| |
| |
| |
Viermaal Prediker
Op de hierna volgende twee maal twee pagina's zal de lezer vier, kolomsgewijs gedrukte, vertalingen aantreffen van het begin van het boek Prediker.
Van links naar rechts zijn dat respectievelijk de versies van: de Statenvertaling van 1637; die van het Nederlands Bijbelgenootschap uit 1951; die van de Groot Nieuws Bijbel uit 1982; en die van de ophanden Nieuwe Bijbelvertaling van 2002.
Een interview met de vertalers van die aanstaande vertaling, de hebraicus Kees Verdegaal en de neerlandicus Arend Jan Bolhuis, staat op p. 155 vv. van dit nummer.
Statenvertaling. Ravesteyn, Amsterdam 1657, tweede druk
Foto Nederlandse Bijbelgenootschap / Sandra Haverman
| |
| |
| |
Statenvertaling van 1639
hoofdstuk i. |
|
de woorden van den Prediker, den zoon van David, den Koning te Jeruzalem. |
2 |
IJdelheid der ijdelheden, zegt de Prediker, ijdelheid der ijdelheden, het is al ijdelheid. |
3 |
Wat voordeel heeft de mensch van al zijnen arbeid dien hij arbeidt onder de zon? |
4 |
Het ééne geslacht gaat en het andere geslacht komt, maar de aarde staat in eeuwigheid; |
5 |
ook rijst de zon op en de zon gaat onder, en zij hijgt naar hare plaats waar zij oprees; |
6 |
zij gaat naar het Zuiden, en zij gaat om naar het Noorden; de wind gaat steeds omgaande, en de wind keert weder tot zijne omgangen; |
7 |
alle de beken gaan in de zee, nochtans wordt de zee niet vol; naar de plaats waar de beken henengaan, derwaarts gaande keeren zij weder: |
8 |
alle deze dingen worden zoo moede dat niemand het zoude kunnen uitspreken; het oog wordt niet verzadigd met zien en het oor wordt niet vervuld van hooren. |
9 |
Hetgene dat er geweest is, hetzelfde zal er zijn, en hetgene dat er gedaan is, hetzelfde zal er gedaan worden, zoodat er niets nieuws is onder de zon. |
10 |
Is er eenig ding waarvan men zoude kunnen zeggen: Zie dat, het is nieuw? Het is alreeds geweest in de eeuwen die vóór ons geweest zijn. |
11 |
Daar is geene gedachtenis van de voorgaande dingen; en van de navolgende dingen die zijn zullen, van dezelve zal ook geene gedachtenis zijn bij degenen die namaals wezen zullen. |
12 |
Ik Prediker was Koning over Israel te Jeruzalem, |
13 |
en ik begaf mijn hart om met wijsheid te onderzoeken en na te speuren al wat |
| |
Nederlands bijbelgenootschap uit 1951
1:1 |
Opschrift 1 |
|
De woorden van Prediker, den zoon van David, koning te Jeruzalem. |
|
1:2-11 |
Alles is ijdelheid |
|
IJdelheid der ijdelheden, zegt Predi- |
2 |
ker, ijdelheid der ijdelheden! Alles is |
3 |
ijdelheid! Welk voordeel heeft de mens van al zijn zwoegen, waarmee hij zich aftobt onder de zon? Het ene |
4 |
geslacht gaat en het andere geslacht komt, maar de aarde blijft altoos |
5 |
staan. De zon komt op en de zon gaat |
6 |
onder en hijgend ijlt zij naar de plaats waar zij opkomt. De wind gaat naar het zuiden en draait naar het Noorden, aldoor draaiend gaat hij voort, en op zijn kringloop keert de wind weer terug. Alle beken stromen naar de zee, |
7 |
nochtans wordt de zee niet vol; naar de plaats waarheen de beken stromen, daarheen stromen zij altijd weer. Alle |
8 |
dingen zijn onuitsprekelijk vermoeiend; het oog wordt niet verzadigd van zien, en het oor wordt niet vervuld van horen. Wat geweest is, dat zal er zijn, |
9 |
en wat gedaan is, dat zal gedaan worden; er is niets nieuws onder de zon. Is |
10 |
er iets, waarvan men zegt: ziehier, dat is nieuw - het was er al in verre tijden, |
11 |
die vóór ons waren. Er is geen heugenis van de vorige tijden, en ook van de latere, die er zullen zijn, zal er geen heugenis wezen bij hen die nog later leven zullen. |
