| |
| |
| |
Ror Wolf
Meerdere mannen
In het werk van de Duitse schrijver Ror Wolf (1932) wemelt het van de mannen, meestal in het meervoud, zoals de vele eigenaardige types met al even stronkige namen in Wolfs eerste boek Fortsetzung des Berichts (1964) of het tweespan Pilzer en Pelzer in het volgende, Pilzer und Pelzer uit 1967, of een doctor, Q. genaamd omdat hij altijd zoekt blijft (in de drie hoorspelen Auf der Suche nach Doktor Q., 1976, waar Q. ondanks alle nasporingen zoek blijft zodat men in het derde hoorspel met een raket zelfs de ruimte gaat afzoeken, waarbij blijkt dat het gezochte heerschap ondertussen gezellig in de radiostudio zit, samen met de vrouwen van de ruimtevaarders); of het alter ego aan wie hij zijn uitgebreide versie van een ‘Dictionaire des idées reçues’ uitbesteedde, Raoul Tranchirers vielseitiger grosser Ratschläger für alle Fälle der Welt (1983), verluchtigd met collages; mannetjes verder te over: een serie berijmde ‘hans waldmanns abenteur’ in mein famili (1971), die aan Palmström van Morgenstern doen denken, of ‘Neumanns Bedeutung für die Allgemeinheit’ in Die Gefährlichkeit der grossen Ebene (1976), waarin ook een eerste kleine ronde van ‘Mehrere Männer’. Dit boek wordt voorafgegaan door deze ‘Opmerking’: ‘Een man woont in een hotel en drinkt. Blijkbaar is hij vertegenwoordiger en bezoekt hij klanten. Hij staat aan het raam, hij drinkt, hij is bang om weg te gaan. Dus verzint hij voor zichzelf het weggaan. Hij stelt het zich voor. Hij bedenkt een partner: nobo; iemand die het trefwoord geeft, een alibifiguur. En hij verzint voor zichzelf avonturen waarin hij verwikkeld is. Alles wat hij waarneemt en beleeft en hallucineert, vermengt zich in zijn hoofd, en Nobo, de door hem bedachte Nobo, neemt steeds
meer het initiatief over. Hij wordt als het ware de roman-directeur en begint de gebeurtenissen te dicteren. Daar zit hij, of hij staat, of hij ligt.’ Wolfs heerschappen bestaan uitsluitend uit woorden, zo letterlijk als dat bij nauwelijks een andere schrijver het geval is - of het moet Robert Walser zijn. De mannen volgen elkaar op, nemen elkaars plaats in, met andere woorden: niet één man uit één stuk maar vele mannen die tezamen voor één Meneer kunnen worden aangezien, een meneer met vele kanten. De hier volgende mannen zijn afkomstig uit het boek Mehrere Männer (1987), dat tweeëntachtig korte verhalen bevat, twaalf collages en een langere reis.
Een man, een schilder, schilderde eerst helemaal niet, hij begon pas later te schilderen, maar wat hij toen schilderde maakte hem weldra zo algemeen bekend dat men hem de wereld- en werkelijkheidsschilder Schröder noemde. Zijn schilderijen, zei men, overtroffen zelfs de wer- | |
| |
kelijkheid en de wereld al helemaal. Schröder behoorde tot degenen die de natuur graag van nabij schilderen, daarom is hij de werkelijkheid overal heen gevolgd. Een reis in de sneeuw kostte hem weliswaar een deel van zijn gezondheid, in ruil daarvoor is hij dan toch maar een eersteklas sneeuwschilder geworden. Een werkelijk aardig voorbeeld daarvan is zijn schilderij de koude wand. Schröder schildert een klein reisgezelschap in het ijs, en terwijl overal om hem heen alles losbarst en omlaagkomt en alles, terwijl de wind blaast, in de lucht over de kop slaat en geluidloos de diepte in zweeft, schildert hij onverdroten verder, want hij is ook een man die bekend staat om zijn onverschrokkenheid. Zijn sneeuwschilderijen zijn al mooi, maar zijn vleesschilderijen zijn mij nog liever. Wanneer de winter mij te lang duurt, ren ik naar boven naar zijn kamer, want nergens ter wereld zie je de werkelijkheid zo precies als in zijn schilderij de pracht van het vlees, een toppunt van lichaamsschildering. Hier is alles wat wij ons wensen bijeengebracht: de fijne contouren van het ogenblik, de etherische stemmingen, de uitroepen en kreten; Schröder is werkelijk een unieke damesschilder, die de natuur gemakkelijk en met oprechte bedoelingen corrigeert teneinde de werkelijkheid volledig tot haar recht te laten komen. De angstaanjagende dingen gaan nog schuil in de duistere regionen van het woud waardoor het vrolijke groepje ten slotte zal worden opgeslokt. Wij roemen het bos en de rivier, die ons tegemoetkronkelt, maar bovenal roemen wij Schröder, de schilder, ook al gaat nu de deur open en stormen de tegenstanders van
Schröder naar binnen om ons naar buiten te sleuren, in een omgeving die niets met de werkelijkheid te maken heeft, die slechts een onbetekenende nabootsing van het werk van Schröder is, die bescheiden op de achtergrond blijft, ook op dit moment. Ook van het onbegrip en het schouderophalen, dus de hele algemeen heersende onbegrijpelijk bedorven smaak van het publiek, trekt hij zich niets aan. Voor ons is dat een opluchting, en daar wij ons over hem geen zorgen meer over te maken, kunnen wij ons met een andere man bezighouden.
