fonen boven alles uit, wat een agogische accenten, wat een delicate miniaturen! En horen wij daar niet steeds en meer Alberti-bassen? Zo ontstaan dus de wolken, ze zweven even, ze dansen en gaan dan paren.
Ah, hoe verrukkelijk zacht gaan ze op elkaar in en, ongelooflijk, haast tezelfdertijd verschijnen al de jonge wolkjes, ze komen als makke schaapjes te voorschijn. Schapen zien we ook, beneden in de moerassige sapgroene velden onder de donkere nachtblauwe lucht. Door het vette glacis zijn de lammetjes blauw als butagasvlammetjes.
De maan zoekt, hoe poëtisch, de rivier die donker als de nacht is en als darmpek zo zwart is en gedijt als een woordenbrij, er drijft vroom een lijk van een heilige voorbij. De visser op de dijk heeft slechts oog voor zijn haarfijne vislijn en voor de goudgroene vis die geluk brengt en het gelijk verstoort. De rivier stroomt verder, stroomt ongestoord voort.
O ja, rivier, stroom eeuwig voort met je maan, je heilige vissen en haakjes, takjes, blaadjes, flesjes met briefjes aan onbekende liefjes. Stroom van hoog naar laag. Dat kan toch niet anders? Maar ach, stroomt hij wel die slome sliert van stroop? Niet te zien, echt niet te zien, en zoals altijd is er nog minder geloof dan hoop. Wij zien niet waar hij uitmondt.
De maan, o wonder, het rossige zondige zusje van de zon wordt steeds ronder, wordt volrond als een kwee, rolt onbekommerd over de heuvels met de okergele huizen. Daar zullen we de eivolle herberg hebben: je ziet het aan het uithangbord met de beer en de haan en de bh die als een vaan in de wind aan een bezemsteel quasi zorgeloos uit het zolderraam hangt.
Een koortsachtig gezang (lalalala) komt het raam uit, het luik staat aldoor open, glas kennen ze niet. Het lijkt ons flink doorgecomponeerd met nogal wat wisselnoten en een stel overmatige kwarten als zwarte schapen ertussen. En let op de basnachtegalen! En dan weer het haast ongemerkt terughalen van die o-antifonen, o, er komt geen eind aan het gejengel.
Het onderkomen is een decoratieve puinhoop, verkruimelende stapelmuren, halfvermolmde balken, nogal wat gaten in het strooien dak. Je kunt de hemellichamen zien, de hemel diep als een oceaan. Maria, de vierpersoonsvrouw in het azuurblauw, wijdbeens zittend bij de heilige limoenboom en de gezegende smaragdgroene sycomoor.