Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1995 (nrs. 69-72)
(1995)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |
[pagina 116]
| |
Met pensioenIk zal geslapen hebben | |
iMeneer Songe zit in de zon op zijn balkon. De man is met pensioen. Hij verblijft met zijn huishoudelijke hulp in een villa aan de kust niet ver van Agapa, een kleine badplaats waar het 's zomers krioelt van de mensen en 's winters erg saai is. Meneer Songe heeft voor zich op tafel zijn lege koffiekopje en het streekblad dat hij niet leest, het ligt er om hem een houding tegenover zichzelf te geven. Wie zo oud is geworden als hij en zijn hele leven elke neiging heeft ingetoomd, elke reactie heeft gewikt en gewogen, die kan de dingen niet meer op hun beloop laten. Zo iemand heeft een aantal gedragingen in zijn hoofd die het karakter van een achtenswaardig man moeten weerspiegelen, zijn goede geweten. Om tien uur 's morgens over zee zitten uitkijken zonder een krant, dat hoort niet. Meneer Songe heeft geen naaste buurman die hem zou kunnen bespieden maar dat is het punt niet. Hij heeft al heel lang niemand meer nodig om hem zijn gedrag voor te schrijven. Weten waarom hij zijn krant niet leest zou wel een punt kunnen zijn maar een van weinig belang. Misschien vermoeidheid. Misschien gemakzucht. Misschien egoïsme. De villa ligt boven het zeeniveau en is gebouwd op een licht glooiende verhevenheid. Gelijkvloers zijn er vier kamers waarvan er twee uitzien op het watervlak, de derde en de keuken op de tuin aan de noordzijde. Boven drie slaapkamers en de badkamer. De kamer van de huishoudster ligt op het noorden, die van de heer des huizes en de derde die niet gebruikt wordt hebben beide een balkon met uitzicht op zee. Meneer Songe kijkt naar een klein bootje in de verte dat langzaam de steven wendt. Hij kan duidelijk twee rechtopstaande gestalten onderscheiden. Dat zullen wel vissers zijn die hun netten uitzetten hoewel het erg laat in de ochtend is. Maar misschien is hun werkritme in de winter anders. Rechts vormt de kust een baai. Op ongeveer drie kilometer, maar de afstanden zijn moeilijk te schatten, prijkt op een vriendelijke kaap een vuurtoren die oprijst uit een dennebosje. Links ligt een eiland van roze rotsen. De twee vissers manoeuvreren hun boot ernaartoe. Het licht is zo sterk dat de beschouwer zijn hand boven de ogen houdt om beter te zien maar het resultaat is nihil want de zee schittert. Dan verdwijnt het vaartuig achter het eilandje. Meneer Songe wacht tot het aan | |
[pagina 117]
| |
de andere kant weer te voorschijn komt maar op dat moment roept zijn huishoudster hem uit de tuin. Hij buigt zich over het balkon. Ze roept dat de post een aangetekend stuk voor hem heeft. | |
iiDe huishoudster zegt dat het haar te veel is om meer dan tweemaal per dag naar de eerste verdieping te klimmen, 's morgens tegen achten na haar kop koffie om die van Mijnheer te brengen en stof af te nemen en 's avonds om naar bed te gaan. Ze zou zelfs graag beneden slapen op de divan in de eetkamer die aan de keuken grenst maar haar meester staat dat niet toe. Een huishoudster die in een eetkamer slaapt, dat is nog nooit vertoond. En dan zou een aantal meubels naar de salon moeten worden overgebracht en daaruit weer een aantal naar de rookkamer waar je je niet meer zou kunnen wenden of keren. De huishoudster heeft ook aan de rookkamer gedacht als mogelijke slaapkamer maar meneer Songe was net zo onbuigzaam. In dat vertrek ontvangt hij de bezoekers die zich niet hebben aangediend, de salon is aan de anderen voorbehouden. Verder is het ook nog nooit vertoond dat een huishoudster in een rookkamer slaapt. Ze zal een hartaanval krijgen bij het trappen klimmen, zoals ze beweert, als dat haar lot is. Zou de kans dat haar dat overkwam trouwens kleiner zijn wanneer ze maar eenmaal per dag de trap opmoest om schoon te maken? Dergelijke rekensommen zijn het lot vreemd. Hij antwoordt de huishoudster dat hij naar beneden komt. Hij gaat zijn slaapkamer in, pakt een balpen van het nachtkastje om het ontvangstbewijs te tekenen en gaat de trap af. De postbode wacht buiten op het bordes. Meneer Songe zegt hem mee te lopen naar de keuken en vraagt de huishoudster hem een glas wijn in te schenken: dat biedt men een postbode aan die een aangetekend stuk komt brengen. De huishoudster geeft gevolg aan de opdracht, de geadresseerde ondertekent het reçu, de postbode drinkt nadat hij een pakje op tafel heeft gelegd, en hij gaat weg. Meneer Songe zegt daarna tegen de huishoudster waarom sta je te schreeuwen onder mijn raam in plaats van me uit de gang te roepen, ik heb je honderdmaal gezegd dat ik van zulke manieren niet gediend ben. Ze antwoordt dat ze in de tuin bezig was met het begieten van de granaatappelboom, het was makkelijker en niet zo vermoeiend. Niet zo vermoeiend niet zo vermoeiend reageert de heer des huizes geprikkeld, dat zullen we eens zien. Hij gaat de keuken uit door de tuindeur en telt zijn passen tot aan de granaatappel. Twintig! roept hij. Dan van de granaatappel tot aan het huis onder zijn raam. Vijfentwintig! Hij gaat terug naar de huishoud | |
[pagina 118]
| |
ster. Het is vijfpassen meer tot aan mijn raam, je hebt dus vijfentwintig zpassen plus vijfentwintig dat is vijftig gezet, plus twintig om weer in je keuken te komen dat is zeventig, in plaats van twintig om me van hier af te komen roepen plus twintig om het gieten af te maken dat is veeral tig, plus twintig om terug te komen dat is zestig, zie je wel dat ik gelijk heb. Maar de passen zijn niet het inspannende zegt de huishoudster, dat zijn die drie treden, o die manier had ik er zes naar boven gemoeten en drie weer naar beneden als Mijnheer even wil narekenen. Plus drie weer naar beneden plus drie weer naar boven want je hebt de gieter daarginds laten staan zegt meneer Songe woedend. Dan gaat hij de keuken uit en neemt het postpakketje mee. | |
iiiHet is een heerlijke tuin. Aan de kant van de weg is hij met een poort afgesloten. Je loopt door een laantje dat rechtsom buigt aan de voet van de verhevenheid, in de schaduw van mimosa's. Daarna loop je weer omhoog naar het huis waaromheen een terras ligt met agaven en oleanders erlangs. Aan de zeezijde leidt een trap naar een piepklein strandje dat meneer Songe dagelijks zorgvuldig schoonmaakt en aanharkt. Met ruw weer spoelt de zee er stukken hout, dode algen, soms plastic voorwerpen aan die daar God mag weten waarvandaan terecht gekomen zijn. Meneer Songe heeft een hekel aan alles wat rommel is. Hij gaat vooral tekeer tegen die voorwerpen, lege flessen, verpakkingsmateriaal, uiteenlopende spullen die er ook niets aan kunnen doen dat ze onzinkbaar of althans onafbreekbaar zijn. Hij zegt dat de wereld weldra vol zal liggen met dat soort afval dat hij wegmoffelt in een gat tussen de rotsen tot hij het later eens verbrandt. Na het harken gaat hij zitten op een betonnen bank die een eindje boven het strand in de luwte van een vijgeboom is neergezet. Hij rookt een sigaret en zegt een paar maal achter elkaar vijgen vijgen wie haalt het in zijn hoofd om een vijgeboom te planten, want ten eerste praat hij in zichzelf en ten tweede houdt hij niet van vijgen. Nu wil het geval dat de boom die twee oogsten per jaar geeft een groot deel van de zomer vol vruchten zit. Niemand profiteert ervan want de huishoudster lust ze ook niet en het zou wat moois zijn als een of ander joch ervan kwam plukken. De vijgen vallen en verdrogen op de grond. En dat geeft rommel. Meneer Songe bukt en raapt zoveel hij kan van de uitgedroogde vruchten op die hij daarna in het gat voor het plastic gooit. Daarna gaat hij weer de trap op naar het terras en installeert zich aan een ijzeren tafel. Ik heb de indruk zegt hij dat ik verkouden word. Dan trekt hij een wollen jasje aan dat de huishoudster voor hem op een stoel is komen leggen en slaat het boek open dat ze ook heeft meegebracht. | |
[pagina 119]
| |
Het zijn de werken van Vergilius, een fraaie uitgave met de vertaling naast de tekst. Meneer Songe leest die net zomin als de krant. Uit de zak van zijn jasje haalt hij een stapel rekeningen die hij aandachtig bestudeert tot het tijd is voor het middageten. Dan komt de vertoning van het luiden van de bel door de huishoudster. Toen meneer Songe de villa betrok en die klok boven de keukendeur zag zei hij we zullen de bel luiden voor het eten. Hij voegde eraan toe maar bij zichzelf, buiten gehoorsafstand van de huishoudster, de bel voor het eten dat is mijn kindertijd helemaal, zolang het nog kan zullen we die laten herleven. Weten of hij zo op afroep zijn kindertijd terugvindt is een andere kwestie. Misschien een steelse afspiegeling ervan, bijna identiek, maar een die elke argeloosheid kwijt is. Hij heeft het mis en voor hem is dat maar goed ook.
