| |
| |
| |
Willem van Toorn
Verschnitt
Over Norman Lewis en Walter Kempowski
Op de televisie gezien tijdens het begin van de oorlog in Joegoslavië: een scène op een heuveltop; zes of zeven dikke mannen staan in een groepje bijeen, pilsje in de hand, continu sigaretten rokend, onder een stralend blauwe hemel; onder hen ligt Dubrovnik, beeldschoon als in de folder van een reisbureau; af en toe loopt een van de mannen bedaard naar een stuk geschut, dat een meter of tien van hen af staat, drukt ergens op of haalt iets over of trekt ergens aan (ik weet niks van geschut) en met een doffe klap vertrekt een granaat richting eeuwenoude binnenstad; de man kijkt niet eens wat hij aanricht, wandelt terug naar zijn makkers, steekt weer een sigaret op en lijkt een mop te vertellen: de andere mannen brullen van het lachen.
Kijkend naar deze vredige scène wist ik niet alleen dat dit de perfecte illustratie was van de ideeën van Bogdan Bogdanovic over de stedenmoord (zie Raster 73), maar ook dat deze blik op de banale werkelijkheid van de oorlog later nergens in de officiële geschiedschrijving terug te vinden zou zijn. Die geschiedschrijving zal, ook in het grootste deel van de fictionele verwerking, zijn opgebouwd uit drama, heroïek, belegeringen, veldslagen, aantallen doden en gewonden, logistieke schema's, berekeningen van de schade. De micro-werkelijkheid van het geintje waarmee de dikke schutter zijn maten zo aan het lachen maakte, zal onvindbaar zijn geworden. In de wereld van de film gebruiken ze de term ‘Verschnitt’ voor het ‘onbruikbare’ materiaal dat bij de montage wordt afgesneden, op de vloer belandt en wordt opgeveegd voor de prullenbak.
Er zijn schrijvers met een feilloos instinct voor ‘Verschnitt’, voor de onder het tapijt geraakte kruimels van de werkelijkheid. Leonardo Sciascia is er zo een in Italië; van hem zijn twee kleine fragmenten in dit nummer opgenomen. En veel te weinig bekend in Nederland is de Engelse schrijver Norman Lewis, die in zijn ‘dagboek’ Naples '44 een voor de lezer nimmer te vergeten, minutieuze beschrijving geeft van het Verschnitt van de geallieerde landing in Zuid-Italië, de achterkant van de oorlog, de oorlog van elke dag, beleefd door gewone mensen, de oorlog die al terwijl hij plaatsvindt bedolven raakt onder de officiële
| |
| |
taal van de bulletins, de geschiedschrijving, de door liefde, haat of bewondering gekleurde visie van de betrokkenen.
De techniek is, bij alle verschillen, eenvoudig. Men neme een waarnemer die niet bereid is zijn fatsoen, intelligentie, nieuwsgierigheid en waarheidszin uit vredestijd te verloochenen omdat het toevallig oorlog is; iemand die bovendien het principe van het pars pro toto doorziet: het verschijnsel dat de zorgvuldige beschrijving van een miniem detail iets kan vertellen over het dramatische geheel waar het deel van uitmaakt. Je moet natuurlijk wel een feilloos instinct hebben voor het juiste detail.
Lewis maakte deel uit van het Intelligence Corps. De manier waarop hij in het Voorwoord beschrijft hoe hij daarin terechtkwam, geeft al een voorbeeld van de scherpte van zijn blik: ‘Vrijwilligers in de [Engelse, vT] strijdkrachten in de Tweede Wereldoorlog die iets op taalkundig gebied bleken te presteren, maar die een provinciale of helemaal geen universiteit hadden bezocht, werden vaak bij het Intelligence Corps geplaatst. Daar kregen ze vier maanden basistraining voor de infanterie, plus nog eens twee maanden in het Corps Depot in Winchester, waarbij die laatste periode grotendeels in beslag werd genomen door paradetraining en het leren berijden van een motorfiets. Pas in de laatste twee weken in Matlock ontvingen ze enige informatie over het inlichtingenwerk.’