|
|
1:12-18 |
Het vergeefse streven van Prediker |
|
Ik, Prediker, was koning over Israël te |
12 |
Jeruzalem; en ik zette mijn hart er op |
13 |
om na te vorsen en onderzoek te doen naar de wijsheid in alles, wat onder den hemel geschiedt. Dat is een kwade bezigheid, die God aan de mensenkin- |
|
| |
| |
| |
Groot nieuws bijbel uit 1982
I |
Alles is zinloos |
|
1 |
Hier volgen uitspraken van Prediker. Hij was een zoon van David en koning in Jeruzalem. |
2 |
IJl en vluchtig, zonder zin, nutteloos is alles, zegt hij. Volkomen zinloos is het |
3 |
leven. De mens zwoegt en tobt heel zijn leven lang, maar wat bereikt hij |
4 |
ermee? Generaties komen en gaan, alleen de aarde blijft. De zon komt op, de zon gaat onder en haast zich naar |
5 |
de plaats waar zij weer op moet ko- |
6 |
men. De wind waait naar het zuiden en draait naar het noorden. De wind |
7 |
draait en waait en komt weer uit op hetzelfde punt. Alle rivieren stromen naar zee, maar de zee raakt nooit vol. |
8 |
Het water keert terug naar de bron om opnieuw te gaan stromen. Vermoeiend is alles, onbeschrijfelijk vermoeiend; |
9 |
we kunnen nooit alles zien, nooit alles horen. Wat er gebeurd is, zal weer gebeuren en wat er gedaan is, zal weer |
10 |
gedaan worden; er is niets nieuws onder de zon. Men zegt wel: ‘Kijk, dat is iets nieuws.’ Maar dan blijkt dat het er |
11 |
vroeger ook al was. Niemand denkt meer aan de mensen die voor ons geleefd hebben en ook aan de mensen die na ons komen, zal later niemand meer denken. |
|
Wijs zijn helpt niets |
|
12 |
Ik was koning van Israël en woonde in |
13 |
Jeruzalem. Ik nam me voor, alles wat er gebeurt in deze wereld te bestuderen, want ik wilde weten wat de zin van alles is. Dat heeft God ons mensen |
14 |
opgedragen; het is een kwelling. Ik bekeek wat men hier op aarde allemaal ondernam: alles bleek zinloos, grijpen |
15 |
naar wind. Wat krom is, wordt niet |
16 |
recht, en wat ontbreekt, kun je niet meetellen. Eerst zei ik bij mezelf: ‘Ik ben wijzer dan al mijn voorgangers in |
| |
Nieuwe bijbelvertaling van 2002
1 |
Hier volgen de woorden van Prediker, i zoon van David en koning in Jeruzalem. |
|
Lucht en leegte |
|
2 |
Lucht en leegte, zegt Prediker, lucht en leegte, alles is maar leegte. |
3 |
Welk voordeel heeft de mens van alles wat hij heeft verworven, al zijn moeizaam gezwoeg onder de zon? |
4 |
Geslachten gaan, geslachten komen, maar de aarde blijft altijd bestaan. |
5 |
De zon komt op, de zon gaat onder, en altijd snelt ze naar de plaats waar ze weer op zal gaan. |
6 |
De wind waait naar het zuiden, dan draait hij naar het noorden. Hij draait en waait en draait, en al draaiend waait de wind weer terug. |
7 |
Alle rivieren stromen naar de zee, en toch raakt de zee niet vol. De rivieren keren om, ze gaan weer naar de plaats vanwaar ze komen, en beginnen weer opnieuw te stromen. |
8 |
Alles is vermoeiend, zozeer dat er geen woorden voor te vinden zijn. De ogen van een mens kijken, en vinden geen rust, zijn oren horen, en ze blijven horen. |
9 |
Wat er was, zal er altijd weer zijn, wat er is gedaan, zal altijd weer worden gedaan. Er is niets nieuws onder de zon. |
10 |
Wanneer men van iets zegt: ‘Kijk eens, iets nieuws,’ dan is het altijd iets dat er sinds langvervlogen tijden is geweest. |
11 |
De vroegere geslachten zijn vergeten, en ook de komende geslachten zullen weer worden vergeten. |
| |
| |
|
er geschiedt onder den hemel: deze moeilijke bezigheid heeft God den kinderen der menschen gegeven, om zich daarmede te bekommeren. |