Het is dus half een en meneer Songe staat op, hij begeeft zich naar het huis. Hij gaat de keuken door waar hij aan de huishoudster vraagt wat is er voor het middageten. Ze antwoordt hoezo wat is er, Mijnheer heeft een escalope met puree besteld, er is een escalope met puree. Zo antwoordt ze niet altijd want het menu verandert een beetje met de dag van de week maar iedere dag herhaalt ze hoezo wat is er, op een toon die ze agressief bedoelt maar die het bijna niet meer is, mettertijd zijn de formule en de bedoeling afgezwakt. Ze zou erin kunnen berusten antwoord te geven zonder zich te herhalen maar het is een sleur geworden. Meneer Songe wrijft in zijn handen waarna hij ze wast boven het aanrecht en ze afdroogt met de glazendoek. Aanvankelijk verzette de huishoudster zich tegen deze handelwijze maar nu niet meer. En meneer Songe gaat naar de eetkamer. En de huishoudster dient het eten op. | |
ivTussen keuken en eetkamer is een doorgeefluik dat door de huishoudster gebruikt wordt wat er ook op het menu staat, zelfs voor het gekookte eitje 's avonds. Dat is naar de zin van meneer Songe die een gevoelsmens is en door deze manier van doen opnieuw zijn kindertijd of zijn jonge jaren of Joost mag weten wat voor zich ziet. Misschien heeft hij zelfs geëist dat het doorgeefluik werd gebruikt maar het zou te ver voeren het eerste begin te achterhalen. Hoe dan ook de huishoudster doet haar plicht zonder een schijn van kwade wil en alleen schijn is geloofwaardig, in tegenstelling tot wat wordt beweerd. Meneer Songe zit aan tafel, hij heeft zijn servet op zijn knieën opengevouwen. Hij schenkt zich een glas wijn in. Het doorgeefluik achter hem gaat open, de escalope wordt erin gezet met de puree. Het doorgeefluik gaat dicht. De deur van de keuken gaat open en de huishoud- | |
[pagina 120]
| |
ster komt binnen. Ze plaatst de escalope en de aardappelpuree op een blad en zet de schotels voor haar meester neer. Dan zegt hij kan ik ervan op aan dat hij niet te rauw is. De huishoudster antwoordt Mijnheer zal wel zien, op dezelfde toon waarop ze gezegd heeft hoezo wat is er. Daarna trekt ze zich terug. Hij prikt de escalope uit de schaal en legt hem neer op zijn bord. Met een achterdochtig trekje op zijn gezicht snijdt hij hem in kleine stuk es. Daartoe heeft hij zijn bril opgezet die hij weer naast zich neerlegt voordat hij de eerste hap doorslikt. Maar vanaf dat ogenblik, hetzij omdat de escalope altijd dezelfde smaak en cs consistentie heeft, hetzij omdat de eter weinig waarde hecht aan wat hij naar binnen werkt en om tegenover zijn huishoudster de schijn hoog te houden de aandacht van een fijnproever of maniak voorwendt, hetzij cook omdat hij door problemen wordt geplaagd zodat hij niet meer weet wat hij aan het doen is, vanaf dat ogenblik staart hij strak voor zich uit in het niets terwijl hij op zijn eten kauwt. Het gebeurt zelfs dat hij blindelings in zijn bord prikt zonder ernaar te kijken. Soms licht zijn oog op, getroffen door iets in de verte. Het is een bootje. Meneer Songe richt zich half op uit zijn stoel, blijft even kijken en zegt hardop oostenwind of westenwind, of zelfs noordenwind, waarna hij terugzakt op zijn stoel en in zijn gedachten. Wat houdt meneer Songe bezig? | |
vDan luidt hij een belletje voor het vervolg. Het doorgeefluik gaat open en de kaas wordt erin gezet met het fruit. De huishoudster komt terug, ruimt de tafel af, plaatst de kaas voor haar meester die zegt is hij nip als het camembert is, of is hij volvet als het gruyère is, of is hij uit Bresse als het blauwe kaas is. De huishoudster antwoordt ja, zet het fruit neer en trekt zich terug. In dezelfde nadenkende houding als zoëven eet hij zijn kaas, daarna een vrucht. Als het een appel is schilt hij die met zijn mes door hem met de linkerhand onder het lemmet door te laten draaien zodanig dat er aan het eind van de operatic een langgerekte schil neervalt op het bord. Vervolgens snijdt hij hem in vier parten langs de verticale as en verwijdert uit elk deel het stuk klokhuis, zoals hij zegt, dat de pitten bevat. Als het een sinaasappel is trekt hij met zijn mes een ronde snede over de schil waarbij hij bovenaan begint en de vrucht van boven naar beneden laat draaien, daarna een tweede snee in een rechte hoek zodanig dat de schil op die manier in vier segmenten verdeeld is en met behulp van de vingers gemakkelijk loslaat. Daarna eet hij de sinaasappel partje voor partje op, spuwt de pitjes in zijn rechterhand en laat ze dan in het bord vallen. | |
[pagina 121]
| |
Als het een banaan is pelt hij die zoals iedereen waarna hij hem op zijn bord in rondjes snijdt en hem royaal met suiker bestrooit. Er staat dus suiker voor hem wanneer er bananen op de markt zijn. Als de huishoudster weer binnenkomt bij het laatste belletje zegt ze Mijnheer gebruikt te veel suiker. Ze neemt de tafel af en zet de koffie op het Marokkaanse bijzettafeltje voor het raam. Meneer Songe vouwt zijn servet op en neemt plaats in de clubfauteuil naast het tafeltje. Zit hij eenmaal in zijn fauteuil dan schenkt meneer Songe een kop koffie in. Afhankelijk van zijn humeur dat voor een deel wordt bepaald door de spijsvertering, voor een deel door de gedachten waarin hij is verzonken en voor een deel door de weersgesteldheid drinkt hij zijn koffie warm of laat hij hem koud worden. In het eerste geval komt het voor dat hij nog een kop inschenkt want er gaan twee kopjes in de kan. In het tweede geval komt het voor dat hij indut terwijl hij wacht op het afkoelen. Hij dommelt dan een halfuurtje en zegt bij het wakker worden ik zal geslapen hebben, pakt zijn kopje en drinkt zijn koffie koud. Als hij niet is ingedut komt het voor dat hij nog een kop inschenkt die hij onmiddellijk lauw kan drinken, ofwel dat hij zijn gepeins voortzet, of ten slotte dat hij opnieuw de stapel rekeningen uit zijn zak haalt. In het eerste geval dat dus de eerste sub-categorie is van de tweede optie van het alternatief indutten of niet dat zelf voortkomt uit de tweede optie van het aanvankelijke alternatief zijn koffie opdrinken of hem laten afkoelen, in dat geval dus drinkt Meneer Songe zijn tweede kop koffie waarna hij opstaat en nadenkend om de tafel heenloopt. In het tweede dat dus de tweede sub-categorie is van dezelfde tweede optie blijft hij strak voor zich uit zitten staren, aanvankelijk in het niets en daarna in de richting van de zee waar het kan gebeuren dat een bootje, soms hetzelfde dat hij eerder tijdens de maaltijd heeft gezien en dat in de baai rondvaart, zijn aandacht trekt. Dan zegt hij je hebt mensen die het er maar van nemen. Maar het kan een ander bootje zijn dat hem dezelfde opmerking ontlokt. Of iets heel anders, de beweging van een tak bijvoorbeeld of een zekere verandering in de belichting die hij in het algemeen sti!zwijgend ondergaat. Als zijn aandacht niet door iets wordt getrokken richt hij zijn blik weer naar voren en dan is het van tweeën één, òf hij dut in òf hij haalt de stapel rekeningen uit zijn zak. In het eerste geval dat dus de eerste optie is van het sub-sub-alternatief voortkomend uit de tweede optie van het sub-alternatief aandacht getrokken of niet dat zelf volgt uit het tweede van de drie sub-categorieën voortvloeiend uit de tweede optie van het alternatief indutten of niet dommelt hij een halfuurtje en zegt bij het wakker worden ik zal geslapen hebben waarna hij opstaat en om de tafel heenloopt. In het tweede geval dat bedrieglijk veel op de derde sub-categorie lijkt volgend uit de tweede optie van het | |
[pagina 122]
| |
alternatief indutten of niet waar alleen de periode vóór de keuze wat langer is - in dat geval loopt hij zorgvuldig de genoemde rekeningen door en blijft nu en dan naar het papier zitten staren. Het komt voor dat hij dan de balpen uit zijn zak haalt die hij er om de een of andere reden in heeft laten zitten, een aangetekend stuk bij de post bijvoorbeeld, of dat hij er een pakt uit de middelste la van het buffet. En hij maakt een aantekening o de rekening waarna hij opstaat en om de tafel heenloopt. Ingeval hij geen enkele aantekening maakt komt het voor dat hij indut. Hij dommelt dan een halfuurtje en zegt bij het wakker worden ik zal geslapen hebben waarna hij opstaat en om de tafel heenloopt. Ingeval hij al wachtend op het koud worden van de koffie niet is in- gedut en opnieuw de stapel rekeningen uit zijn zak heeft gehaald, handelt hij ook zoals hiervoor is gezegd. Blijft ten slotte de tweede optic van het oorspronkelijke geval, waarin meneer Songe die zijn koffie warm heeft opgedronken geen tweede kop inschenkt. Het verschilt evenwel haast niet van het geval waarin hij wel opnieuw inschenkt. In het ene zowel als het andere volgt de inspectie der rekeningen en de rondgang om de tafel. | |
viNa het peinzend op en neer lopen keert meneer Songe terug naar de tuin, in de zon is het er nog een paar uur warm als het niet waait. Op het bordes staat hij een ogenblik stil, hij kijkt uit over zee en zegt je kunt zeggen wat je wilt, het is hier een paradijs. Wie hem die zin de ganse dag hoort herhalen zou menen dat hij zichzelf dat tegen beter weten in probeert aan te praten. Deze indruk die al wie met hem in aanraking komt zou kunnen krijgen is niet in strijd met de algehele houding van het personage, dat zich altijd door de conventies leiden laat. Een welgesteld man woont na zijn pensioen in de Midi, dus doet hij dat evenzo. Het is niet vanzelfsprekend dat hij daar genoegen aan beleeft. Meneer Songe gaat aan de ijzeren tafel zitten waar de Vergiliusuitgave is blijven liggen en haalt de rekeningen weer uit zijn zak. Als hij niet is ingedut gedurende of na de koffie kan het dan gebeuren dat hij indut. Dat gaat heel gemakkelijk. Of hij nu een aantekening bij een rekening maakt of niet, volgend op een korte inspectie derzelven valt zijn hoofd ineens naar voren. Hij richt het op en kijkt om zich heen, als een ambtenaar die oudergewoonte weet dat men hem in het oog houdt. Hij gaat door met zijn inspectie of zijn aantekening maar zijn hoofd valt weer naar voren. Dan wordt meneer Songe die nu met pensioen is en door niemand meer in het oog wordt gehouden door loomheid overmand, hij legt de laatste scrupules het zwijgen op en neemt het zalige besluit zich aan de slaap over te geven, voorovergezakt op tafel met zijn hoofd op | |
[pagina 123]
| |