Lewis vertelt vervolgens hoe de mannen die in het oorlogsgebied aan het werk werden gezet geacht werden hun linguïstische capaciteiten te gebruiken ten behoeve van het leger: ze moesten de kloof tussen lokale bevolking en de Britse bevrijders overbruggen. Vaak werd daarbij niet zo nauw gekeken. Lewis vertelt van een specialist in het Spaans die naar Italië werd gestuurd omdat die talen zo op elkaar leken, en van een specialist in Oud-Noors die in Algerije belandde, waar hij geen Frans bleek te spreken. Zijn mooiste voorbeeld vind ik echter dat van een classicus die de verzamelde notabelen van Philippeville moest toespreken in het Latijn.
De volgende fragmenten geven misschien een indruk van Lewis' kale, lakonieke schriftuur, die een voorwaarde lijkt voor dit soort schrijven.
8 september 1943 (aan boord van de Duchess of Bedford voor de kust van Italië) Vandaag werd ons om 6.30 uur medegedeeld dat er een wapenstilstand met Italië is gesloten die morgen ingaat, als we geacht worden op de kust bij Salerno te landen. Het was duidelijk dat niemand wist wat ons te wachten stond, hoewel luchtaanvallen op een deel van het convooi aannemelijk maken dat de Duitsers door zullen vechten. We kregen een voordracht van een officier van de Inlichtingen- | |
| |
dienst die ons tot onze verrassing vertelde dat er, ondanks al de agenten van wie we hadden aangenomen dat ze voor ons in Italië werkten, absoluut geen informatie over de situatie voorhanden was. Het was zelfs niet bekend of Mussolini's OVRA nog bestond. De voordracht was in feite zinloos en had kunnen worden samengevat in één zin: ‘We weten niets.’
Behalve wij zijn alle militairen op dit schip Amerikanen. Hoewel we op hun eigen verzoek zijn gedetacheerd bij het Hoofdkwartier van het Amerikaanse Vijfde Legerkorps, omdat ze zelf geen inlichtingendienst hebben, laten ze ons links liggen en worden we aan onszelf overgelaten, behalve door een paar pokerspelende sergeants, in het burgerleven waarschijnlijk gokkers op de Mississippi, die mij in een half uur kaartspelen hebben ontdaan van al de pokerwinsten die ik de laatste jaren heb opgespaard.
9 september
Geland op ‘Red Beach’, Paestum, om 7 p.m. De hele dag waren er bootladingen aan land gezet na een beschieting vanaf de schepen in de vroege morgen en een kort gevecht om een bruggehoofd. Nu lag er een buitengewoon bedrieglijke sereniteit over het uitzicht op het land. De wijde boog van de baai, getekend met een dun potloodstreepje van zand, met als achtergrond verre bergen die schaduwen vasthielden in hun ontelbare plooien. We zagen witte huisje oplichten in boomgaarden en boomgroepen, en verre dorpen van dicht opeengedrongen huizen op heuveltoppen. Hier en daar gaven roerloze rookkolommen de aanwezigheid van de oorlog aan, maar de algemene indruk was er een van een prachtige en vredige nazomeravond op een van de befaamde kusten van de antieke beschaving.
We sleepten onze motorfietsen van het landingsvaartuig, startten ze zonder problemen en reden aan land over de metalen matten die op het zand waren uitgelegd, in de richting van de beschutting van een bos. De lijken van de mannen die vroeger op de dag waren gedood waren op een rij gelegd, zij aan zij, schouder aan schouder, met een uiterste precisie alsof ze op het punt stonden het geweer te presenteren voor een inspectie door de dood. We waren met zijn elven: tien sergeants en een sergeant-majoor. Kapitein Cartwright, de officier van de Field Security, lelijk gewond geraakt bij een auto-ongeluk voordat we aan boord gingen, lag waarschijnlijk nog in het hospitaal in Oran. We hadden geen enkele briefing of opdracht gekregen, en wat de Amerikanen betreft hadden we net zo goed niet kunnen bestaan. Dit was de grootste invasie van de oorlog tot dan toe - waarschijnlijk de grootste in de geschiedenis - en de zee lag tot aan de horizon bomvol met ontelbare schepen, maar wij voelden ons zo verdwaald en machteloos als te vondeling gelegde kinderen. Niemand wist waar de vijand was, maar de lijken op het strand bewezen dat hij in elk geval bestond. In plaats van de kanonnen, tanks, pantserwagens en het prikkeldraad die we hadden verwacht, waren er in deze sector van het strand alleen maar pyramides van kantoorspullen aan land ge- | |
| |
zet ten dienste van het hoofdkwartier. We hadden een Webley-pistool uitgereikt gekregen en vijf patroonhouders per persoon. De meesten van ons hadden nog nooit met een vuurwapen geschoten.