***
Een man, een zwemmer, zwom, na zich met een lichte maaltijd gesterkt te hebben, in de buurt van de zwemschool weg. Aanvankelijk was hij alleen maar van plan naar Krems te zwemmen, maar aangezien hij erg snel zwom, merkte hij pas in Melk dat hij Krems allang voorbijgezwommen was. In de buurt van de brug werd hij door een hengelaar opgemerkt en aangesproken. Er ontstond een kort gesprek, waaraan het opsteken van de westenwind een einde maakte. Onderweg kwam hij
| |
| |
maar drie tot vier stoomschepen tegen. In Ybbs verliet deze man het water in uitstekende conditie en was weldra in de mensenmenigte verdwenen.
***
Een man was tijdens een wandeling verdwaald. Men heeft hem nooit teruggezien.
***
Een keer zocht men een man die verdwenen was. Men zocht hem meerdere maanden. In juli meende men hem gevonden te hebben, in Antwerpen en in enkele plaatsen in Hongarije, bij Göppingen in Württemberg en Tauberbischofsheim, in augustus in enkele plaatsen van Zwitserland en in het zuiden van Zweden, in Le Havre, in Halle en eind september op een plaats in Azië, een eindje van Bombay. Daar stortte de man met een schreeuw ter aarde. Er kwamen mensen voorbij die dachten dat hij schreeuwde van pijn. Maar ik zeg, misschien schreeuwde hij helemaal niet van pijn, maar om een heel andere reden. Later werd de man heel vet en praatte veel. Wanneer men hem naar zijn naam vroeg, betrok zijn gezicht; hij ging stil en in zichzelf gekeerd weg en verdween.
***
Drie dagen lang heeft een man in het winkelcentrum van Utrecht rondgelopen op zoek naar de uitgang. In de drukte voor Pasen was hij de richting kwijtgeraakt. Na zijn redding verklaarde de man dat hij niet gedurfd had de weg naar de uitgang te vragen.
***
Om twaalf uur 's nachts kwam een man op het idee de wereld te veranderen. Hij zat zo'n zesduizend meter ver weg en staarde omhoog naar de hemel, die even zwart was als zijn gedachten. Het jaar daarop probeerde, volgens een bericht van Schmelzer, een man zich in de lucht te slingeren, in alle stilte, in een plastic jas. In hetzelfde bericht horen we over een man die zich bij het verlaten van zijn huis snel om zijn eigen as draaide om te zorgen dat de wind die vermoedelijk woei, hem van alle kanten kon bestrijken. In alle drie gevallen gaat het om de reiziger Stein, die ik op het Franse eiland Batz ontmoette en in een lang gesprek
| |
| |
verwikkelde. De Atlantische oceaan lag er als bevroren bij. Het eten was niet veel soeps. Na de tweede gang ging ik weg, terug naar het vaderland, om wat ik toen beleefd had op te schrijven.
***
Een man vond op 'n ochtend in zijn kamer een paar grijze haren. Die waarneming verrastte hem, maar hij bleef er niet lang bij stilstaan. Op een andere ochtend vond hij op een andere plaats weer enkele grijze haren, maar ook dat stoorde hem niet. Hem ontschoot al heel snel hoe lang de haren waren, maar dat is in dit verband van geen belang, evenmin doet het ertoe welke kleur de haren hadden, dat alles liet hem volstrekt koud, het stoorde hem niet. Ik zou op dit punt het verhaal zonder meer kunnen beëindigen, ware het niet dat zich een nieuwe gebeurtenis had voorgedaan. Op een ochtend namelijk werd de man wakker en betastte zijn lichaam. Zijn voeten? Daar waren zijn voeten. De benen? Die zaten ook nog op hun plaats, de buik en de borst enzovoort, alles was waar het hoorde. De man stond op, zijn zelfvertrouwen was groot, hij probeerde te lopen en liep, het ging goed. Hij probeerde nu ook te praten en daarna te zingen, het ging allemaal. Maar toen vond hij enkele grijze haren. Hij was er inmiddels aan gewend, grijze haren te vinden, maar nog nooit had hij zulke lange en zo véél haren gevonden. En toen hij zijn hoofd bevoelde, voer hem een schrik door de leden: hij vond geen grijze haren, hij vond helemaal geen haren. Toen hij op straat eens zijn pet afzette, bleven de mensen staan en schreeuwden het uit.