zijn arm. Het kan zijn dat hij zo een halfuurtje slaapt. Vervolgens wordt hij wakker en zegt hoho dat geeft geen pas, pakt zijn rekeningen nog even of staat op en loopt de tuin rond maar zonder iets te zien. Wat houdt meneer Songe bezig? Als het mogelijk was hier een paar indringende regels over het verleden van meneer Songe te laten volgen, die het personage bij wijze van spreken met terugwerkende kracht interessant zouden maken, dan zou dit gebeuren. Maar het is niet mogelijk en een reden daarvoor hoeft niet te worden gegeven. Gebaren die je ziet en woorden die je hoort moeten toereikend zijn om het drama gestalte te geven ?ls van drama sprake is. | |
[pagina 124]
| |
AugustusOm uit een impasse te raken | |
iTijd rijp bestaansverandering doorvoeren. Stop. Grote middelen uitgesloten toevlucht tot kleine waaronder loslaten globale theorieën en plannen. Stop. Correspondent op afstand onmisbaar ter rechtvaardiging beknopte formulering innerlijke roerselen. Stop. Klassiek vereiste aanroep muze in soortgelijke gevallen. Volvoerd. Augustus. Drukkende hitte. Meneer Songe heeft vage gevoelens van onlust of angst naar hij meent ten gevolge van de hondsdagen. Om weerstand te bieden legt hij zich toe op karweitjes in de tuin of elders. Zijn nichtje is weggegaan, zij was zijn vertrouwelinge. Het waarom van die afstand tussen hen zo ineens is onbekend. Maar de gewenste correspondent is nu op slag gevonden. Meneer Songe zegt het feit dat zich opdringt is het hier en nu. Miskend tot op heden. Indien jeugd naar de toekomst geprojecteerd en hoge leeftijd naar het verleden, dan bestaat op dit moment een tussentijd. Pogen deze minuut te laten voortduren of op te heffen, wat op hetzelfde neerkomt. Om deze voornemens ten uitvoer te brengen, gaat hij verder, is de grootste voorzichtigheid geboden. Die betekent ook minachting voor de gepolijste vorm ofschoon we meer dan ooit in het domein van de kunst blijven. Daar later rekenschap van afleggen, tijdens het werk aan het motief. Of, beter nog, daar geen rekenschap van afleggen. Want meneer Songe is dichter. Hij maakt geen misbruik van de ik-vorm: zijn verbleekte gedaante op de familiefoto boezemt hem maar een matig vertrouwen in. | |
iiDe moestuin is droog. Onder het sproeien van de worteltjes zegt meneer Songe ik heb een hekel aan sproeien en ik houd niet van worteltjes dat is een ding dat zeker is. Waarop zijn huishoudster reageert u zegt nu wel dat u veranderd bent u blijft dezelfde rare snoeshaan. Ze voegt eraan toe gek eigenlijk die liefde voor frasen die leidt tot liefdeloosheid voor mensen. | |
[pagina 125]
| |
Alles welbeschouwd weet meneer Songe niet wat te denken van die opmerking van Sosie. Zo noemt hij namelijk zijn huishoudster. Zijn de worteltjes besproeid dan gaat hij door naar het bonenbed. Hij stelt zich de vraag naar het nut van een antwoord op de vragen die hij zich stelt maar komt niet tot een oplossing, bevreesd een en ander te overhaasten. Men hoede zich als hij voor elke overhaasting. De vragen die worden gesteld moeten worden opgelost zonder snugger te willen zijn maar vanzelfsprekend, uit de pen vloeiend als water. De spreekwoordelijke vlugheid van dit element is bekend. Element herhalen. Troostrijke vanzelfsprekendheid. Want meneer Songe is een dichter, dus hij schrijft. | |
iiiMeneer Songe zegt ik verdraag de flauwte niet die me in de hondsdagen overvalt, ik dacht altijd al dat zij de reden was van die soort van angst en als ik zeg angst, niets metafysisch, gewoon fysieke angst. En om het tijdstip nauwkeuriger te bepalen de kwaal overvalt me 's middags. En trouwens om nog nauwkeuriger te zijn elke middag het hele jaar door maar sterker bij grote hitte. Hij vervolgt dat hij zich paradoxaal genoeg juist op deze momenten die hem prikkelen tot een reactie betrekkelijk zeker voelt over de legitimiteit van zijn bestaan. Oftewel de ontreddering heeft niet de overhand. De kleine karweitjes die hij zich dan oplegt zijn niet de oorzaak van dit gevoel, nee. Eerder ziet het er oppervlakkig bekeken naar uit dat dit gevoel wordt aangekondigd door een moment van zwakte. Die betrekkelijke zekerheid krijgt hij doordat het wel lijkt of hij zijn beste regels op papier zet juist op die momenten of laten we zeggen kort erna. Want hij noemt legitimiteit van zijn bestaan louter en alleen de kleine schrijfoefeningen die zijn schrift bevat. | |
ivLieve nicht, Je oom is met vakantie. Hij heeft honderdeneen werkjes op te knappen maar hij voert niets uit. Je moest eens weten hoe mooi de zee is op het ogenblik, vol voortjagende zeilen want de wind is vroeg opgestoken. Tegenover mij ligt het oude dorp Crachon, niet zo vuil meer als vroeger dankzij het toerisme, stel je voor, er hangen zelfs geraniums aan de balkons. Ik ben gisteren door Agapa gekomen dat ik nauwelijks herkende zo groot is de stad geworden, ze hebben een jachthaven aangelegd en een lange wandelboulevard met bomen. In Fantoine is de ouwe Chinze allang met pensioen maar hij is er nog steeds, hij moet | |
[pagina 126]
| |
honderd jaar zijn. En juffrouw Miaille ook, heel klein en uitgedroogd. Wat was die muzikaal! Weet je dat nog? De anderen liggen allemaal op het kerkhof waar ik weldra zal liggen, ik zeg dit zonder bitterheid. Niets haalt het bij je geboortegrond om weer echt de smaak van de dood te pakken te krijgen. Als ik toch denk dat we alletwee zaten te huilen bij het idee dat we afscheid van elkaar moesten nemen! Kinderachtig was dat. Verzorg je gezicht goed met een adstringerende crème, ik denk niet graag aan je rimpels. Maar je hebt er nog geen, goddank. Een kus van je liefhebbende oom. | |
vDe trein die de kustlijn volgt, het gerommel weergalmt door de hele vallei. Het station met zijn drie palmbomen. De trein in de vallei, het torentje van Fantoine, het station met zijn drie lijsterbessen. Van bosbessen krijg je blauwe tanden. Meneer Songe is beschouwelijk van aard. Hij wisselt beelden om of haalt ze door elkaar al naar gelang zijn blik naar buiten of naar binnen is gekeerd. Vandaar het onwaarschijnlijke karakter van de landschappen die hem vertrouwd zijn. Een aquarel in heel vloeiende kleuren om de droombeelden van de herinnering op te roepen. Nu deze minuut. | |
viToen zijn nichtje met de trein van elf uur dertig aankwam zag ze uit de verte haar oom bezig met het sproeien van de moestuin. Ze dacht hij hoeft maar te sproeien en prompt gaat het regenen. Maar voordat ze hem ging begroeten liep ze naar de keuken waar Sosie aan het koken was. Ik heb gekruid konijn klaargemaakt zegt Sosie, dat zal de Juffrouw goed smaken. Nicht gaat naar de pan, tilt het deksel op en zegt mmm wat ruikt dat heerlijk. Dan gaat ze haar oom begroeten. Hij vraagt haar wil je buiten of binnen eten? Ze antwoordt we zullen buiten beginnen en binnen eindigen denk ik, de lucht betrekt. Hij repliceert dat impliceert dus dat de tafel buiten op het terras wordt gedekt en dat ook de eetkamer voor ons klaarstaat, vraag Sosie daar een beetje op te ruimen. Ze zegt ik doe het zelf wel even. | |
[pagina 127]
| |
Hij zegt je grijpt elke gelegenheid aan om er tussenuit te knijpen, je vertelt me nooit meer iets over jezelf. Ze zegt maar ik heb niets te vertellen, echt waar, ik maak niets mee, ik ben zo iemand op wie het lot geen vat heeft. Hij zegt ja ja wat is dat nou weer voor bedenksel? Ze zegt laten we niet gaan kibbelen, ik zal de huishoudster vragen de eetkamer op te mimen en ik zal de tafel dekken op het terras. | |
viiMeneer Songe was een verbleekte gedaante die dag op de familiefoto die zijn nichtje door een loep bekeek. Wat een rare tronie had hij, mijn oompje, ik schijn op hem te lijken maar in welk opzicht dat is me een raadsel. Ze gaat met het album naar de huishoudster die de tafel aan het dekken is, ze laat haar de foto zien en vraagt haar of ze op haar oom lijkt. Dan gaat ze door o neem me niet kwalijk, u hebt uw bril niet op. De huishoudster antwoordt meteen ik heb geen bril nodig en geen foto ook, u lijkt op hem als twee druppels water. En u hebt hetzelfde karakter en dezelfde stokpaardjes. Liefdevol voor frasen, liefdeloos voor mensen. Waarom zegt u dat Sosie? zegt Siso. Omdat het de waarheid is zegt Sosie. En ze gaat door u zult net zo worden als uw oom, lelijk en kwaadaardig zult u worden. Allerliefst uitgedrukt zegt Siso. Een mens van mijn leeftijd bakt geen zoete broodjes meer zegt Sosie. En ze gaat door wees ondertussen eens lief en begiet de moestuin een beetje want die is kurkdroog. Het duurt nog een uur voor we gaan eten. Ik heb gekruid konijn klaargemaakt. Maar Siso begint te piekeren over de opmerking van Sosie. Het idee dat ze op haar oom lijkt zit haar dwars. Dan stopt ze de loep weer in het versleten foedraal. | |
viiiHet was gaan regenen. Een blinde vrouw met krulspelden liep op straat voorbij. Met pijn en moeite zat Meneer Songe zijn drie regels schrijfwerk in zijn schrift af te maken. Waarna hij zijn nichtje vraagt wat ze van zijn dagelijkse schrijfoefeningen vindt. Het denkbeeldige nichtje, het kleine meisje dat beweerde verliefd op hem te zijn en dat zich heeft laten meevoeren met haar lot net als al dat vrouwvolk. | |
[pagina 128]
| |
Waarna hij zichzelf tot de orde roept en zegt nee ik weet opperbest dat mijn schrijfoefeningen geen cent waard zijn en dat het mijn nichtje áallemaal koud laat. Dit zelfmedelijden is lachwekkend. | |
ixTijd rijp bestaansverandering doorvoeren. Stop. Grote middelen uitgesloten toevlucht kleine o.a. loslaten globale theorieën en plannen... Dit telegram heb ik al eens ergens gezien zegt Meneer Songe maar ik weet niet meer waar of wanneer. Dat ik het nu weer tegenkom doet me genoegen. Ontkennen dat mijn geheugen achteruit gaat is zinloos. Om de schijn op te houden geef ik het niet toe waar anderen bij zijn, ik beweer dat de huishoudster de vergeetachtige is. Maar onder ons gezegd is het een voldongen felt. Niets alarmerends integendeel neem nu dit mbriefje als ik het niet had vergeten zou het me niet hetzelfde genoegen doen. Dat briefje heeft hij daarnet uit zijn zak gehaald waar hij zocht naar een tandenstoker. Je kunt met de ene hand de worteltjes sproeien en met de andere je tanden schoonmaken. En terwijl hij zijn tanden aan het schoonmaken is herinnert hij zich dat hij zelf heeft opgesteld wat hij het telegram noemt, nu weet hij het weer. Het was een drukkend hete middag, hij voelde net als vandaag een soort van angst veroorzaakt door de hondsdagen. Daarna vraagt hij zich af of hij het telegram soms in zijn schrift heeft overgeschreven nadat hij het zijn nichtje heeft gestuurd, wat de aanwezigheid van het kladje in zijn zak zou verklaren. Mijn lieve nichtje, waarom ben je weggegaan? We konden het te goed vinden, je had meer ruimte nodig. Ik heb je verschrikkelijk gemist maar nu heb ik me erin geschikt en misschien voel ik me er wel beter bij. Bedrieglijke natuur. Je kan je ook afvragen of meneer Songe in het licht van zijn verbeelding die goede verstandhouding met zijn nichtje niet wat erg mooi heeft voorgesteld. Het jonge meisje was lief, ja en welopgevoed, maar om nu te beweren dat ze niet buiten haar oom kon! Trouwens Sosie zei het vanmorgen nog, de Juffrouw zou vreemd opkijken als ze hoorde dat die rare snoeshaan van een baas van me hartstocht voor haar voelde en omgekeerd. Ze was bezig een konijn met kruiden te bestrooien. Het was drukkend warm. De hondsdagen. Ze verwachtten bezoek van het nichtje, wat steeds minder vaak voorkwam. Ze zou met de sneltrein van elf uur dertig komen en eerst naar de keuken gaan om te zien wat daar werd klaargemaakt. Maar opeens wordt alles wazig in het brein van meneer Songe. In | |