Terwijl de zon schitterend in de zee achter ons begon te zinken, zwierven wij rond in dit bos vol kwetterende vogels en stonden ineens aan de rand ervan. We keken over een open vlakte uit op een scène van een bovenaardse betovering. Op een paar honderd meter van ons af stonden op een rij de drie perfecte tempels van Paestum, roze en oplichtend en glorieus in de laatste zonnestralen. Het was een moment van openbaring, een diep ingrijpende ervaring. Maar in de akker tussen ons en de tempel lagen twee bonte koeien met hun poten in de lucht. We kropen terug in het binnenste van het beschermende bos, groeven ons in in het struikgewas en vielen in slaap zodra het donker was. Op een bepaald ogenblik werd ik 's nachts in de volledige duisternis wakker door het geluid van beweging in de struiken, daarna het gemompel van stemmen waarin ik Duitse woorden kon onderscheiden. De stemmen stierven weg en ik viel weer in slaap.
Een schrijver die in een nog extremere vorm het Verschnitt tot zijn specialiteit heeft gemaakt is de Duitser Walter Kempowski.
Kempowski werd in 1929 in het Mecklenburgse Rostock geboren en beleefde daar Hitlertijd en oorlog, werkte na de oorlog in Wiesbaden voor het Amerikaanse leger, keerde terug naar wat toen de ‘Ostzone’ was geworden waar hij op politieke gronden prompt tot vijfentwintig jaar dwangarbeid werd veroordeeld. Na acht jaar werd hij vrijgelaten. Zijn eerste boek, Im Block, verscheen in 1969 en kreeg de Lessing-aanmoedigingsprijs. In 1971 verscheen het eerste deel van zijn kroniek van het Duitse burgerdom, Tadellöser & Wolff, later gevolgd door Uns geht's ja noch gold en Ein Kapitel für sich. Ze werden alle drie voor de televisie verfilmd door Eberhard Fechner. Ik heb alleen de eerste gezien, die op mij een grotere indruk maakte dan het veelbesproken Heimat (waarvan overigens niets dan goeds). In 1978 publiceerde Kempowski een roman die beschouwd kan worden als inleiding op de ‘kroniek’: Aus grosser Zeit.
Ook van Kempowski vind ik het onbegrijpelijk dat hij in Nederland niet bekender is. Misschien heb ik van alles gemist, maar aan aandacht herinner ik me alleen een uitstekende film die Cherry Duins voor de vpro-televisie over en met hem maakte. Een verklaring zou kunnen zijn dat Kempowski's werk moeilijk te vertalen is omdat hij zich nogal eens bedient van dialect en kringtaal, bijvoorbeeld de melige familietaal van het gezin Kempowski - maar daarover dadelijk meer.
Ik las als eerste zijn Tadellöser & Wolff, ondertiteld ‘ein bürglicher Roman’, hetgeen door een Duits criticus werd verfijnd tot ‘tragikomedie van de Duitse burgerlijkheid’, waarin de ironie een middel is om
| |
| |
rouw en ellende de baas te kunnen. Ernst Nef van de Neue Zürcher Zeitung ziet als kenmerk van Kempowski's techniek dat hij afziet van elk commentaar: ‘Streng houdt Kempowski zich bij het noteren van de gebeurtenissen aan het perspectief van zijn burgerlijke doorsnee-familie, maar tegelijk maakt hij toch duidelijk dat het een vals perspectief is.’