14 |
Ik zag alle de werken aan die onder de zon geschieden: - en zie, het was al ijdelheid en kwelling des geestes: |
15 |
het kromme kan niet recht gemaakt worden, en hetgene dat ontbreekt, kan niet geteld worden. |
16 |
Ik sprak met mijn hart zeggende: Zie, ik heb wijsheid vergroot en vermeerderd boven allen die vóór mij te Jeruzalem geweest zijn, en mijn hart heeft veel wijsheid en wetenschap gezien; |
17 |
en ik begaf mijn hart om wijsheid en wetenschap te weten: onzinnigheden en dwaasheid. Ik ben gewaargeworden dat ook dit eene kwelling des geestes is; |
18 |
want in veel wijsheid is veel verdriet, en die wetenschap vermeerdert, die vermeerdert smart. |
|
hoofdstuk 2. |
|
ik zeide in mijn hart: Nu welaan, ik zal u beproeven door vreugde, derhalve zie het goede aan; maar zie, ook dat was ijdelheid; |
2 |
tot het lachen zeide ik: Gij zijt onzinnig, en tot de vreugde: Wat maakt deze? |
3 |
Ik heb in mijn hart nagespeurd om mijn vleesch op te houden in den wijn (nochtans leidende mijn hart in wijsheid), en om de dwaasheid vast te houden, totdat ik zoude zien wat den kinderen der menschen het best ware dat zij doen zouden onder den hemel, gedurende het getal der dagen huns levens; |
4 |
ik maakte mij groote werken, ik bouwde mij huizen, ik plantte mij wijngaarden; |
5 |
ik maakte mij hoven en lusthoven, en ik plantte boomen in dezelve van allerlei vrucht; |
6 |
ik maakte mij vijvers van wateren, om daarmede te bewateren het woud dat met boomen groende; |
deren gegeven heeft om zich daarmee te kwellen. Ik nam in ogenschouw alle daden, die onder de zon verricht worden, en zie: alles is ijdelheid en najagen van wind! Het kromme kan niet |
15 |
recht zijn en het ontbrekende kan niet geteld worden. Ik zeide bij mijzelf: Zie, ik ben groter en rijker in wijsheid |
16 |
geworden dan allen die vóór mij over Jeruzalem geregeerd hebben, en mijn hart heeft in overvloed wijsheid en kennis opgedaan; zo heb ik er mijn hart op gezet om wijsheid en kennis, |
17 |
verdwaasdheid en onverstand te leren kennen. Ik heb ingezien, dat ook dit is najagen van wind. Want in veel wijsheid ligt veel verdriet, en als iemand |
18 |
kennis vermeerdert, vermeerdert hij smart. |
|
|
2:1-26 |
Het genot van de goederen des levens is ijdelheid
2 |
|
Ik zeide tot mijzelf: Welaan, ik wil u op de proef stellen door vreugde, verlustig u dus in het goede. Maar zie, ook dit is ijdelheid. Van het lachen moest ik zeggen: Het is dwaas; en van |
2 |
de vreugde: Wat werkt zij uit? Ik stel- |
3 |
de bij mijzelf een onderzoek in door mijn lichaam met wijn te verkwikken - terwijl mijn geest de leiding behield door de wijsheid - en het onverstand aan te hangen, totdat ik zou ontwaren, wat de mensenkinderen het beste kunnen doen onder den hemel gedurende de weinige dagen van hun leven. |
|
Ik deed grote dingen: ik bouwde hui- |
4 |
zen, plantte wijngaarden, legde hoven en parken aan en plantte daarin aller- |
5 |
lei vruchtbomen, ik groef watervijvers |
6 |
om daaruit een bos met jonge bomen te bevloeien; ik kocht slaven en slavin- |
7 |
nen, en daar werden er ook in mijn huis geboren; ook had ik een talrijk bezit aan runderen en kleinvee, meer dan allen die vóór mij te Jeruzalem geweest waren; ik vergaderde mij ook |
8 |
zilver en goud, schatten van koningen en landschappen; ik verschafte mij zangers en zangeressen en dingen die |
|
| |
| |
|
Jeruzalem: door ervaring ben ik veel wijzer en verstandiger dan zij. Ik moet toch het verschil kunnen zien tussen wijs en dwaas, tussen verstandig en |
18 |