[pagina 129]
| |
een flits ziet hij het konijn uit de pan springen, in nog een flits de blinde vrouw met krulspelden die klaarstaat hem een tomaat midden in zijn gezicht te gooien, in een derde flits... Het komt door de hitte. Meneer Songe verliest zijn evenwicht en valt in de doperwten. De tuinslang is uit zijn hand geschoten en besproeit het onkruid. Waar de tandenstoker terechtkwam is niet te zien. | |
xSiso buigt zich over haar oom die op zijn bed is neergelegd. Hij slaat zijn ogen op. Ze zegt ik denk dat het niets te betekenen heeft, het komt gewoon door de hitte. Je moet tot morgen in bed blijven en niets eten. Oom zegt en het konijn? Ik heb honger. De huishoudster begint hysterisch te lachen. Bij het sproeien van de moestuin schiet het ongeluk meneer Songe weer te binnen. En die lach van de huishoudster. Hij denkt Sosie is een oude vrijster dat is duidelijk maar ik dacht dat ze tot rust was gekomen. Zou ze een onderdrukte jaloezie koesteren? Op wie? Op mij? Of op Siso? Of op iedereen? Wat speelt zich af in dat povere keukenmeiden-onderbewuste? Ziet ze in haar droom naakte mannen? Of vrouwen? Of allebei? Al zestig jaar lang een kolossale orgie waar ze niet aan kan meedoen? Afschuwelijk. Meneer Songe begrijpt niets van psychoanalyse. In gezelschap probeert hij de schijn op te houden, zoals hij doet over zijn geheugen, door op goed geluk een term als complex of overdracht te citeren maar als het gezelschap hem zou vragen die te verduidelijken of nader uit te werken, dan zou hij het niet kunnen. En de loop van zijn gedachten volgend komt hij bij de vraag en als mijn nichtje de kant van mijn huishoudster opging? Arm kind. Noot. Het is ook niet onmogelijk dat meneer Songe met het klimmen der jaren zelf die kant al is opgegaan. Zou je hem dat zeggen dan zou hij zijn oren niet geloven want hij is immers geen vrouw. Maar als je volhield en hem met A plus B zou bewijzen dat de categoric er niets mee te maken heeft, dat je een oude vrijster kunt zijn van welk geslacht je ook bent? Wie weet of hij niet net zo hysterisch als zijn huishoudster zou beginnen te lachen? Wat een grondeloze diepten denkt hij want hij is nog steeds aan het woord. Ik zou opgekropte orgiën beleven? Wat een gruwelijk konijn heb ik nu uit de hoge hoed getoverd? Moet ik mijn dromen gaan ontleden? Terwijl ik het woord droom gebruik in de betekenis van ontsnapping, van poëzie, zou ik het moeten wantrouwen? Hoe moet dat aflopen? Misschien valt hij juist op dat moment in de doperwtjes. | |
[pagina 130]
| |
Hij herinnert zich de over hem heen gebogen gezichten van Siso en Sosie. Hij herinnert zich dat hij naar zijn slaapkamer is gedragen. Hij cherinnert zich dat hij de dokter heeft horen praten. Maar alles is onduidelijk. Hij herinnert zich ook dat hij toen hij zijn ogen opsloeg iets heeft gezegd. Hij vraagt aan zijn nichtje wat heb ik gezegd? Ze antwoordt wat je gezegd hebt? Hij zegt ja toen ik wakker werd of net voordat ik weer bijkwam. Ze zegt je hebt niets gezegd, nou ja ik kan het me niet herinneren. Ze verbergt iets voor me denkt meneer Songe. Ze reageert een beetje naar op mijn vraag. | |
xiSiso kwam met de sneltrein van elf uur dertig. Ze ging eerst naar de keuken kijken wat er werd klaargemaakt, lichtte het deksel van de pan op en zei mmm wat ruikt dat heerlijk. Zodat meneer Songe 's avonds alleen nog maar in zijn schrift hoefde op te tekenen Siso houdt niet meer van me, ik kom na het konijn. Na het eten op het terras en later in de eetkamer vertelde hij over zijn vakantie in de bergen met Sosie. Al pratend over zijn geboorteland voelde hij zich ontroerd. Het land waardoor je weer echt de smaak van de dood te pakken krijgt. De diepe valleien, de weiden, de blauwe bergen, de dorpjes met hun vertrouwde daken, heel dat land aan zijn voeten op een mooie augustusmorgen toen hij de kleine pas had beklommen, zich optrekkend aan het gras en het beukenhakhout. Hij noemde ook de namen van alle toppen van de bergketen op, en bij elke top schoot hem weer een voettocht te binnen die hij er vroeger met zijn oom had gemaakt. Hij was zelfs weer begonnen met aquarelleren en ging door ik zal ze je straks laten zien. In één woord hij raakte niet uitgepraat en hoewel Siso ook veel hield van de streek waar ze kind was geweest werd ze wat slaperig na het eten van te veel konijn. Ik ga eventjes liggen zei ze. En jij ook zeker? Misschien. Maar eerst wilde ik graag dat je me antwoord geeft. Dat ik je waarop antwoord geef? Dat je me antwoordt wat ik heb gezegd toen ik mijn ogen opsloeg na mijn zonnesteek. Ik heb je al gezegd dat je niets had gezegd. Ik weet haast zeker dat je me niet de waarheid hebt gezegd. Ik vond dat je een beetje raar reageerde op mijn vraag. Ik ken je toch. Vooruit, geef antwoord. | |
[pagina 131]
| |
En Siso kijkt blozend op haar bord en antwoordt heel zachtjes je hebt gezegd... | |
xiiMeneer Songe komt zijn bed uit en trekt zijn zwembroek aan om zijn ochtendbad te gaan nemen. Hij zegt zolang ik me kan herinneren heb ik altijd mijn best gedaan om mijn bulk in te houden en ik doe het nog. Ik ben dus nog steeds een beetje ijdel. Dat betekent dat ik in de smaak wil vallen. Maar bij wie? Bij mijn huishoudster? Hij schiet in de lach bij het idee. Bij mijn nichtje die me opzoekt als het haar zo uitkomt? Dat zou de moeite niet waard zijn. Bij wie dan wel? Bij de postbode? Opnieuw schiet hij in de lach bij het idee. Hoe dan ook hij gaat naar het strand. Dan komt er een andere gedachte bij hem op. Geen gedachte, een beeld. Het beeld van de blinde vrouw met kruldspelden. Bij wie wil zij in de smaak vallen? Dat is toch onvoorstelbaar? Of het moest zijn dat haar huisgenoten erop staan dat zij bij hen in de smaak valt? Of dat ze erop staan dat zij dat denkt? Er bestaat een zeker verband tussen die twee vragen. De blinde vrouw met krulspelden en de ouwe baas die zijn buik inhoudt, twee meelijwekkende uitingen van de natuur. Op het strand vindt meneer Songe de postbode die ook zijn ochtendbad komt nemen. Ze kennen elkaar al eeuwen en de postbode maakt al eeuwen dezelfde grapjes. Hij is uiterlijk zo veranderd denkt meneer Songe dat als ik hem niet al eeuwen kende en als hij niet ook al eeuwen dezelfde grapjes maakte ik hem niet zou herkennen. Hij houdt zijn buik niet in. Maar wanneer hij in zijn oefenschrift al was het maar één van de grapjes van de postbode wil opnemen kan meneer Songe zich er niets van herinneren. De dialoog tussen hem en de postbode op die augustusmorgen op het strand ontbreekt dus in het schrift. Desnoods zegt meneer Songe zou ik de grap weer zo half en half kunnen reconstrueren maar dan werd het een zouteloos praat je waar je niet om moet lachen, en afgezien daarvan weiger ik voortaan iets half en half te doeno daar heb ik me mijn hele leven mee tevreden gesteld. | |
xiiiMeneer Songe is bitter gestemd bij de ontdekking dat je in verschillende situaties eindeloos dezelfde formules kunt gebruiken. Dat zou eigen- | |
[pagina 132]
| |
lijk betekenen dat de taal een werktuig is dat alle situaties tot een type kan terugbrengen en dus de vijand van het werkelijke. Hij rondt zijn redenering niet helemaal af want hij weet dat logisch denken niet zijn sterke punt is maar hij legt intuïtief een verband tussen deze ontdekking en de uitspraak liefdevol voor frasen. Toch was hij er zeker van dat hij voor de postbode liefde voelde. Ze gingen gelijktijdig het water in dat lekker was, ze deden een slag of twintig achter elkaar aan en gingen er eendrachtig weer uit na die korte duik. Elk van hen droogde zich met zijn handdoek af want er was een fris d z -windje opgestoken, dat trouwens weer ging liggen zodra ze droog wuren. Eensklaps een heel hete zon. In een flits gaan de gedachten van meneer Songe naar de angstgevoelens die op de loer liggen maar hij praat er met geen woord over tegen de postbode die het toch niet had begrepen. Om hem om de tuin te leiden vraagt hij hem weet je toevallig of er een brief van mijn nichtje op het postkantoor ligt? De ander zegt ik heb de post nog niet gezien. Dan gaan ze uit elkaar. De postbode neemt de weg naar het postkantoor en meneer Songe die naar zijn huis. | |
xivOnder het drinken van zijn koffie bedenkt hij dat hij een brief aan zijn nichtje zou moeten schrijven om te proberen nog iets te maken van deze dag die niet veel goeds belooft. Hij zegt bij zichzelf ze heeft me zeker niet geschreven, ik wilde zoeven de postbode alleen maar om de tuin leiden. En in het hoogst onwaarschijnlijke geval dat ik vandaag een brief van haar krijg kunnen we elkaar bij ons volgende bezoek vertellen dat onze brieven elkaar gekruist hebben, dat schept een komische situatie die ons weer veel gespreksstof kan geven. Of het zou zelfs voordat we elkaar terugzien reden kunnen zijn voor een nieuwe briefwisseling en in het gunstigste geval een kruisen van brieven dat een nog komischer situatie schept door wie weet een nieuwe uitwisseling van brieven die ons als we elkaar tenslotte terugzien nog genoeglijker redenen tot vragen en antwoorden geeft, en dus gespreksstof. Want meneer Songe handelt impulsief. Ieder ander zou de komst van de postbode hebben afgewacht om te weten of hij nu wel of niet een brief bij zich had maar nee, hij volgt zijn luim van het ogenblik. | |
[pagina 133]
| |