Tadellöser & Wolff is opgebouwd uit piepkleine fragmenten, die met een ongelooflijke precisie de ervaringen van het gezin ‘Kempowski’ in een kleine Noordduitse stad, tussen de late jaren dertig en het eind van de Tweede Wereldoorlog weergeven. Kempowski heeft een subliem oor voor de dagelijkse taal, inclusief haar dubbelzinnigheden, flauwheid en kleine lafheden, en grote aandacht voor de schijnbaar onbetekenende details en gebeurtenissen: sigarettenmerken, opschriften, krantenberichten, stiekem door de broertjes K. gedraaide jazzplaten, de door moeder K. zorgelijk geopperde kwestie of men nu wel of niet, zoals andere middenstanders, een portret van Hitler moet ophangen (plus de opgeluchte constatering na de nederlaag dat dat er niet van is gekomen) - kortom de pars pro toto-techniek waar ik het hierboven over had.
Het perspectief is dat van de jonge Walter, net aan de middelbare school begonnen, gretig maar tegelijkertijd afstandelijk zijn weg zoekend in een wereld die is opgebouwd uit wijsheden van zijn oudere broer, nazipropaganda, de schijnbare futiliteiten van het dagelijks overleven, de herinneringen van zijn vader aan het Vlaamse front in WO I, zijn nieuwe schoolkennis, waarnemingen op straat in de kleine stad Rostock. Een genadeloos geheugen heeft Kempowski voor het kleine gescharrel van de door nationalisme en Duitslandzucht gevormde middenstand, de brave huichelarij van de klassenmaatschappij, de eeuwige pogingen van de moeder om in een naïeve en kwasi-damesachtige stroom gebabbel de vrede te bewaren. Het is geen verheffend beeld dat hij tekent, maar wel een beeld dat voor mij (van dezelfde generatie en uit dezelfde middenstand afkomstig) op een kippenvel veroorzakende manier ‘de oorlog’ oproept - de oorlog die in de geschiedsschrijving versimpeld is tot ‘goed’ en ‘fout’, tot geweld en verzet, lafheid en heldendom, maar waaruit de ontelbare grijstinten zijn verdwenen. Hoe ‘De Volewijckers’ (ik meen in 1943) landskampioen voetbal werden; hoe er onder een stralend blauwe lucht zeilwedstrijden werden gehouden op het Nieuwe Meer; hoe men bij mooi zomerweer in 1943 paradeerde in de Kalverstraat; hoe volle bioscoopzalen zich een bult lachten om Heinz Rühmann in ‘De brokkenpiloot’. Dat soort dingen.
Een kleine bloemlezing uit Tadellöser & Wolff om te laten zien hoe Kempowski dat doet.
Op weg naar school kwam je langs een heel smal huis. Anno 1903 stond er op de deur.
| |
| |
Voor het raam lagen altijd twee kleine pekinezen, als die ons zagen blaften ze als gekken.
Direct daarnaast de uitgebrande synagoge, met een kapotte Davidsster op de gietijzeren poort.
‘Daar wonen nog echte joden,’ zei Manfred. Hij had het opgezocht in het telefoonboek. ‘Abraham Glücksmann, synagoge-dienaar.’
Bij het patriottenwerk hadden ze afgesneden vingers gevonden, het werk van Israël. Die vermoordden christenen, sneden ze in stukken en gooiden die weg. Dat was voor hen een goede daad. In elke synagoge hadden ze een kelder vol bloedkorsten. Zo konden ze in de hemel komen.
En in het joodse abattoir werden alle dieren eerst gemarteld en dan langzaam doodgekweld.
Aan de muren van onze kamer prikte mijn broer met spelden foto's van Tommy Dorsey, Harry Roy en andere groten van de jazz. Die had hij uit platencatalogi. Een prent van een boerenkamer met kippen onder het bed haalde hij eraf.
Waarom hij dat nu deed, vroeg mijn moeder.
‘Dat zal ik je heel precies vertellen,’ antwoordde mijn broer, ‘enkel en alleen om de eenvoudige reden dat we daar nou lang genoeg naar hebben gekeken. Daar krijg je een heel scheve kijk op de wereld van.
