Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 2001 (nrs. 93-96)(2000-2001)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 153] [p. 153] H.C. ten Berge Twee gedichten l'Âge d'homme Er is een tijd waarin je alles wilt en niets vermag. Tijd houdt nog een vinger aan de lippen of breekt los in onbeschaamd gelach. Verkwist, benut, betwist, verschijnt hij ons in wisselende gewaden. Die passé zijn eer de pols gevoeld, de slagen van het hart geteld. De tijd verjaart haast elke dag, zijn vraatzucht reikt voorbij de verste toppen. Altijd in opspraak en eeuwig behept met zoiets als versterf, Laat hij ons gul en ruimhartig de sporen van dood en bederf Lees ze terug, teer op de voedzame resten. Daal in tot de bron waar (vlug Als het weerlicht boven de wateren) de tijd zich ontlaadde, het leven Zonnig en wreed als de aarde eensklaps begon. [pagina 154] [p. 154] Van oude voorwerpen & dingen die voorbijgaan Voor Frans Budé De vader was een meester Die de inktfles hooghield bij de ramen. Paarsblauw tuimelde het licht naar binnen Door het glas, de tijd, de klas, Die al in scherven en verstrooide levens Is uiteengevallen. In de opgeheven dorpsschool ruikt het Muf als in een slecht geluchte zaal. Geen conciërge, moeders dweilden hier De tegelgang en de toiletten schoon. Je ziet een Remington onder een zwarte hoes, een afgedankt Bureau met een geheime la, groenvloei Op het schrijfblad, vastgezet in leren hoeken, Het vloeiblok naast de pennenbak, papierbinders, de brievenweger. Lege kistjes Señoritas, en een blikken doos Waarin verpulverde tabak, een pakje Rizla en vergane elastiekjes. Een schoolbank, tweepersoons, staat nog verweesd in het lokaal. De inktmop, de inktlap, de inktpot met het schuifje Naast een afgekloven potlood zonder stuf. Een verstofte plank waarop ‘Wat vliegt daar?’, ‘Alleen op de wereld’ en ‘Winnetou's Dood’ (gretig, Met betraande ogen uitgelezen). Aan de wand Een kleurenplaat: De Noormannen bij Dorestad. Een zilvermeeuw spreidde zijn vleugels Naast een blinde kaart van de provincie Gelderland. [pagina 155] [p. 155] Zijn spanwijdte bedroeg wel honderd centimeter. Wie jarig was tracteerde. Toverballen, toffees of wormstekig fruit. Je naam prijkte die dag in kleurkrijt op het bord, Op het schoolplein schreeuwde je de longen uit je lijf. De trots op onze taal. Soms gepaard met die Van vreemde gasten uit een afgelegen oord. Die dansten eerst en zongen wat, en zeiden iets Over malaria, de gesel Gods, of weggerotte Lichaamsdelen onder een felle tropenzon. Ze hadden een vermakelijk accent. Waarna De meester dankte met een enkel woord. In het berghok theelood, oud papier en zilveren Doppen voor het hart van donker Afrika gespaard. En daar, vergeten in de vensterbank, Een lege Gimbornfles, de bodem blauwig opgedroogd. Een oud komfoor met theepot, craquelé. Een slurfje Aan de tuit, een soort condoom tegen het lekken. Beetje Raar, er waren ijzeren parapluutjes Om bladeren en spilthee op te vangen. Achterin, de deur van nummer honderd. Het sekreet. Bezoek was streng en per decreet geregeld. Tijdens lesuren alleen bij hoge nood. Altijd Zwaaiden er twee vingers in de lucht - ‘Vlug, meester, vlug!’ - Jongens plasten, Bijna dansend, naast de pot. En bleven bij de kraan nog even hangen. [pagina 156] [p. 156] Na de lessen speelde je weer schooltje thuis: sommen, Zinnen, soms ook strafwerk na de zonde Tegen het zoveelste gebod. ‘Gij zult uw buurmeisje Niet onder stoel of bank betasten.’ Schrijf dat neer. In schoonschrift. Duizend keer. Vorige Volgende