xvLieve nicht, Daarnet onder het drinken van mijn koffie kwam het idee bij me op je te schrijven om te proberen nog iets te maken van deze dag die niet veel goeds belooft. Drukbezet als je bent heb je mij zeker niet geschreven. Maar als ik door een zeer bjjzonder toeval, ik zou moeten zeggen door een zeer gelukkig toeval, vandaag een brief van je krijg dan kunnen we elkaar bij je volgende bezoek vertellen dat onze brieven elkaar hebben gekruist, het zal een grappige samenloop van omstandigheden scheppen die ons heel wat gespreksstof kan geven. Of zelfs voordat we elkaar terugzien kan leiden tot... Ik ben zo gesteld op onze gesprekken! Het is wel typisch voor mijn impulsieve aard dat ik je schrijf voordat de postbode is geweest, vind je niet? Iemand anders zou de post hebben afgewacht om te weten of er ja of nee... | |
xviMeneer Songe vergiste zich niet toen hij een slechte dag zag aankomen. Zijn angstgevoelens worden duidelijker. Herinneringen waar hij niet op terug wil komen dringen zich aan hem op. Hij vraagt zich af maar wat noem ik eigenlijk mijn herinneringen? Na een poging tot nadenken zegt hij bij zichzelf dat wat hij zijn herinneringen noemt alleen maar gevoelens betreft. Omdat hij er vandaag de dag nog steeds onder kan lijden. Al het andere, waar hij niet meer onder kan lijden hoewel het uit het verleden opduikt, kan hij met geen mogelijkheid zijn herinneringen noemen. En dan denkt hij een povere omschrijving maar ik kan er niets aan doen. Het is waarschijnlijk een gebrek aan kennis en denkvermogen maar het blijft even pover. En dan gaat hij door pardon dit alles zij gezegd onder voorbehoud van inconsequenties mijnerzijds. In dit verband vraagt hij zich af hoe kom ik er dan bij aan mijn nichtje te schrijven dat ik zo op onze gesprekken gesteld ben? Daar bewaar ik dan toch een goede herinnering aan? Ik neem maar aan van niet, ik noem dat niet een herinnering maar een voortdurende aanwezigheid waar ik altoos op terug kan vallen en waar de tand des tijds geen vat op heeft. | |
xviiMacaroni kopen. Reservesleutel garage laten maken. Sosie kapper. Opbellen loodgieter. Opzoeken stof bazaar. Antwoord brief. Wanneer de inspiratie voor zijn dagelijkse kleine schrijfoefening hem in de steek laat maakt meneer Songe, om toch een paar woorden neer te | |
[pagina 134]
| |
schrijven, op een kattebelletje een lijst van dringende boodschappen. Altijd is hij zo te werk gegaan en altijd is hij die papiertjes kwijtgeraakt. Om een andere reden dan gebrek aan inspiratie maakt Sosie op haar beurt een lijst van dringende boodschappen. En het kan gebeuren dat het dezelfde zijn waaraan meneer Songe heeft gedacht. Maar zij raakt ook die kattebelletjes kwijt. Zodat het gevolg is dat de boodschappen waaraan meneer Songe heeft gedacht maar waaraan Sosie niet heeft gedacht nooit worden gedaan, ofwel dat de boodschappen waaraan meneer Songe heeft gedacht maar waaraan Sosie niet heeft gedacht met vertraging worden gedaan door meneer Songe als ze hem toevallig weer te binnen schieten, of dat tede boodschappen waaraan meneer Songe heeft gedacht en waaraan ook Sosie heeft gedacht nooit worden gedaan, of dat ze met vertraging worden gedaan door meneer Songe als ze hem toevallig weer te binnen schieten, of dat ze door Sosie worden gedaan onder dezelfde omstandigheden, of dat de boodschappen waaraan ze beiden hebben gedacht met vertraging door elk van beiden worden gedaan, hetgeen aanleiding geeft tot eindeloze verwikkelingen als genoemde tweemaal gedane boodschappen dus voor de helft teniet moeten worden gedaan zoals laten we zeggen in het kader van het hier gegeven voorbeeld een van de lappen stof teruggeven aan de winkel of zelfs kan het, al naar de luim van Sosie of meneer Songe die het elkaar betaald zetten, aanleiding geven tot de regelrechte vernietiging van een van de twee gedane boodschappen zoals bij voorbeeld... Om terug te komen op de gevallen van vernietiging zonder de hele rij af te gaan, bij voorbeeld in het geval van een boodschap die alleen Sosie moest doen, zou het zover kunnen komen dat ze terugging naar de kapper en haar watergolf eruit liet halen om het meneer Songe betaald te zetten dat hij de vrijheid nam haar te zeggen (toen het hem achteraf te binnen schoot en hij geen enkel verschil in het kapsel van zijn huishoudster bespeurde), dat ze naar de kapper moest. | |
xviiiHet sproeien van de moestuin. Kwartslag naar links richting tomaten. Meneer Songe vraagt zich af wie zal die tomaten eigenlijk opeten als wij straks met vakantie zijn? Na alle moeite die ik eraan besteed heb mag ik daar wel eens over nadenken. Die buren met hun televisieantenne die mijn uitzicht bederft? Nee. Die rare snoeshaan van een postbode? Nee. Aha ik weet het. Ze zijn voor de arme blinde vrouw met de krulspelden. We zullen eens inlichtingen inwinnen over die persoon en haar verblijfplaats. | |
[pagina 135]
| |
En hij roept Sosie. Hij zegt ga eens naar het dorp inlichtingen inwinnen over de blinde vrouw met de krulspelden en haar verblijfplaats. Ik sta er namelijk op dat een verdienstelijk iemand in onze afwezigheid van mijn tomaten profiteert. Sosie vindt het overdreven de dingen zo ingewikkeld te maken in plaats van de tomaten aan de buren te laten die er zo bij kunnen. Meneer Songe zegt doe wat ik je vraag anders schrijf ik het op een boodschappenlijstje. Sosie begrijpt de dreiging in deze woorden en gaat inlichtingen inwinnen. Meneer Songe ziet de vreugde van de arme blinde vrouw en haar huisgenoten al voor zich. En waarom niet ook de overgebleven aardbeien geven en de boontjes en de worteltjes? Hij ontdekt zoveel edelmoedigheid bij zichzelf dat zijn angstgevoelens afnemen ondanks het toenemen van de hitte. Plotseling bedenkt hij dat een edelmoedige daad wanneer die niets kost een middel zou kunnen zijn om zijn angst te bestrij den. Beter dan elke keer zijn toevlucht nemen tot tuinieren of andere werkjes die hem inspanning kosten. Maar een gelegenheid voor zulke daden, die je gratuit zou kunnen noemen, deed zich waarschijnlijk maar zelden voor. Of je moest de tomatenopbrengst verdubbelen? Nee, dat zou meer werk in de tuin betekenen en dus voldoende bezigheden om geen behoefte aan edelmoedigheid te hebben. Als hij zover is met zijn gedachten of liever nog iets verder, want alles opschrijven wat er in het brein omgaat is een herculesarbeid, komt Sosie terug. Ze is nijdig omdat het zondag is en de post en de winkels waar ze inlichtingen had kunnen inwinnen gesloten zijn. Meneer Songe wijst haar erop dat ze bij de minste tegenslag uit haar humeur is. En hij gaat door denk aan de edelmoedigheid Sosie, denk daaraan. Wanneer het niets kost en iedereen er baat bij heeft. | |
xixToen ze aan tafel gingen die de huishoudster had gedekt met het mooiste servies, het tafelzilver en de kristallen glazen ter ere van de al te zeldzame gast, toen meneer Songe goed en wel zat en zijn servet had opengevouwen, en nadat hij zijn nichtje had verzocht zichzelf wat hors d'oeuvre op te scheppen maar intussen bij zichzelf constateerde dat de huishoudster de verkeerde wijn had gepakt en in plaats van elf procent tien procent op tafel had gezet, wat niet paste bij de rest, en terwijl hij quasi ongedwongen het Massif du Rouget bekeek (want hij zag al aan komen dat zijn nichtje zou zeggen nee schep jij jezelf eerst op), om die | |
[pagina 136]
| |
overbodig geachte beleefdheidsformule te vermijden zei hij met een stem die flink moest klinken maar toch een zweem van melancholie liet doorschemeren niet om nu beslist een opbeurende repliek uit te lokken in de trant van wat haal je nu weer in je hoofd maar daar eigenlijk wel op hopend, zei hij die zeven woorden, gekozen uit meerdere hoewel niet zo goed als hij had gewenst, en die hij bij het uitspreken al banaal vond, oud worden dat is gaandeweg afwezig raken. Dan, nog voor zijn nichtje kan antwoorden wat haar goed dunkt, komt in een flits de vraag bij hem op of de tegenzin om in frasen te spreken (dus zijn liefdeloosheid ervoor) een aanzet kan zijn tot hernieuwde liefde voor mensen. Nicht zegt wat haal je nu weer in je hoofd? Maar schep jij alvast wat cchors d'oeuvre op. Meneer Songe zegt nee schep jij jezelf op. Nicht schept zich op en omdat ze weet dat haar oom erop zit te wachten zegt ze opnieuw wat haal je nu weer in je hoofd, wat praat je over afwezig raken, je bent aanweziger dan ooit. Meneer Songe schept hors d'oeuvre op en zegt o nee lieve kind ik ben het veel meer geweest, denk maar niet dat ik me illusies maak. Leg dan eens uit zegt nicht en begint aan haar hors d'oeuvre. Meneer Songe begint ook en zegt nog eens nee ik maak me geen illusies. Oud worden betekent wennen aan de Afwezigheid met een grote A en de natuur stuurt daarop aan als ze ons straft met wat terecht absenties met een kleine a worden genoemd die steeds vaker voorkomen. Nicht zegt ik begrijp het nog steeds niet. En ze vervolgt mmm wat heerlijk die ansjovis. Meneer Songe zegt denk niet dat je me voor het lapje houdt door wat ik je zeg zo luchtig op te nemen. En hij vervolgt ik vind ze minder dan de vorige. Nicht zegt dus je hebt absenties? Meneer Songe zegt ja, van allerlei aard. Maar excuseer me, ik moet me even absenteren. En terwijl hij van tafel opstaat gaat hij door zie je wel, dat zou me vroeger nooit zijn overkomen. | |
xxTerwijl haar oom afwezig is denkt nicht het roerende van het oude baasje is dat hij in zijn naïviteit gelooft dat ik echt probeer hem voor het lapje te houden door wat hij zegt zo luchtig op te nemen, een hopeloos versleten ouwe truuk. Wat die absenties van hem betreft weet ik precies wat hij straks gaat zeggen. Het betekent minder geloven in je daden, er minder aan hechten, tot je verbazing merken dat je aan iets | |
[pagina 137]
| |