Op school zeiden ze dat wij er trots op moesten zijn in deze tijd te leven.
Wij moesten nu twee keer zo ijverig werken; wie dat niet deed was een saboteur van de arbeid.
Dat stond gelijk aan landverraad.
In mei 1941 kwam het bericht dat Peule gesneuveld was. In Joegoslavië, op het veld van eer. Jjja, jja.
Die had altijd van die uitgezakte pakken aan.
‘Kempowski blijft een uur na.’
‘... maar meneer!’
‘Kempowski blijft twee uur na.’
‘... maar meneer!’
‘Kempowski blijft drie uur na.’
En nu was hij dood.
De Fransen waren een volk zonder cultuur, zei mijn broer. Die hadden immers totaal geen beroemde componisten.
‘Jawel, César Franck,’ zei mijn vader, ‘die heeft goede muziek geschreven.’ En goede boeken hadden die ook geschreven, de Fransen. Die moesten we later maar eens lezen. Emile Zola, ‘Ik beschuldig’, over de misstanden in het Ieger en de rechtspraak. ‘Dat moet door en door corrupt zijn daar.’
| |
| |
Omdat ik piano speelde belandde ik in de Speelgroep van de Hitlerjugend.
Heilig Vaderland
in gevaren ...
Daar moest je met je viool op appèl komen, daar werd gezongen. Later kwam er ook een Schildergroep, zeiden ze. De schilderwelpen kregen een insigne op hun mouw: palet en penseel.
Voor ons hadden ze al een lier voorgesteld, maar ze wisten niet of dat werd goedgekeurd.
Linkerarm provinciedriehoek en overwinningsrune, rechterarm zilveren lier op een rood hakenkruis.
Zie het blinkend wapen
in elke hand ...
De hogere rangen kregen vermoedelijk een gouden lier.
Er was er een die marsen kon spelen op de piano, Een groet aan Kiel. Daar kon ik niet aan tippen, ik met mijn Schumann. ‘Laat die maar thuis.’
Een van de mooiste scènes, aan het eind van de oorlog, is mij altijd bijgebleven - ook al door de sublieme verfilming van Fechner. Daarin zie je moeder en Walter met Dr. Krause, een kennis, in de erker zitten. Ze kijken neer op een totaal verlaten straat met keurige burgerhuizen. De Duitse troepen zijn gevlucht, de Russen kunnen elk moment komen. Moeder heeft haar tafzijden japon aan. Kempowski schrijft:
‘Wij blijven toch allemaal hier, mevrouw Kempowski,’ zei ook Dr. Krause. ‘Als de vrede uitbreekt, dan moeten hier toch ook nog mensen zijn.’
Quade had gezegd: weggaan, dat was het meest verkeerde wat je maar kon doen. Zonder het te merken waren wij allemaal slachtoffers geworden van de gruwelpropaganda. Tsjaikovski en Gogol, dat waren toch ook Russen geweest, zeer beschaafd. Gogol, ‘De revisor’, dolkomisch toch!
- En in Petersburg alles vol barokkastelen. Overigens was de Rijksdag bijeengekomen, nu zou het wel snel afgelopen zijn.
‘Wat een geluk dat we Hitler hebben!’
Dat was de enige man die in deze verwarde situatie met hardheid en waardigheid de vrede tot stand kon brengen.
Maar toen was Dr. Krause plotseling toch weg. De deuren klapperden in de wind. Met paard en wagen vertrokken, opgelost. [Kempowski schrijft ‘verdünnisiert’, een voorbeeld van zijn kringtaalgebruik, VT]
‘De ratten verlaten het zinkende schip,’ zei mijn moeder, ‘het is toch niet te geloven.’
| |
| |
Alle schulden nu betaald, alles voor elkaar. We gingen uiteindelijk schoon de nieuwe tijd in.
En de nazi's in de vuilnisbak, dat tuig.
De oorlog was door ons gewonnen, dat was duidelijk.
‘Wat zeg je, kindje?’ vroeg mijn grootvader, liet Rosegger zakken en hield zijn hand aan zijn oor.