***
Een man was van plan een voettocht door de wereld te maken en was in de ochtend op pad gegaan. Op het middaguur hield hij stil om bij de lezer in het gevlei te komen. Hij vertelde over de stad Bex en maakte een alleraardigste opmerking over Buchs, waar zich weldra een paar passende woorden over Bitsch bij aansloten. Voordat wij echter behoorlijk de weg kenden in Bitsch, bevond de man zich al in Brig, vanwaar hij in één enkele boog naar Lax liep, natuurlijk niet zonder een van die kleine uitstapjes naar Gletsch overwogen te hebben. Zo keuvelde hij zich door het continent, hij liefkoosde de dingen der natuur, maar ook de gebochelde viaducten, de lange, uit diepe kloven te voorschijn komende bruggen, hij gleed over het water en door de lucht. Kort daarna boeide hij onze aandacht met iets heel anders, de plaatsen suisden voorbij. Deze man schreeuwde nooit, hij praatte niet eens hard, ik zou zeggen: hij fluisterde.
| |
| |
***
Een bericht over een gebeurtenis die betrekkelijk gunstig afliep, komt uit Mol, waar een man een andere man een emmer, die hij in een beek, die in de buurt voorbijkroop en allervriendelijkst langs de berg afgleed, door de zachtjes smeltende sneeuw, onder de wuivende weiden zoetjesaan groter wordend soepel in de vriendelijke rivier overliep, die in de stille maanovergoten zee uitstroomde, met water had gevuld, met één kouwe zwiep over zijn hoofd leeggoot.
***
Twee mannen ontmoetten elkaar op zekere dag in Minnesota. Over deze ontmoeting zou niet veel te vertellen zijn, ware het niet dat een van beiden, een man uit Nebraska, plotseling zijn keel had voelen kriebelen. Hij hoestte stevig en had daarna een kogel in zijn mond, die veertig jaar lang in zijn borst had gezeten en die hij nu op de grond spuugde. Het projectiel had hem in Ohio getroffen toen hij op zijn achttiende de Amerikaanse onafhankelijkheid vierde. Veel mensen die bij het voorval aanwezig waren geweest, beweren evenwel dat er helemaal geen schot gevallen was, dat deze man alleen maar door de mogelijkheid van een schot getroffen werd. Wij willen het geval niet nog eens oprakelen. Maar ik geef de lezer bij deze de gelegenheid zich van zijn beste kant te laten zien.
***
Een man had zin om een verzameling aan te leggen. En daar hij die tegen stof wilde beschermen, bracht hij haar in goed sluitende kisten onder, die hij bewaarde in goed sluitende verzamelkasten, die hij in gesloten vertrekken neerzette. Deze man kon in dit opzicht niet voorzichtig genoeg zijn. Daarom koos hij vertrekken in apart staande huizen, die in straten stonden met weinig verkeer, die in plaatsen lagen met weinig mensen, die hij vond in verlaten landschappen, ver verwijderd van elk leven. Het was echter jammer dat deze man zijn verzameling aan niemand kon laten zien. Dat was aan de andere kant ook weer niet zo erg, omdat deze man onder de genoemde omstandigheden helemaal geen verzameling hoefde aan te leggen, en hij dus de kisten, die in de gesloten vertrekken in de losstaande huizen in de weinig bereden straten in de mensenlege plaatsen in de verlaten landschappen stonden, ook niet hoefde te openen. Zo nu en dan, als hij bezoek kreeg, toonde hij echter de voor het bewaren van zijn verzameling bedoelde, geheel en al stofvrije kisten.
| |
| |
***
Een man zocht een vrouw om hem aan de piano te begeleiden. Deze vrouw verloor op zekere dag haar geduld, wierp zich een vreemde in de armen, werd ziek, verspreidde deze ziekte onder twintig andere mannen en ging jammerlijk ten gronde. De in het begin genoemde man, zijn naam was Krott, werd zozeer door ontzetting aangegrepen dat hij mij opzocht om mij de hele geschiedenis toe te vertrouwen. Op een moment dat publiekelijk grote aandacht trok, had hij zich over mij heen gebogen, ik zag dat hij op mij inpraatte, in elk geval leek wat hij zei niets anders te zijn dan wat ik al verteld heb; ik luisterde helemaal niet naar hem, ik keek alleen in zijn open mond, en ik zag dat er een klein stukje was afgebroken, een op zich onbelangrijke zwarte plek; maar ik zou met de beschrijving van die plek moeiteloos een belangrijk boek kunnen vullen; alleen al de schildering van de open mond zou een heel hoofdstuk in beslag nemen, zeker meerdere zinnen, of minstens een paar woorden.