dom.’ Maar ook dat, heb ik ingezien, is grijpen naar wind. Want hoe meer kennis, des te meer ergernis; hoe groter het inzicht, des te groter het verdriet. |
|
2 |
Wat betekent plezier? |
|
1 |
Ik zei bij mezelf: ‘Laat ik proberen plezier te hebben en te genieten van het |
2 |
leven.’ Maar ook dat was zinloos. Lachen is dwaas, merkte ik, en aan plezier heb je niets. Ik heb het zelf onder- |
3 |
vonden. Ik liet me de wijn goed smaken, terwijl ik toch het hoofd koel hield. Ik wilde erachter komen of het niet het beste voor ons mensen was, ons dwaas te gedragen in dit korte leven. |
4 |
Ook grootse dingen heb ik ondernomen. Ik heb huizen gebouwd en wijngaarden aangelegd, tuinen en parken |
5 |
met allerlei fruitbomen, vijvers laten |
6 |
graven voor de bevloeiing van de jon- |
7 |
ge bomen. Ik kocht slaven en slavinnen en ook de kinderen die ze kregen, werden mijn slaven. Ook bezat ik meer schapen en geiten en runderen dan al mijn voorgangers in Jeruzalem. Ik heb |
8 |
goud en zilver bijeengebracht, kostbaarheden van koningen van landen waarover ik regeerde. Ik zorgde voor zangers en zangeressen en ook voor vrouwen om ons mannen te vermaken. |
9 |
Ik was machtiger en rijker dan al mijn voorgangers in Jeruzalem: toch bleef ik wijs. Alles wat ik verlangde, kon ik |
10 |
gedaan krijgen; ik heb overal van kunnen genieten. Ik beleefde plezier aan alles wat ik met moeite tot stand had gebracht. Dat had ik tenminste bereikt. |
11 |
Maar toen keek ik terug op alles wat ik had ondernomen en ging na hoeveel moeite het mij gekost had. Ik stelde vast dat alles zinloos was, najagen van wind. Wat bereik je ermee? |
12 |
Toen vroeg ik me weer af wat voor zin |
Onderzoek naar wijsheid en dwaasheid |
|
12 |
Ik, Prediker, was koning van Israël in Jeruzalem. |
13 |
Ik heb met heel mijn hart elke vorm van wijsheid beproefd, want ik wilde alles wat onder de hemel gebeurt doorgronden. Het is een trieste bezigheid. Een kwelling is het, die de mens door God wordt opgelegd. |
14 |
Ik heb alles gezien wat onder de zon gebeurt, en vastgesteld dat het niet meer is dan lucht en najagen van wind. |
15 |
Wat krom is kan niet recht worden gemaakt, en wat ontbreekt kan niet worden meegeteld. |
16 |
En ik zei tegen mezelf: Ik heb meer en groter wijsheid verworven dan iedereen die voor mij heeft geregeerd in Jeruzalem. Ik heb veel wijsheid en kennis opgedaan. |
17 |
Ik heb me er met hart en ziel voor ingespannen te ontdekken wat wijs is, en wat dwaas en onverstandig is. Maar ook dat, zo heb ik ingezien, is enkel maar najagen van wind. |
18 |
Want wie veel wijsheid heeft, heeft veel verdriet. En wie kennis vermeerdert, vermeerdert smart. |
|
1 |
En ik zei tegen mezelf: kom, laat ik
2 |
|
proberen de genoegens van het leven te smaken en te genieten van het goede. Maar ook dat, ontdekte ik, is enkel leegte. |
2 |
Vrolijkheid, zei ik tegen mezelf, is niet meer dan dwaasheid. En waar leidt vreugde toe? |
3 |
Ik heb mezelf ondergedompeld in de vrolijkheid van de wijn, en ik greep die dwaasheid aan om te onderzoeken of ik in mijn wijsheid - want die behield altijd de overhand - kon ontdekken wat een mens het beste doen kan, dat luttel aantal levensdagen dat hij doorbrengt onder de hemel. |
4 |
Ook heb ik grootse dingen ondernomen: Ik heb voor mezelf paleizen gebouwd en wijngaarden geplant. |
5 |
Ik heb tuinen en parken aangelegd en daarin een keur van vruchtbomen geplant. |
6 |
Ik heb waterbekkens gegraven om een bos met jonge bomen te bevloeien. |
7 |
Ik heb slaven en slavinnen gekocht, en ook hun kinderen werden slaven in mijn huis. Ik |
|
|