‘Ik zeg: de oorlog is door ons gewonnen! De kerk en de goede krachten!’ Dat was iets om te vieren! Proost!
‘Ik geloof dat ze er nu zijn’, verspreide schoten in de verte. Ik ging naar voren en keek uit het raam, daar stond een motor met zijspan, een Rus erop. De zijspan vol schoenen, meegenomen bij de schoenmaker naast ons.
Snel het gordijn dicht laten vallen en terug naar het balkon. ‘Ja, nu zijn ze er.’
Eigenlijk hadden we naar beneden moeten gaan om ze te begroeten. ‘Hoera’ roepen of ‘Bravo’. Liever maar boven blijven, die waren beslist vreselijk kwaad op ons.
Het schieten kwam dichterbij.
‘O hemel,’ zei mijn moeder, stond op en gaf de clivia water. En nu ook dichterbij, verspreide schoten, vreugdeschoten zeker.
En daar ging er ook één, beng! door de perenboom. Bloesemblaadjes wiegden naar beneden.
‘Hoe is het nu toch mogelijk,’ zei mijn moeder. ‘Ik denk dat we maar naar binnen moesten gaan.’
Je kunt je afvragen of een boek als Tadellöser & Wolff wel echt een roman is, maar dat is een wat hypothetische vraag. Kempowski ziet, in bijna vijfhonderd pagina's van los geordende fragmenten als de boven geciteerde, kans een heel theater van figuren tot leven te brengen en hun belevenissen in een periode van haast tien jaar aanwezig te maken. Wat ontbreekt is het psychologische cement van de roman, de commentaren en bespiegelingen van de schrijver, de duidingen achteraf - maar voor mij is dat alleen maar winst. Wat Kempowski met grote nauwkeurigheid noteert zijn waarnemingen van een oppervlak, waarnemingen die niet vertroebeld worden door wijsheden van de schrijver. Met die waarnemingen moet de lezer zelf aan het werk. Voor een lezer als ik, die het meestal Spaans benauwd krijgt van gepsychologiseer in de roman, is die karigheid een zegen - zeker als het over zoiets onmetelijks als de oorlog gaat. Romanfiguren en gebeurtenissen plaatsen kan ik zelf wel, daar heb ik de schrijver niet voor nodig. Waarschijnlijk zijn zowel Lewis als Kempowski daarom zo helder in mijn hoofd aanwezig gebleven.
| |
| |
Kempowski is een verzamelaar, vergelijkbaar met iemand die eindeloos sigarenbandjes, postzegels of suikerzakjes in albums plakt, tot zijn huis uitpuilt en hij bij alle boeren in de buurt schuren moet afhuren om zijn bezetenheid nog onder te kunnen brengen. Alleen verzamelt hij geen papiertjes om in albums te plakken, maar dagelijks leven: feiten, mededelingen, berichten, stemmen van mensen - kennelijk in de overtuiging (die ik deel) dat die verzamelingen een bijdrage aan geschiedschrijving en gewetensonderzoek kunnen leveren die buiten het bereik van de synthetiserende overzichten ligt.
Ook buiten zijn fictionele werk heeft hij zich aan projekten gewijd die veel mensen gekkenwerk zullen lijken en waarvan sommigen zullen vinden dat ze niets met schrijven te maken hebben.
Een van die projekten was een grootschalige enquête die bestond uit één vraag: ‘Haben Sie Adolf Hitler gesehen?’ Het boek, met de gelijknamige namige titel, waarin hij de antwoorden heeft verzameld, heb ik in één adem uitgelezen. Het is een kaleidoskoop van bewondering, haat, nederigheid, lafheid, minachting, onverschilligheid, schaamte, arrogantie en wat niet al, opgebouwd uit bijdragen van soms maar een of twee zinnen, even rijk aan mededelingen als een verzameling foto's van August Sander.
