ze in elkaar op, verenigd in één voortglijdende, haast zwevende beweging.
Op een dag gaat er iets mis. Een gemene pijn steekt hem in de knie. Met een grimas, die hij voor haar gesloten ogen verborgen denkt te houden, de lippen samengeknepen, de wenkbrauwen gefronst, tracht hij weerstand te bieden aan de pijn en danst door. Maar op den duur verstrakt zijn houding. Op een zeker ogenblik dringt tot hem door dat ze gemerkt heeft dat hij sleept met een been en hapert in een draai; hij raakt uit zijn evenwicht. Zijn stijl wordt kreupel, iedere aarzeling maakt de twijfel groter.
Vlak voor een nieuwe dans zal beginnen staan ze in stille afwachting met een kleine tussenruimte tegenover elkaar. In de omhelzing heeft hij zijn rechterhand rond haar taille omhoog geschoven tot in haar oksel. Ze luisteren naar de muziek en hij tast af of ze beiden hetzelfde ritme volgen. Terwijl hij heen en weer draait om zijn lengteas voelt hij in deze slingering of zij op dezelfde manier gepakt wordt door de muziek als hij, of zij bereid is tot overgave. Met ingehouden adem richt hij zich op, maakt zich lang. Op het juiste moment verplaatst hij zijn gewicht naar beneden, maakt de aanzet en ze gaan weg. Dan verstapt hij zich; hij raakt haar kwijt - ze sporen niet meer. Ten slotte kan zij hem niet meer volgen en keert zich van hem af.
Sindsdien is hij gaan dwalen. Dat hij de wereld om zich heen niet meer helder ziet, wijt hij aan zijn ogen. Er ligt een dof waas overheen en zijn eens zo scherpe blik is nu omfloerst. Het hoekige bijna bonkende tangoritme dendert na in zijn hoofd, het heeft alle vrije versieringen en sensuele trillers verloren. Het wordt de muziek van zijn zuchten. De echo van de zwaar ademende bandoneon pompt de lucht uit zijn longen, hij hijgt. Maar zijn lichaam mist de meeslepende cadans. Niet voor niets verlangt hij naar de wind die als de voortstuwingen van de tango, aanzwellend en afnemend in vlagen voorbij gaat en de vertrouwde klanken in zijn oren blaast. Hij gaat naar zee.
De over elkaar heen rollende golven die zich uitstrekken over het strand, vereffenen pijnlijke beelden die in zijn hoofd zijn achterbleven. Hij kijkt naar het water dat aan en af stroomt, de schuimranden in sierlijke bogen. Het doet hem weer denken aan die perfecte draai die haar zo opgewonden kon maken. Nu hij zich niet meer in de vaart van hun dans kan verheffen, beperkt hij zich tot het aardse. Hierdoor hoeft hij de schijn niet langer hoog te houden. Rusteloosheid houdt hem aan de gang. Een kwelgeest in zijn hoofd doet hem machteloos stampvoeten in het zand.