anders denkt, en dat steeds vaker, en met iets anders bedoel ik de dood, in een woord je losmaken of je wilt of niet, vervallen in onverschilligheid, er niet meer helemaal bij zijn maar al in de fatale voorhof waar... Wat zei ik ook weer? zegt meneer Songe als hij terugkomt. Hij gaat weer zitten en gaat opnieuw zijn hors d'oeuvre te lijf. Je had het over je absenties zegt nicht. Precies zegt meneer Songe. En jij begreep niet wat ik bedoelde. Nou dan, om kort te gaan. Wat ik noem absenties met een kleine a dat betekent hoe zal ik het zeggen, minder geloven in wat je doet. Er minder aan hechten. Tot je verbazing merken dat je aan iets anders denkt. En dat steeds vaker. Met iets anders bedoel ik de dood. Jazeker lieve kind. In een woord het betekent je losmaken of je wilt of niet. Onverschilligheid ervaren. Er niet meer helemaal bij zijn maar al in de fatale voorhof waar... Hij wordt onderbroken door Sosie die uit de keuken roept mijn konijn is zover, is u klaar met de hors d'oeuvre? De brutaliteit zegt oom, hoe durft ze zo naar ons te roepen uit de keuken! Ze doet maar waar ze zin in heeft tegenwoordig. En jou telkens weer konijn voorzetten, arm kind. Ik begrijp dat je steeds minder vaak komt. In een flits vraagt nicht zich af wat voor antwoord verwacht hij van me. Waarna ze eerst naar Sosie roept ja hoor beste Sosie je kunt afnemen. Dan zegt ze tegen haar oom in de eerste plaats oompje ben je niet aardig, ik kom hier niet om te eten maar om jou te spreken en ik zou het graag vaker doen als ik niet zo druk bezet was. In de tweede plaats weet je heel goed dat ik zo dol ben op konijn dat ik het wel elke dag zou kunnen eten. En ten slotte moet je Sosie die paar vrijpostigheden die ze zich tegenover ons veroorlooft niet kwalijk nemen, ze is toch al zolang bij ons in dienst, ikzelf vind dat eigenlijk wel roerend. Oom krijgt de tijd niet voor een antwoord omdat de huishoudster er al is om de hors d'oeuvre af te nemen. Ze zegt vond de Juffrouw de ansjovis lekker. Nicht zegt mmm heerlijk. Oom zegt niet zo lekker als de vorige. De huishoudster zegt ja u natuurlijk, een mens hoeft maar te zeggen of u... Nicht zegt hè toe gaan jullie nu niet kibbelen. En ze gaat door ik kan haast niet wachten om aan dat konijn te beginnen het ruikt mmm heerlijk. Merk op dat nicht weinig variatie in haar uitdrukkingen brengt, dat moet een familietrekje zijn. Sosie evenwel merkt het niet op en zegt de Juffrouw is te goed voor haar ouwe trouwe Sosie. | |
[pagina 138]
| |
Merk op dat ook zij, evenals meneer Songe, met het klimmen der jaren prijsstelt op troostrijke woorden. Ik te goed? zegt nicht tegen de huishoudster. Wat haal je je nu in je hoofd? Het ruikt elke keer lekkerder. En de huishoudster gaat heel gelukkig weer naar de keuken. Nicht zegt tegen haar oom wat is ze toch makkelijk in de omgang, zo dankbaar weet je, met een paar woorden maak je haar gelukkig. Oom zegt makkelijk in de omgang! Heus lieve kind het is zonneklaar dat je hier maar een enkele keer bent. En hij vervolgt waar hadden we het over? In een poging het onderwerp van de absenties dat haar de keel uit- hangt te omzeilen zegt nicht we zeiden dat ik wel iedere dag konijn zou eckunnen eten. Oom zegt nee daarvoor. Nicht zegt daarvoor? Eh, we zeiden... Ze krijgt de kans niet om door te gaan, want daar is Sosie met het konijn. Nicht zegt mmm wat ruikt dat heerlijk. Sosie zegt de Juffrouw is te goed voor haar ouwe trouwe Sosie. Nicht zegt ik te goed? En de huishoudster gaat heel gelukkig weer naar de keuken. | |
xxiWaar denk je aan? vraagt nicht aan haar oom. Waar ik aan denk? antwoordt oom. Ja waar je aan denkt herhaalt nicht. Nou zegt oom als je het per se weten wilt, ik dacht aan de gewoonte om bepaalde formules te gebruiken, aan het doel dat je jezelf zou moeten stellen om daar variatie in te brengen en aan mijn tegenzin in frasen te spreken. Dit alles in verband met mijn dagelijkse schrijfoefeningen. Want je doet ze nog steeds? vraagt nicht. Dat wel, antwoordt oom, maar het is niet altijd even leuk. En hij vervolgt waar hadden we het ook weer over? Nicht antwoordt als we eens dachten aan het hier en nu? En ze vervolgt om ons konijn eer aan te doen. Laten we ervan genieten zonder aan iets anders te denken, ik popel van ongeduld. Oom zegt schep jezelf dan op. Nicht schept zichzelf op zonder langer te wachten. Ze zegt ik zet het mes erin. En ze zet het mes erin zonder langer te wachten. Oom schept zich op zijn beurt op en zet het mes erin. | |
[pagina 139]
| |
Ik wilde juist zeggen zegt hij meteen maar ik zeg het niet vanwege wat ik zoëven zei, dat hij niet zo lekker is als het vorige. Eigenlijk zegt nicht met een volle mond als je zegt dat het je tegenstaat in frasen te spreken dan geloof ik dat je je illusies maakt om het in jouw woorden te zeggen. Je gaat door en gelukkig maar, dat is een teken dat je niet ouder wordt, met het koesteren van liefde voor frasen. Ik merk het aan tal van kleine details. Jammer dan voor Sosie die het liefdeloos voor mensen noemt, je houdt immers van mij. Ik ben de mensen niet. En ze vervolgt mmm die saus, wat doet Sosie daar toch in? Och antwoordt oom ze heeft absoluut geen fantasie. Ze zal er thijm in doen, een takje rozemarijn en een laurierblaadje, kortom het bouquet garni zoals ze in mijn tijd zeiden. Dat zeggen ze nog zegt nicht nog steeds met volle mond en met saus aan haar vingers want ze kluift de konijnebotjes af. En om zich te verontschuldigen vervolgt ze je neemt het me toch niet kwalijk hè? We zijn onder ons. Meneer Songe geeft geen antwoord want hij denkt aan wat zijn nichtje zojuist zei en waaraan hij al heeft gedacht. Als hij tegenzin om frasen te gebruiken voorgaf omdat hij probeerde weer liefde voor mensen op te vatten, aangenomen dat het aforisme juist was? Betekent dat dan een bewuste wijziging in zijn houding om zijn egoïsme te ontmaskeren of een onbewuste behoefte weer liefde voor mensen te voelen? In het laatste geval is alles wat hij over loslaten gezegd heeft van nul en gener waarde. Hij komt er niet uit. Neem je het me dus wel kwalijk? gaat nicht door. Ik schaam me erg. En ze likt haar vingers af. Ach ik wist het wel barst meneer Songe uit, ik wist dat die domme gans iets zou vergeten! De vingerkommetjes! En hij roept naar de keuken de vingerkommetjes! En hij vervolgt hoe kom je er opeens bij je te verontschuldigen dat je je konijn met je vingers eet? Dat heb je altijd gedaan net als wij het altijd deden. En hij vervolgt geef antwoord, en legt zoveel nadruk op dit soort kleinigheid omdat hij bang is dat zijn nichtje die steeds minder vaak op bezoek komt de gebruiken van het huts steeds meer vergeet ofwel omdat... Ik weet niet hoe ik erbij kwam echt niet antwoordt nicht, het is inderdaad belachelijk. Het kwam ofwel omdat zegt oom. Hij wordt onderbroken door Sosie die de vingerkommetjes komt brengen. | |
[pagina 140]
| |
De Juffrouw moet het me niet kwalijk nemen, ik ben het vergeten, mijn geheugen laat me in de steek. Kom nou Sosie zegt Juffrouw geen sprake van kwalijk nemen, dat kan iedereen overkomen. De Juffrouw is te goed voor haar ouwe trouwe Sosie. En ze gaat terug naar haar keuken. Wat zei ik daarnet? zegt oom. Doet er niet toe zegt nicht en spoelt haar vingers af. O ja zegt oom, nu weet ik het weer. Je verontschuldigde je dat je met je vingers at omdat je de gebruiken van het huis steeds meer vergeet nu je hier steeds minder vaak komt ?fwel omdat... Breek je hoofd daar niet over onderbreekt nicht, het was doodge?van om niet te zeggen de vingerkommetjes staan niet op tafel en Sosie een standje te besparen. Ik heb het niet erg slim aangepakt hè. Ik ben zo bang dat je ze helemaal vergeet onze gebruiken mijn lieve kind zegt oom. Vergeten vergeten jullie praten over niets anders jij en de huishoudster zegt nicht met enig vertoon van liefdevolle ergernis, ik ga nog geloven dat jullie het alleen maar doen om aandacht te krijgen. En bovendien is dat aardig voor mij dat je bang bent dat ik je vergeet? En dan zegt meneer Songe tegen zijn nichtje, zonder opzet want hij was het vergeten, stom want het zou weer olie op het vuur zijn wat zijn gespannen verhouding met de huishoudster betreft en opnieuw zijn nichtje ergeren, ik schaam me dat ik je wijn van tien procent aanbied, die domme gans heeft weer eens vergeten een fles van elf procent te kopen. Hoor eens oom zegt nicht, houd op met die scrupules. En ze vervolgt ik weet trouwens niet of het dat zijn neem me niet kwalijk hoor, of integendeel een omweggetje om weer over je gespannen verhouding met de huishoudster te beginnen terwijl je weet hoe het me stoort dat je daar voortdurend op terugkomt. Neem me niet kwalijk dat ik je een beetje hard aanpak maar zachte heelmeesters maken stinkende wonden. We hadden elkaar juist aangespoord om van het huidige moment te profiteren en nu begin jij ... Ik vraag je vergiffenis onderbreekt oom, duizend maal vergiffenis hoewel ik onvergeeflijk ben. En als boetedoening zeg ik hef het glas en leve de tien procent, ik zal nooit meer andere drinken. En hij heft het glas en drinkt net als zijn nicht. En ze beginnen te lachen, te lachen! zoals vroeger toen ze er niet over piekerden tegen elkaar te zeggen laten we profiteren van het hier en nu maar toen ze integendeel luchtkastelen bouwden als kinderen of over het verleden praatten zonder speciale nadruk omdat ze alles goed vonden, verleden, heden en toekomst. | |
[pagina 141]
| |
En meneer Songe pinkte een traantje weg toen hij zijn nichtje iets heel liefs zei dat hij zich niet herinnerde toen hij het later in zijn schrift wilde optekenen. Iets heel liefs zodat zijn nichtje een traantje wegpinkte en reageerde met nog iets heel liefs dat hij zich ook niet herinnerde en zij evenmin. Op dat ogenblik dus verkeerden ze in het huidige moment en dat was voor hen beiden een onbeschrijfelijke verjonging. | |
xxiiMeneer Songe ontdekt met verbijstering en ontsteltenis dat hij nooit aanwezig is op de plaats waar hij zich bevindt. Hij schrijft zijn nichtje kijk ik kan bijvoorbeeld op dit ogenblik met jou in ons tuintje aan zee zijn hoewel ik hier aan tafel zit of de moestuin aan het sproeien ben. Dit talent van mij kan zover gaan dat het me duizelt. Het zou kunnen worden gesublimeerd, omgezet in een heel bijzondere genade, de gave van alomtegenwoordigheid, maar daarvoor moest ik een groot mysticus zijn dat wil zeggen verlost van al het wereldse. Nu weet jij wel dat dat niet het geval is want de minste tegenslag brengt me uit mijn evenwicht. Zijn nichtje antwoordt wat haal je nu weer in je hoofd? Je... Juist op dat ogenblik ziet meneer Songe... maar waar? op welke plaats?... ziet meneer Songe op de laatste tree van het trappetje dat de zee in voert een oude pleziervisser. Hij gaat de trap af naar hem toe en de oude visser zegt meteen verontschuldigend ik hoop dat ik u niet stoor. Meneer Songe zegt meteen nee nee helemaal niet maar er zit hier geen vis. En de ander zegt dat weet ik maar zo kom je de tijd door. Weer terug in zijn tuin merkt meneer Songe opeens dat hij overgelukkig is met het antwoord van de oude pleziervisser. Niets dan nutteloos werk doen en dat alleen om de tijd door te komen! En hij denkt aan zijn dagelijkse schrijfoefeningen en ziet er direct een rustgevende rechtvaardiging in. Vagelijk stelt hij zich voor welke bezigheden iemand allemaal kan hebben, van de meest nederige tot de meest verhevene, waarvoor uiteindelijk slechts deze ene rechtvaardiging zou gelden. Hij durft het probleem niet uit te diepen uit angst voor een kromme redenering, maar hij neemt zich voor dit antwoord nooit te vergeten, niet om wat het in absolute zin zou kunnen betekenen maar vanwege de rust die het hem schenkt. | |