Nog veel gekker is de gigantische onderneming Das Echolot, ‘Ein kollektives Tagebuch Januar und Februar 1943’, uitgegeven door Albrecht Knaus. De vier delen, samen zo'n drieduizend pagina's, beschrijven deze cruciale twee maanden van de Tweede Wereldoorlog in dagboekfragmenten van honderden, misschien wel duizenden dagboekschrijvers, variërend van publieke figuren (als Winston Churchill, Ernst Jünger, Thomas Mann, Sven Hedin, Roosevelt, André Gide, Erwin Rommel, Paul Léautaud, Heinrich Himmler, Dietrich Bonhoeffer, Alma Mahler-Werfel, Gottfried Benn, graaf Ciano, om er maar een paar te noemen) tot onbekende en soms anonieme frontsoldaten, tandartsen, huismoeders, ambtenaren, verloofden, zoons en dochters, vervolgden en vervolgers. Dit enorme orkest van stemmen wordt aangevuld met krantenberichten, lijsten van begravenen op joodse kerkhoven in het hele derde Rijk, geboortenregisters, foto's en kiekjes, lijsten van concerten en in de bioscopen vertoonde films, bladzijden uit huishoudboekjes - alles met ijzeren precisie per dag geordend.
Het beeld, of liever gezegd de eindeloze reeksen beelden, die eruit oprijzen maken ‘de oorlog’ aanwezig als een soort donkere melkweg van ontelbare individuele ervaringen, die elke gemakkelijk synthese of ordening uitsluit. De gemonteerde, vormgegeven films hebben jullie allemaal wel gezien, lijkt Kempowski te zeggen. Ik lever je nu het Verschnitt van slechts twee maanden, verzameld uit duizenden prullebakken. Maak nu maar eens je eigen film.
| |
| |
Een paar voorbeelden.
woensdag 6 januari 1943
Bene, Otto 1884-1973
Den Haag
Aan het Auswärtige Amt, Berlijn
Betr.: Transport van de joden
Het transport van de joden uit Nederland is sinds mijn rapport van 16.11.1942 [...] verder zonder problemen verlopen, zodat nu de helft van de te transporteren joden afgevoerd is.
De bont- en diamantwerkers moeten in Polen als groep ondergebracht worden, zodat ze daar hun handwerk weer kunnen uitoefenen.
Het verstrekken van een uitreisvisum tegen betaling van deviezen heeft niet plaatsgevonden. Voor zover ik hier heb kunnen vaststellen is de Reichsführer-SS niet tegen deze manier om aan deviezen te komen, omdat Duitsland die deviezen dringend nodig heeft. Bene
donderdag 7 januari 1943
Bureau voor veldpost
O.U.
Zeer geachte mevrouw Schneider!
Diep geschokt moet ik u het zeer pijnlijke bericht doen toekomen dat uw dierbare man, soldaat Franz Schneider, op 10.11.1942 in de strijd tegen het bolsjewisme is gevallen.
Zijn compagnie lag in een verdediginglinie bij Ssamofalowka. Bij een plaatselijke aanval van de Russen op 10.11.1942 kreeg uw man een schot in het hoofd van een Russische scherpschutter. Hij was onmiddellijk dood. Uw man werd op een kameradenkerkhof in Bol. Rossoschka ter aarde besteld.
[...] Voor u in uw grote smart zullen woorden maar weinig troost betekenen. Moge u echter de zekerheid helpen dat hij zoals duizenden anderen voor hem zijn leven heeft geofferd in de strijd tegen het bolsjewisme.
[...] Het graf van uw man is gefotografeerd. De foto's worden u zo snel mogelijk toegezonden. Heeft u nog andere verzoeken, dan staan ik en de compagnie altijd te uwer beschikking. Met oprecht medegevoel verblijf ik uw
donderdag 7 januari 1943
Soldaat Kurt
Stalingrad
Lieve ouders!
