ik de onschuldige en zuivere charme in overvloed genoten zal hebben! Nu is het winter, de stad en allerlei bezigheden houden me gevangen; binnenkort, op de eerste mooie dagen zal ik mijn juk dragen met toenemende droefheid, maar zodra de zomer komt met zijn zoete adem, zijn stralende avances en zijn betoverende gratie, verbreek ik mijn ketens, vlucht de bergen in en zal daar de opwekkende lucht van de vrijheid, de beweging en het plezier inademen.
Dit stralende tafereel kent bij mijn weten slechts twee schaduwzijden, de ene vluchtig en ijdel, de andere een echte wolk die, hangend in een vredige hemel, hier en daar een doffe plek werpt op de luister van de weiden of, slagregens uitstortend op haar weg, in het voorbijgaan het heldere kristal van het meer vertroebelt.
In de beschaafde streken, vooral in ons Zwitserland, die ontmoetingsplaats voor de Europese aristocratie, wordt de voetreiziger louter en alleen beschouwd als een arme drommel. De toeristen houden hem op afstand, herbergiers hebben geen kamer voor hem, kelners ontzeggen hem zelfs de eer van hun bediening, gidsen groeten hem niet en muilezelverhuurders achten hem de minste der mensen. Dat is mijn eerste schaduw op het tafereel, een vluchtige schaduw, zei ik. Beter gezegd: een heilzame schaduw. Want als de voetreiziger wat gevoel heeft en een beetje intelligent is, dan zijn al die dingen voor hem een uitnodiging om de hem toebedeelde rol uit te proberen en als hij dat eenmaal gedaan heeft, wil hij niet anders meer. Zo verandert hij zelf en legt alle aristocratische pretentie, al het ijdel vertoon af om zijn oorspronkelijke mensengedaante aan te nemen; want hij is niet anders en wil niets anders zijn dan een arme drommel; en onmiddellijk is de valse schaamte verdwenen, volledige vrijheid, grote ongedwongenheid; iedereen tevreden, en hij ook. Als de arme drommel die hij is, gaat hij overal rond en geeft nooit aanstoot; als arme drommel maakt hij een praatje, drinkt en eet naar hartelust; als arme drommel wisselt hij geen complimenten of flauwiteiten uit, hij is niet gehouden aan witte handschoenen, noch aan een precieuze manier van spreken of aan gekunstelde manieren; als arme drommel bekommert hij zich alleen om wat werkelijk is, niet om het kunstmatige, hij is welwillend of kwaadaardig, hij is anders of voorkomend, spotziek of gevoelig zonder aanzien des persoons, wanneer hij het wil, naar gelang van de omstandigheden, naar eigen goeddunken, in de juiste mate, en ontdekt uiteindelijk dat eerlijk, eenvoudig en vrij zijn een heel aardig vak is.
De andere schaduw, de wolk, dat is die melancholieke gedachte die bo-