens de inlichtingen van de eerste de beste en ook niet zoals ze mij voorkwamen, maar slechts dat, waarbij ik zelf tegenwoordig was of wat ik van anderen na zo zorgvuldig mogelijk onderzoek over iedere gebeurtenis heb uitgevorst. Het was moeilijk de waarheid te vinden omdat ooggetuigen niet hetzelfde over hetzelfde zeiden, maar naarmate zij sympathie voor één van beide partijen of geheugen hadden. Misschien zal het ontbreken van het fabelachtige aan mijn geschiedwerk minder bekoorlijk zijn om te horen. Maar wie een duidelijk beeld wil hebben van de gebeurtenissen en van wat zich overeenkomstig de menselijke natuur in de toekomst evenzo of ongeveer evenzo zal afspelen, zal het nut van mijn werk beseffen; daarmee ben ik tevreden. Het is door mij geschreven niet als een pronkstuk om één keer aan te horen, maar als een bezit voor alle tijden.’
Thukydides is ooit de vader van de ‘wetenschappelijke’, objectieve geschiedschijving genoemd. Zijn teksten dragen echter eerder attitudes, waarden en gevoelens over dan historische feiten. Hij is de analyticus | |
[pagina 101]
| |
van de macht. Hij hanteert liever het lancet dan dat andere instrument van de historicus, de spiegel. Niet voor niets noemde Thomas Hobbes hem: ‘the most politick historian who ever writ’. Als lezerspubliek had hij politici op het oog, die door zijn analyses beter voorbereid zouden zijn op de wisselvalligheden van het lot. Misschien is het advies van de Amerikaanse minister van buitenlandse zaken om je eerst grondig te verdiepen in de Peloponnesische Oorlog en de val van Athene alvorens uitspraken te doen over de belangrijkste hedendaagse internationale vraagstukken nog altijd de moeite waard. Het advies dateert uit 1947. De minister heette George Marshall. | |
[pagina 102]
| |
De vertalingen uit het werk van Thukydides in dit artikel zijn schatplichtig aan de vertaling van M.A. Schwartz, Thucydides, De Peloponnesische Oorlog, Ambo, Baarn, Athenaeum-Polak & van Gennep, Amsterdam 1986, Athenaeum-Polak & Van Gennep 2001 [eerste druk H.D. Tjeenk Willink & Zoon nv, Haarlem, 1964], maar wijken daarvan op enkele punten af.
Connor, W.R., Thucydides, Princeton University Press, Princeton, New Jersey, 1984 Herbert, Zbigniew, ‘Waarom de klassieken?’, vertaling Jacq Vogelaar, Raster 82 (1998) 78-84 Herbert, Zbigniew, Verzamelde gedichten, vertaling Gerard Rasch, Amsterdam, De Bezige Bij 1999 Mooren, G.E.J., Plutarchus’ Leven van Pericles en enkele gestalten uit Pericles ‘ omgeving, diss. Nijmegen, 1948 (bevat Nederlandse vertaling van Plutarchus’ levensbeschrijving van Pericles) Nuchelmans, J.C.F., Thucydides Pathologon. De importantie van Thucydides’ Pathologie (3,82-83) [1985] Nijmegen [Afscheidscollege Nijmegen] Rijser, David, ‘Verliefd op democratie’, NRC Handelsblad, 28 december 2001 Sicking, C.M.J., ‘The general purport of Pericles’ Funeral Oration and Last Speech’, Hermes. Zeitschrift für klassische Philologie 123 (1995) 404-425 |
|