Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 2000 (nrs. 89-92)(1999-2000)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 83] [p. 83] Patrick Lane Gedichten In de storm oplossend Herken in hem een witte man. Zijwaarts loopt hij in de wind om zijn linkerhelft te laten vergeten wat de rechterhelft kent als kou. Zijn oren veranderen in dood alles wat zijn ogen niet kunnen zien. De hele dag loopt hij weg van de zon in de storm oplossend. Verwar hem niet met het gejank dat je hoort of het spoor dat je denkt te volgen. Het vinden van een witte man in de sneeuw is naar de doden te zoeken. Hij is verschroeid door de wind. Te veel vlees heeft hij verloren op het witte metaal van de winter om zijn kleur als een teken achter te laten. Koud wit. Koud vlees. Hij leunt zijwaarts in de wind; doodt zonder genade alles ter linkerzij van hem opduikend als waanzin in de sneeuw. [pagina 84] [p. 84] Er zijn nog altijd de bergen Het is winter en de nauwelijks gerezen zon kruipt boven de bomen. Donker sta ik en zwaai mijn arm door het licht tarwe strooiend over het ijs terwijl de vogels neerstrijken om te pikken. Opgesloten tussen ijspegels hoest de lynx, zijn honger afmetend aan de vrijheid die hij verduurt. De kleintjes leven net voorbij zijn klauwen. In elk ander seizoen zou ik hem graag dood zien. Half verscheurd door deze sneeuw ontrukt hij een soort schoonheid aan mijn geest, een dunne witte eenzaamheid. Fragiele explosies van vogels vliegen op in de lucht cirkelen razend rond het roofdierhoofd, verdrijven hem leeg, donker over de sneeuw. [pagina 85] [p. 85] Het stiltespel voor michael en richard Wij geven de verborgen dingen namen verzinnen vorm en kleur, tanden, klauwen en veren, monsters zo klein als naalden en vogels zo groot als jagende wolken wanneer zij door de wind worden opgedreven om te breken op de gebroken tanden van de landen die wij berg noemen. Het heet het stiltespel. Vandaag nemen ze mij mee naar het bos om te wijzen waar de beer slaapt. Het is niet de echte beer, die ene die iedere dag eet bij de groeve achter ons huis. Allemaal weten we dat. Tussen bomen donker als het geheugen houden we stil, hurken we neer. We zijn nu al zo lang samen dat geen van ons zich kan herinneren wanneer we elkaar begonnen te worden. De beer die geen beer is staat op uit zijn bed van mos en schudt zijn woeste snuit. Boven hem draait een vlieg een rondje. Zijn tong zwabbert zachtjes over onze gezichten als hij tussen ons door loopt. We draaien ons om en zien hem gaan. Op de terugweg zeggen we weinig, Stoppen maar een keer om een paddestoel te zien groeien. Ik laat hen achter spelend bij de elzen en ga met mijn koffie op de veranda zitten. Over een paar jaar zullen zij naar de openbare school gaan waar een jonge vrouw uit de stad [pagina 86] [p. 86] hen kennis bij zal brengen. Ik denk daar aan nu wij gescheiden worden door berg na berg en duizend mijl van prairie en weer laat die koele vochtige tong zijn woord achter op mijn wang. [pagina 87] [p. 87] Ijsstorm Als was de sneeuw meer dan alleen een gevangenis. Het ijs sloot zich als een ooglid over de vogels onder de sneeuw. Omdat ik meer ben dan alleen de eigenaar van dit veld, iedere vogel ken die ik bevrijd, zal ik er nog een dozijn dood vinden. Mijn voet springt terug van de kou, kwaad nu, mijn vuisten schuddend naar de zeldzame ontploffingen onder mij, voeten die breken door het ijzige wolkendek van hun graven. [pagina 88] [p. 88] Witte leeuwen in de namiddag Ligt de paddestoel lang genoeg dan laat hij zijn spoor, een blauwe bloem plots als de nacht, op het witte papier achter. Wat mooi is verduurt. Er zijn witte leeuwen in de namiddag zoals er littekens zijn die over polsen glijden van kleine onhandige kinderen. Zij zijn hetzelfde als het scherp geschroeide gaatje in een oog dat te lang heeft gekeken naar de zon. Iets aan het uiteinde van de geest schreeuwt. Dat is wanneer de pijn komt, zonder motief, met een pure efficiëntie. Wij besteden het einde van ons leven aan het over onszelf afroepen van de beelden: de paddestoel die bleek vlees opdiept uit de herinnering aan regen, het litteken als een armband rond een delicate pols gewikkeld, een gaatje in een oog. Zij zijn de reden waarom wij slapen en waarom tijdens het ontwaken, verward door de dag, de witte leeuwen samen met ons overeind komen in de zon en met grote kalmte bewegen naar de geest. [pagina 89] [p. 89] Echo's De stemmen die ik mij wil herinneren zijn als willen weten wat er is in het binnenste van een gloeilamp wanneer die is uitgebrand. Het glas is grijs als een eeuwenoud ei gevonden in een land heel ver van het hart. Willen is wat we zeggen wanneer we alleen zijn. Het licht van een ster vlak na het nova worden, de heldere vleugels van het licht in het hoge noorden, de dans die kleine wezens tijdens het vliegen maken als niemand kijkt. Dat is waarheen betekenissen gaan als zij het pogen moe zijn. Het is dezelfde plek waarnaar de ogen van een kind vliegen als hij een zaklamp richt op de nacht. en zich afvraagt waarheen het licht gaat als hij hem uitdoet. Sneller dan het licht. Het eruit gooien van je stem is niet hetzelfde. Je naam komt altijd naar je terug. Hij keert weer als een gewonde hond bij zijn baas. Als een hond met een ontvelde kop, als een dier dat zichzelf probeerde op te eten en de pijn ontdekte. Dat is de stem die je wilt herinneren. Dat is waarom je de vuurvliegjes het bos in volgt, dieper en dieper, je ogen die willen weten hoe het is om te branden met zo'n koud vuur. vertaling: k. michel Vorige Volgende