***
Een man, die op zijn twintigste uit zucht naar avontuur vanuit Wenen de wijde wereld was ingetrokken, kreeg in de buurt van Staatz een inval die hij wilde opschrijven. Hij greep in zijn zak en stelde met schrik vast dat hij geen pen bij zich had. Tegen zijn gewoonte in wendde hij zich tot zijn buren met het verzoek hem met het ontbrekende voorwerp uit de brand te helpen, daar de gedachte die hij wilde noteren voor het verdere verloop van de handeling van het grootste belang was. De buurman evenwel, een man die het kaarten en hazen schieten een goed hart toedroeg, gaf tot zijn leedwezen te kennen dat ook hij geen pen bij zich had, evenals de andere mannen in de coupé van de trein waar de man in zat op weg om in den vreemde zijn geluk te beproeven. Elk van de mannen laakte zijn vergeetachtigheid; men noemde het ronduit een misdrijf zonder pen te reizen, aangezien je tenslotte elk moment een inval kunt krijgen die je in staat zou stellen je vermogen te verdubbelen; en je moet te allen tijde in de gelegenheid zijn dat op te schrijven, want op het geheugen kun je immers niet vertrouwen, evenmin als op het verdere verloop van de handeling, die hier tengevolge van een ontbrekend potlood en naar aanleiding van de verwarring die ontstond, afbreekt.
***
| |
| |
Een man, er zijn hier meer mannen, honderden, duizenden zo niet meer, maar deze ene man, over wie ik het nu heb, deze ene man, die er zelf kennelijk weinig plezier in heeft dat ik hem vermeld, had in zijn gezicht iets gekwelds, uitgestotens, iets ongeliefds. Met een zekere tederheid betastte hij retorten en buisjes, pakte ze vast en hield ze heel zachtmoedig tegen het licht, zijn gezicht had nu een verwachtingsvolle uitdrukking, een uitdrukking van heel eerbiedig geduld en bescheidenheid. Zijn woorden, die ik hier met mijn eigen woorden weergeef, zijn woorden waren als afgebeten; ze vielen stuk voor stuk uit zijn mond en bovendien vielen ze helemaal vermorzeld, helemaal geknakt naar buiten, haarloos, helemaal nat. Je zag nu zijn onheilspellend glanzende gezicht, dat op de uitwerking van de woorden leek te wachten. Hij was weliswaar toen al doof en had allang de herinnering aan de grote macht van geluiden verloren; het duurde een tijd voordat men verstond wat hij zei en het zal een tijd duren voordat men verstaat wat ik bedoel.
***
Een man trok de aandacht van de wereld doordat hij meermalen achtereen een revolver afschoot en vervolgens in de mist verdween. In de woonkamer gooide een andere man zijn hoed op tafel en verdween eveneens. Nog dezelfde dag werd een derde man in het zuiden van Sems op de fiets door een sneeuwstorm overvallen en verdween. Iets anders ging het in Tampa, waar sinds jaren geen sneeuw meer gevallen is; daar verdween op een avond een man in een sigarenfabriek, in de rook van de sigaren. Kort daarvoor was in Bonn tijdens een wandeling een man in de bus gestapt, hij reed naar Bordeaux en verdween. Weer een andere man verdween op het ogenblik dat hij zich naar Amerika wilde inschepen. Een zevende man, een achtste, een negende man, allemaal verdwenen. Een tiende man tenslotte, een scherp waarnemer van de situatie in de bergen, verdween in de ijle lucht van het Karwendelgebergte. Een elfde man was al verdwenen voordat men de details te weten kwam; het was een volledig onbetekenende man die nauwelijks stof tot nadenken bood. De dag was voorbij en vele mannen waren verdwenen, onder wie een bankier die een luxueus leven leidde; in een zachte wapperende jas zag men hem de hoek omgaan. Op het eind was alles verdwenen, de nacht en de dag, de hoed en de tafel, de wind en de regen voor dit raam, de woorden in mijn mond en natuurlijk dit verhaal, dat beslist tot de ongevaarlijkste verhalen behoort die ik ooit verteld heb.
vertaling: j.f. vogelaar
|
|