xxiiiSosie komt de heer des huizes storen met de woorden hier zijn de inlichtingen die Mijnheer wilde hebben over de blinde vrouw met de krulspelden. Ze woont in een tehuis voor blinde bejaarden. En het zit | |
[pagina 142]
| |
propvol blinde bejaarden met krulspelden. Toen ik wat wilde weten zover de uwe vroegen ze welke dan. Het was theetijd en ik heb mijn best gedaan om te zien of ik haar herkende tussen de anderen in de eetzaal maar ze zijn allemaal eender. Toen zei ik het is die vrouw waar ze elke dag tussen elf en twaalf uur mee wandelen. En toen zeiden ze dat ze met iedereen om de beurt wandelen. Hoe merkwaardig zegt meneer Songe en onverwacht! Een tehuis vol blinde bejaarden met krulspelden! Waarom krulspelden, weet je waar- om dat is? Dat heb ik niet gevraagd zegt Sosie. En waarom had ik ook weer belangstelling voor die blinde vrouw? zegt meneer Songe. Zeg me nog eens waarom. Ze moest verdienstelijk zijn zegt Sosie maar ik kan me niet herinneren waarom. We zullen er wel weer opkomen zegt meneer Songe. En hij vervolgt als het meezit. | |
xxivEn kijk daar gaat de blinde vrouw voorbij op straat samen met een andere dame die natuurlijk degene is die met haar wandelt. Zonder nadenken roept meneer Songe naar hen hé Dames, wacht U een momentje alstublieft! Hij legt zijn tuinslang tussen de tomaten, loopt het poortje door en spreekt de dames aan. Goedemorgen Dames zegt hij. Goedemorgen Meneer zegt de andere dame. Mooi weertje zegt hij. Het is wat frisser vandaag zegt de andere dame. En opeens staat meneer Songe met zijn mond vol tanden, hij weet niet meer wat hij moet zeggen. Maar hij herstelt zich en richt zich tot de blinde vrouw. Hij zegt tegen haar en u Mevrouw wat vindt u ervan? De andere dame zegt se is doof. Dat ook nog? zegt meneer Songe onbezonnen. En hij zegt uit de grond van zijn hart welk een droevig lot! Wat? zegt de andere dame. Ik zeg welk een droevig lot zegt meneer Songe. Maar de andere dame begrijpt zulke bloemrijke taal niet en zegt dank u wel Meneer. Meneer Songe herstelt zich ten tweede maal en zegt excuseer de indiscretie maar ik vraag me al zolang af waarom deze arme dame altijd krulspelden in heeft. | |
[pagina 143]
| |
Se hebbe allemaal krulspelden in zegt de andere dame want se gelove allemaal dat se naar een verjaardag gaan. Maar se wete niet meer hoe of wat. Dus voor alle sekerheid hebbe se krulspelden in. Want behalve blind en doof sijn se ook de kluts kwijt. Welk een droevig lot herhaalt meneer Songe. Dank u wel Meneer herhaalt de andere dame. En de dames hervatten hun wandeling en Meneer Songe gaat terug naar zijn tomaten. Terwijl hij doorgaat met sproeien herinnert hij zich weer waarom hij belangstelling had voor de blinde vrouw met de krulspelden. Maar hij zegt bij zichzelf uiteindelijk maakt het nu niet meer uit. Ze is immers niet enig in haar soort dus is ze ook minder ongelukkig. En bijgevolg minder verdienstelijk. Een redenering die helaas maar al te vaak wordt gevolgd. Want wie zegt ons dat een aap, omdat hij op alle punten overeenkomt met zijn soortgenoten, niet aapachtiger is dan hij wel zou willen? En we lopen langs zijn kooi net als langs die van de andere apen en we zorgen dat we een goede reden hebben om niet meer aan hem te denken. | |
xxvHet gerommel van de trein dat door de baai weergalmt. Het vieze haventje. Fuiken, netten, roestig ijzer, stukken hout, de lompe vissersboten, een geur van zeewater en frituurolie. Een vuurpot staat nog te roken. Kleine golfjes krullen over het zand. De maan is rossig. Een kat loopt weg met een visgraat en gooit een vuilnisvat om. Meneer Songe drinkt een pastis op zijn terras. Zijn angst is verdwenen. Hij denkt aan de poëzie en zegt bij zichzelf dat er namaak en echte bestaat. De namaakpoëzie kan dichterlijk lijken en de echte doet dat niet per se. Maar hij weet niet waarom. Hij neemt nog een pastis. En hij houdt zich opeens voor ben ik even stom, is het belangrijkste niet om door te gaan met ademhalen? En wat kan het mij schelen dat ik nooit ben waar ik me bevind? Ik voel me op dit moment immers best dus de pot op met de problemen en leve het leven. Dan zegt hij bij zichzelf dat het onverstandig is om leve het leven te zeggen en hij drinkt op de gezondheid van de dood. En neemt dan nog een pastis. Als hij zover is met zijn gedachten of nog iets verder, liever nog iets 1 43verder, komt zijn nichtje hem gezelschap houden. Meneer Songe zet | |
[pagina 144]
| |
haar een pastis voor en zegt laten we drinken op de gezondheid van de kreeften! Van de kreeften? zegt nicht. Van de kreeften zegt oom. We hebben kreeft voor het middageten. Kreeft! zegt nicht. Vieren we een verjaardag? ? Het is elke dag verjaardag zegt oom omdat elke dag het heden gedenkt en omdat elke... Hij wordt onderbroken door de huishoudster die komt aankondigen het eten staat op tafel, Juffrouw. | |
xxviTerwijl ze zich de hors d'oeuvre opschept zegt nicht gek is dat, word nu niet kwaad om wat ik je ga zeggen maar als ik aan je denk zie ik ons a!-tijd samen aan tafel zitten. Oom zegt dat is niet gek het is menselijk. Iedereen is op zoek naar plezierige ogenblikken en wij beiden beleven dat plezier in de gesprekken die we tijdens het eten voeren. En hij gaat door er kwaad om worden, wat haal je nu in je hoofd? Deze aanzet tot een gesprek wordt hier in het schrift onderbroken. Maar dat is het toppunt! zegt Siso als ze Sosie met de kreeft ziet binnenkomen. Lieve hemel, wat krijgen we nu! Dat mag de Juffrouw wel zeggen kan Sosie niet nalaten op te merken als ze de kreeft op tafel zet. En om haar woorden goed te maken vervolgt ze ik heb hem klaargemaakt à l'américaine. Mmm die saus zegt Siso, wat ruikt die heerlijk. De Juffrouw is al te goed. Af naar keuken. Ha kreeft zegt meneer Songe die doet me denken aan de goeie ouwe tijd! Het vieze haventje, de lompe vissersboten, het gerommel van de trein dat in de baai weergalmt. Wat is dat alles ver weg! Maar je komt er net vandaan! zegt Siso. Je komt net terug uit ons haventje en onze tuin waar je zo'n fijne vakantie had. En dat noem je ver? Meneer Songe geeft geen antwoord. Plotseling heeft hij het ontzettend moeilijk met zijn herinneringen, met het verdriet, met de tijd die verstrijkt, met de kleine gebeurtenissen uit zijn bestaan die geen enkele onderlinge samenhang hebben, of liever die onmetelijk ver van elkaar liggen, of liever die allemaal tegelijk gebeuren, of liever die in een niet te voorziene volgorde van plaats wisselen, of liever die hij allemaal al eens heeft meegemaakt en die zich maar steeds herhalen. Om hem een moeilijk antwoord te besparen weet nicht niets anders te zeggen dan mmm die saus wat heeft Sosie daar toch ingestopt? | |
[pagina 145]
| |
En ze gaat door ik spring van de hak op de tak, ik weet niet waarom ik je dit vertel maar ik moet je zeggen, ik ben dol op gemeenplaatsen. Wat lijk je toch op me! zegt haar oom. Ik moet je zeggen dat ze voor mij een verjongingskuur zijn. En hij vervolgt denk maar niet dat je van de hak op de tak springt, je werd zeker geïnspireerd door de kreeft, gemeenplaats bij uitstek, net als de ananas die we bij het dessert zullen krijgen, want dat krijgen we, dat was nog een verrassing. En hij vervolgt leve de kreeft en de ananas! bij je volgende bezoek zullen we dat weer eten. Dan zou het geen verrassing meer zijn zegt nicht. En als ze klaar zijn met de kreeft komt Sosie de tafel afnemen. Ze fluistert Siso in er is nog een verrassing voor de Juffrouw! Nog een verrassing? zegt Siso. Ssst fluistert meneer Songe tegen Sosie. Breng maar binnen. Merk op dat niet wordt vermeld hoe Siso wanneer ze zegt nog een verrassing zelf verrassing voorwendt, ze weet immers dat het een ananas is, om Sosie al het genoegen van die verrassing te gunnen. En dat bovendien meneer Songe hoewel hij al tegen Siso heeft gezegd dat de verrassing een ananas was net doet of hij alleen met Sosie van het geheim afwist, om dezelfde reden. En Sosie brengt de ananas binnen. Een ananas! zegt Siso. Wat krijgen we nu! De Juffrouw kan gerust zijn zegt Sosie, ik heb hem bij de Voordeelhallen gekocht. Maar hij is honderd procent echt. Toch een hele verwennerij! zegt Siso. En ze gaat door vieren we een verjaardag? Dat moet u Mijnheer maar vragen zegt Sosie. Elke dag is een verjaardag zegt meneer Songe... Hij vergeet het eind van zijn zin en gaat door tegen Sosie je kunt gaan. Sosie gaat. | |
xxviiKwartslag naar rechts richting aardbeien. Kwartslag naar links richting tomaten. En als het weer herfst is geworden denkt meneer Songe wat moet ik dan beginnen? Kwartslag naar rechts en naar links herkauwen maar zonder te sproeien? Opnieuw mezelf die afschuwelijke vraag stellen naar het nut van mijn schrijfoefeningen en de legitimiteit van mijn bestaan? Met het verdwijnen van de hitte zal mijn namiddag-angst minder worden maar wat kan ik nog verwachten van angst die niet meer tot een | |
[pagina 146]
| |
