[Nummer 2]
Redactie
Bij dit nummer
Het ‘themagedeelte’ van dit nummer is gewijd aan de Algerijnse schrijver Albert Camus (1913-1960). Terwijl in Frankrijk de belangstelling voor Sartre nieuw leven is ingeblazen door boeken met titels als l'Age de Sartre, leek het de redactie van Raster interessant een aantal schrijvers te vragen een werk (van hun keuze) van Camus te herlezen, te formuleren wat Camus voor hen heeft betekend of nog betekent. Men zou zich tenslotte kunnen afvragen of er niet eerder van ‘de eeuw van Camus’ gesproken zou moeten worden. Deze ‘voyou d'Alger’, zoals Sartre hem ooit aanduidde, brak een lans voor degenen die ‘weigeren het recht te erkennen om zich die waarheid [zowel van het Russische socialisme als het Amerikaanse liberalisme] door individuele of collectieve moord op te laten leggen’. Hij kondigde al in 1946 het einde aan van de ‘absolute utopieën die in de geschiedenis zichzelf vernietigen door de prijs die zij ten slotte kosten’.
Onze vraag leverde bijdragen op van S. Dresden (over La chute), Ger Verrips (over de receptie van Camus in Nederland), Ahmed Ancer over Noces, Hans Achterhuis (over het afscheid van de utopie), Jacq Vogelaar (over l'Homme révolté), K. Michel (over De overspelige vrouw), Willem van Toorn (over Le Mythe de Sisyphe) en de jonge Algerijnse schrijver Mohamed Kacimi over de betekenis van Camus' politieke houding voor het Algerije van nu. We vertaalden van Pascal Pia een artikel over Camus als journalist, van Lars Gustafsson ‘Mijn boek van de eeuw’ (over De pest) en van Hans Mayer een denkbeeldig gesprek in het hiernamaals tussen Albert Camus en Hermann Hesse. Ger Groot schrijft over de Camus-biografie van Olivier Todd.
Verder in dit nummer: gedichten over stenen, verzameld en ingeleid door K. Michel; nieuwe gedichten van Bei Dao in de vertaling van Maghiel van Crevel, en van Inger Christensen vertaald door Bertie van der Meij. Proza is er van dezelfde Deense schrijfster: ‘De zijde, de mimte, de taal, het hart’; van Tahar Ben Jelloun, fragmenten uit ‘Lof van de vriendschap’; van Allard Schröder, ‘Gesprek over bloemen’, en van Henk Simons fragmenten uit Een archaïsche glimlach. Jacq Voge-