| |
| |
| |
Miroslav Holub
Gedichten
Omtrent de oorsprong van het plafond
Stromende regen. De wolken dreunden.
Spattend zwavel en vuur. Een gezicht
's Nachts spreidden zich melkwegstelsels
zette zijn tantalusklauwen
op momenten van liefde na.
En van dood. Vast ook daarvan.
betonnen dwarsbalken, isolatielak
en pleister, rijk aan kalk.
En als we nu naast elkaar liggen,
zomaar omhoogstarend, en je vraagt,
kan ik me naar je oor buigen
en zachtjes geheimnisvol zeggen:
Daar kruisen elkaar twee spanten,
er rent daar een barokke vlek
in de vorm van een driepotig hert
en een spinnetje werkt zich rot.
| |
| |
| |
Eerste engelen
De eerste engelen waren donker, voorovergebogen,
behaard, met plat terugwijkend voorhoofd
Geen vleugels maar vlieghuid voor het zweven
in de stormwind van vulkaanuitbarstingen,
zoiets als vliegende nachteekhoorns.
verrichtten ze geweldige wonderen,
transsubstantiatie, metamorfosen,
veranderden modder in moddervis,
bliezen schommelpaarden op
lieten atomen fuseren bij kamertemperatuur,
hielden ons een spiegel voor,
wroetten ze in gene zijde,
vlijden zich neer in eileiders,
| |
| |
| |
Massagangers
De massaganger komt er al aan
over de hoofden van mensen,
houten stappen galmen in de schedels,
uit de mouw steken al handdrukken,
uit twee, zeven, dertig mouwen,
uit de kraag kruipt al halsbrekerij,
woorden stokken in schuurlapstomheid,
bloed sijpelt in de sokken.
Hij komt als een stier met tien kloten,
als een gespierde vorstelijke pier
maar wij hebben geen woorden
En in ons hoofd galmen spermatozoa
van volgende massagangers.
de mens is geen loopbaan.
| |
| |
| |
Voordracht van de meester
en de hemden van boetelingen
vielen op de grond, bezwangerd.
Het was de keizersnede van de gedachte,
pluchen poppetjes werden geboren, juichend.
Het was het profiel van eenieder,
geknipt uit zwart papier.
Lieveheersbeestjes kropen vanonder onze nagels.
Je kon het bazuingeschal horen bij Jericho
en het gesis van onze genen.
Het was schitterend, zoals hij sprak.
Ik kan me alleen niet meer herinneren
| |
| |
| |
Standbeeld van de meester
- haar van de Gorgo Medusa -
noch het gekronkel van darmen,
- montgolfière in november -
noch het op- en neergaan van longen,
- stille confiserie van zilverpapier -
- solide, eeuwige Atlas -
noch het aanhoudende hart.
en hij staat in de vrieskou,
de lippen op elkaar geklemd,
| |
| |
| |
Walviszang
uit een gedempte tunnel vol bloed,
dat ben ik. De celreceptoren
vallen met een metalen klik in het slot
en de cellen ben ik en de sloten ben ik.
Uit een soort symfonische verte
klinkt walviszang en omsluit me.
prikte Doornroosje zich aan een doorn,
dat ben ik bijvoorbeeld. De klok stokte,
bij ons thuis staat de klok elk moment stil,
want ze prikt zich elk moment
aan een speeltje, gevallen in de gracht,
en het is een stilleven, nature morte,
met mij op de genetische achtergrond.
In de lucht verstijft een papieren vlieger;
de tijd vliegt maar vliegt nooit weg, zegt meneer Einstein,
welja, zegt moeder, tien jaar na haar dood,
en de klok loopt weer, de Onzichtbare
schiet door de kamer als bolbliksem,
Doornroosje legt eitjes vol spinnetjes,
de walvissen zwemmen de tunnel binnen
| |
| |
| |
Dichter van steen
Een ketter, die in zijn borst
vuur droeg voor zelfverbranding,
een hert, dat nachtenlang
tussen de trofeeën in Het slot.
Lang geleden zei hij tegen me
onder de Russische stinkende
bij beschikking van de dichter.
Rusland werkelijk bestond,
bij beschikking van de dichter.
Als ze hem zouden verbranden,
zouden prelaten vooraanzitten,
rechts zou een stel epileptici
en achteraan zouden in extase
Maar vuurvatten, ho maar!
Hij was namelijk van steen.
Zou alleen maar kruimelen.
| |
| |
| |
Wat ook over god
botten van een meisje en een jongen
geofferd aan ritueel kannibalisme.
En hier een spatader van de steen,
toen hun de borstkas werd geopend,
onder het spuiten van bloed,
En hier een hevig, gelaagd
| |
| |
| |
Een bom
Op de bodem van de trechter
een naakt, teder, liefderijk
vertaling: jana beranovÁ
|
|