We krijgen op het ogenblik met zes man één brood maar dat wordt meteen bij de middagsoep opgegeten en dan moeten we 24 uur vasten. Nu pas leer je brood en rookwaren naar waarde schatten. We zoeken de kleinste brokjes bij elkaar. Maar we hopen dat de lieve Heer daarboven ons begeleiden tot nu toe heeft hij ons niet verlaten. We zullen allemaal de Heer danken als we weer gezond uit deze heksenketel wegkomen. Maar zoals eerder gezegd pieker maar niet het zal allemaal wel weer goed gaan.
| |
| |
En dan nu de hartelijke groeten van jullie zoon Kurt
God behoede jullie.
donderdag 7 januari 1943
Jünger, Ernst *1895
Worosjilovsk
Bij de Staf ervoer ik de stemming als somberder dan bij de manschappen; dat ligt er waarschijnlijk aan dat ze hier de situatie overzien. De omsingelde gebieden veroorzaken een gemoedstoestand die men bij vroegere oorlogen in onze geschiedenis niet kende - een verstarring die overeenkomt met de nadering van het absolute nulpunt.
Dat kan niet aan de feiten liggen, hoe afschuwelijk ook het vooruitzicht is in vorst en sneeuw, temidden van samengeperste massa's lijken en stervenden ten onder te gaan. Het gaat eerder om de stemming van mensen die geloven, dat de vernietiging totaal is.
Op het hoogste niveau van de Staf hoor je het glijden van het net dat dichtgetrokken ken moet worden; je ziet bijna dagelijks dat een van zijn mazen zich sluit. [...] In deze fase sluiten mensen zich van elkaar af; ze worden zwijgzaam, broedend als tijdens de puberteit. Maar aan de zwaksten wordt al zichtbaar wat je kunt verwachten. Dat zijn de punten van de minste weerstand, bijvoorbeeld de kleine Oberleutnant die, toen ik hem in zijn kantoor opzocht, juist een heftige huilbui had.
donderdag 7 januari 1943
Joodse begraafplaats
Berlijn-Weiszensee
Naam: Lucie Sara Z.
Geboren 16.6.1893 in Berlijn
gestorven 7.1.1943
Dag van aanmelding: 16.1.1943
Afgehaald: Joods Ziekenhuis
Woning: Gasteinerstr. 26
Arts: Ziekenhuis
Doodsoorzaak: vergiftiging d. slaapmiddelen
vrijdag 8 januari 1943
Mann, Thomas 1875-1955
Pacific Palisades
Woestijnstorm, droogte. Zeer onwel en somber. Het geheel in zeven boeken verdeeld en de hoofdstukken namen gegeven. 's Middags alleen op de promenade. [...] De Russische opmars naar Rostow, de kennelijk gedemoraliseerde terugtocht van de Duitsers gaat door. - Roosevelt hoopt op het einde in 1944. Misschien dus tenminste op mijn zeventigste verjaardag. Met Joseph ben ik eerder klaargekomen dan de wereld met het fascisme. Aangenomen dat hij er zelfs door een over winning mee klaarkomt.
| |
| |
8 januari 1943
Korporaal Laiber
aan het oostfront
Aan vader Rudolf Pfeifer
Inventaris: privébezittingen van de gesneuvelde sold. 1e klas Klaus Pfeifer.
1 mapje met briefpapier, enveloppen, hoesje rijbewijs, 1 notitieboekje,
1 reisnecessaire,
1 zakdoek,
1 paar sportschoenen,
1 wollen vest,
1 trainingsjek,
1 paar schoenspanners,
1 etui met brieven, speelkaarten, potloden, vlakgum, schrijfpapier, notitieboekje,
1 zakje met schoenpoetsmateriaal,
1 zakje met schoonmaakmiddelen,
1 zakje met scheerkwast, scheerapparaat, huidschaar (?). Hardborstel, scheermesjes, zalf, tandenborstel, spiegel, kam, zeep, poeder,
1 zakje, inhoud: 1 sporttricot, 1 paar handschoenen, 1 stropdas, 3 borstels, 1 paar bretels, 1 paar sokken, 1 naaigarnituur, 1 scheerkwast, 1 zakdoek.
Opgesteld: 4.1.43, Korporaal Laiber
Pas nu ik dit lijstje overtyp, zie ik wat Kempowski met Das Echolot gedaan heeft: de lichtheid van de Barbarber-methode toepassen op gevonden teksten van een bijna ondraaglijk groot soortelijk gewicht.
|
|