paroxisme reikt? Dat het een gemiddelde angst blijft die me veroordeelt tot louter middelmatigheden? En hij gaat door om uit een impasse te geraken moet je je in een andere begeven. In verband met mijn schrijfoefeningen doemen er problemen op die ik niet had voorzien. Wat valt er voor zinnigs te doen dat niet banaal is? Pogen weer in de sfeer te komen van het begin van dit schrift ondanks het helaas voldongen feit dat augustus nu voorbij is? De avond viel. In de tuin tekenden de spichtige pruimeboompjes met de resten van hun gebladerte zich af tegen de noordelijke hemel. Rookslierten stegen op van de omringende daken. Op de tafel troonde een zielige bos dahlia's. Woorden, altijd maar woorden! zegt meneer Songe voor zich heen. ccEn hij vervolgt heb ik er meer moeite mee mij een maaltijd met mijn nichtje voor te stellen dan te redekavelen over de plaatsen waar ik ben en me niet bevind? En er ook nog anderen over te laten discussiëren? Het is hoog tijd die steriele spelletjes te laten varen en me te concentreren op actie en anders niets. Dat is dan jammer voor mijn schrijfoefeningen. En nog steeds bij zichzelf vervolgt hij actie en anders niets actie en anders niets: ik zet alles op de helling. Toch ken ik mezelf nu lang genoeg om te weten dat ik daarmee niet uit de voeten kan. Maar wat dan? Wat houd ik nog over in dit ondermaanse? En hij vindt niets beters dan weer de weg naar het kroegje honderd meter verderop in te slaan. Bij het oversteken ziet hij de blinde vrouw met de krulspelden en de andere dame die met haar wandelt en zegt bij zichzelf jammer het was een veelbelovend onderwerp. En hij gaat door maar de veelbelovende onderwerpen zijn altijd de slechtste. Stel je tevreden met onderwerpen die niets beloven en je haalt er soms iets uit. En hij gaat het kroegje binnen. Ouwe Chinze is er al, hij staat aan de tap. Meneer Songe klinkt met hem op de blijvers, de formule die is bedacht door de paar oudjes die er nog zijn en die elkaar aan de tap ontmoeten. Daarna geeft hij een rondje waarna een ander oudje erbij komt en ook een rondje geeft en dan nog een oudje en zo verder. Ik snap het zegt nicht. Telkens één meer om te drinken op de gezondheid van de blijvers. Jullie zullen nog eindigen als een menigte! Hé zegt meneer Songe, daar had ik niet aan gedacht. Als jij er maar niet in blijft zegt nicht. | |
[pagina 147]
| |
xxviiiLieve nicht, Het is zover, de ramp is geschied. Het is weer herfst. Daar zit ik dan voor mijn raam te spieden naar een denkbeeldige zonnestraal op de spichtige pruimeboompjes. Op de tafel troont een zielige bos dahlia's. Je bent toch met me eens dat het geen leven is. Ik probeer me weer in de sfeer van augustus te verplaatsen, verloren moeite. Ik kan er niet warm voor lopen. Waar moet ik op terugvallen om met mijn schrijfoefeningen te kunnen doorgaan? Want je weet dat die mijn enige kans op redding zijn. Maar eerst moet ik een onderwerp tot mijn beschikking hebben. De pruimebomen? De regen? De kraaien die krassen boven de geploegde akkers? De wind die de bladeren van de bomen rukt? De was die niet meer droogt? Mijn schoenen vol modder? De grijze muren tegen een grijze achtergrond? De telefoon die het niet doet? De verwarming waar we op besparen? Het kattenbrood? De hondenvlooien? Het gejeremieer van Sosie? Die domme gans en haar geklaag over al het sproeien ze mocht willen dat het nog augustus was en ik mijn angsten had. Daar komt bij dat ze oud wordt, ze vergeet alles, ze zegt tien keer hetzelfde, en doet tien keer achter elkaar wat ze net gedaan heeft. Je kunt je indenken hoe we saampjes bij de haard hokken. Het is om je voor de kop te schieten. Zou je niet een beetje medelijden hebben met je oompje? Een onnozel klein bezoekje? We zouden kastanjes kunnen roosteren in het vuur en ananas uit blik eten... Een armzalig vooruitzicht nietwaar? Maar jij zou me verhalen van je kantoor vertellen die me misschien aan het lachen zouden maken? Ik heb nooit zoveel opgehad met kantoren maar daar moeten toch grappige dingen gebeuren zo nu en dan, of niet? Niets? Nog steeds dezelfde klaagzangen over het salaris, de chef, de sociale premies en de bedrogen echtgenoten? Wat een treurnis! En desalniettemin lief nichtje van me, niets is treuriger dan de stilte. Die vestigt zich bier en jaagt me angst aan. Netzomin als mijn huishoudster heb ik de moed om het wintergetij tegemoet te treden. Want zie je mijn hier en nu is enkel en alleen mijn pen op dit papier. Vanavond zal Sosie als een domme gans komen aanwaggelen met mijn avondmaal en ik ga naar bed na mijn bordje soep. Wat het bier en nu betreft ik zie in dat ik vroeger niet zo mijn best heb gedaan dat te waarderen. Het was de voedingsbodem voor mijn kleine schrijfoefeningen, ze waren afhankelijk van de augustusmaand en van de verrassingen die erbij horen alleen al doordat we altijd buiten zijn. Wat je noemt de bijdrage van buitenaf. Welnu op het ogenblik kom ik praktisch mijn kamer niet meer uit. Ik zou het moeten doen met de zogenaamde bijdrage van binnenuit, hetgeen me onmogelijk lijkt want wat voor verrassing kan daaraan nu ontspruiten? In mijn kamer is alles geïnventariseerd en ge- | |
[pagina 148]
| |
katalogiseerd, er is absoluut geen plaats voor het onvoorziene. De blik naar binnen richten? Daar ontdek ik op dit moment alleen herinnerin- gen en je weet wat ik daarvan denk. Maar ik voel dat ik je verveel. En ik heb zelfs geen recht op je medelijden. Wees gelukkig en laat mij sterven. En bij het herlezen van deze brief is meneer Songe de wanhoop nabij. Toch voegt hij er in een postscriptum aan toe wat we nodig hebben is een coup de théâtre maar ik vraag me af of zoiets buiten het domein van de woorden wel bestaat. Een opmerking zo diepzinnig dat meneer Songe ervan schrikt en erover denkt haar te schrappen. Maar hij schrapt haar niet, zij zal niet ongedaan worden gemaakt. mEn in een tweede postscriptum voegt hij er dapper aan toe ik zal de komende augustusmaand afwachten net als iedereen, zo als ik de vorige heb afgewacht, terwijl ik de huivering voor mijn verrukkelijke angsten koester. Je kunt niets beginnen tegen de tijd noch tegen jezelf, of je het wilt of niet. Moge deze bekoorlijke gemeenplaats mij wat pit geven. Ik weet best dat je niet komt maar deze brief stuur ik je toch. En ik ga door met mijn schrijfoefeningen ook al zijn ze waardeloos. Trouwens de verre correspondent, nietwaar? Wie verlangde daar ook alweer naar? | |
[pagina 149]
| |
Een potsierlijk bestaanZegt hij. | |
iVandaag één november zegt meneer Songe, op de been blijven valt niet mee, verleidelijk om weer te gaan liggen, verzet is geboden, weer inslapen helpt niets, behoefte aan een helder hoofd om de dag tot een goed einde te brengen, de tijd van twijfelachtige verrassingen is voorbij, laat ik zo zeggen, ik moet vorm geven aan mijn afschuw voor de stilte, een kroniek van de onbenulligheden die elders worden rondgefluisterd, niet meer vragen waar, vroeger was mijn oor al te gewillig, die neiging me anders voor te doen dan ik ben heb ik de oorlog verklaard, we moeten ons tekortschieten aanvaarden. Opmerking: heel goed, ga zo door. De aantrekkingskracht van verbanningsoorden, van valse perspectieven vergeten, plaats inruimen voor inheemse uitingen, belangrijk of niet dat maakt niet uit, ze staan garant voor beknoptheid, een foute keus voert tot de ondergang. Van dag tot dag zo gracieus als maar mogelijk de pen voeren, onsamenhangendheid op de koop toe nemen, ik laat alles aan het toeval over. Over logica gesproken, ook het toeval zal er wel een hebben, hoog verheven boven de onze, logica is het woord niet, ik kan geen ander vinden en dat is geen wonder. Maar als ik het toeval was? Meneer Songe wordt in verwarring gebracht door deze hypothese die hem niet zonder belang lijkt. | |
iiMeneer Songe die het werk aan zijn memoires al een paar jaar heeft laten liggen zegt op een goede dag bij het opstaan ik pak mijn werk weer op en daarom ook mijn goede gewoontes. En hij voert zijn besluit stante pede uit. Het is zeven uur 's morgens. In plaats van weer te gaan slapen staat hij op, haalt een washandje over zijn neus, waarna hij een kop koffie drinkt met een boterham erbij. Het mechanisme komt weer op gang en meneer Songe merkt even later dat hij op weg is naar school, met een boekentas onder de arm. Hij komt erachter voor het winkelraam van de slager waarin hij zichzelf weerspiegeld ziet, een reumatische scholier. Meneer Songe is geschrokken van de souplesse waarmee het mecha- | |
[pagina 150]
| |
nisme hem naar zijn kinderjaren heeft teruggevoerd. Hij keert op zijn schreden terug en weer in zijn kamer vraagt hij zich af hoe de vergissing is binnengeslopen. Hij laat zijn handelingen de een na de ander de revue passeren en stuit op het ontbijt. Het komt natuurlijk van de botersham zegt hij, al zestig jaar eet ik die niet meer. En hij krabbelt op een papiertje voor de volgende dag pas op boterham. Maar die verkeerde manoeuvre heeft hem van streek gebracht, hij slaat er niet in opnieuw de juiste werkomstandigheden te scheppen, hij gaat weer naar bed en valt in slaap. | |
iiiZonder nadenken zegt meneer Songe ik heb het nog nooit zo moeilijk gehad met een moeiteloos leven. Waarna hij zich afvraagt wat dat wil zeggen. Hij denkt dat hij niet meer zoveel haar op zijn tanden heeft en dat hij minder dan vroeger de noodzaak voelt daar iets aan te doen. Op het eerste gezicht zou dit berusting kunnen betekenen en waarschijnlijk aftakeling. Op het tweede, wijsheid maar dat woord moet je voorzichtig zijn. Tenslotte kiest hij voor het woord luiheid dat hem plotseling zo goed getroffen voorkomt... De zin zou dus niets anders betekenen dan een kwaad geweten en zou een teken van gezondheid zijn, niet van toenemende zwakte. Het is mijn taak de volgende stap te zetten zegt hij maar hoe? Mijn fantasie schept geen behagen meer in mythen, fabels en andere poespas, ze moet toegang krijgen tot de werkelijkheid. Maar meneer Songe kan de verbinding niet leggen. Want om de werkelijkheid te vatten is zoveel fantasie vereist dat alleen door oefenmg, door onwankelbare inspanning, dat karwei kan worden geklaard. Heldhaftig neemt hij het besluit het vroegere werkprogram weer op te pakken, voor dag en dauw op te staan en niet van zijn werktafel weg te gaan voordat... Waarna hij bij zichzelf denkt waartoe? Ik zal me nooit zozeer inspannen voor een moeitevol leven als dat nalaten om de moeite te ontlopen. Wat te denken van meneer Songe? Zou de heiligheid op de loer liggen? Zien hoe we deze gedachte kunnen uitdiepen. Een overweging waardoor hij weer bij het woord luiheid uitkomt... | |
ivElke woensdag zag je meneer Songe op de markt met zijn lege boodschappenmand. Hij stopte voor een kraam en keek, keek... Dan liep hij door naar een andere en keek, keek... En hij kwam thuis met zijn lege | |
[pagina 151]
| |
boodschappenmand. Zijn huishoudster of zijn nicht gingen daarna naar de markt. Zij die meneer Songe niet hadden gezien en dan de huishoudster of zijn nicht tegenkwamen zeiden hé, meneer Songe is net voorbijgekomen. Je zou je kunnen voorstellen dat jaren na zijn dood bij het zien van de huishoudster of de nicht dezelfde opmerking wordt gemaakt, omdat je de ene begrafenis al gauw met de andere verwart. Hetgeen het voortleven van meneer Songe zou heten. | |
vHij maakt in zijn schrift de aantekening werken om af te komen van de tegenzin in werken die ertoe leidt je tegenzin te betreuren. Zijn notitie komt hem dubbelzinnig voor maar hij laat het geschrevene staan om zichzelf de illusie van diepzinnigheid te geven. Want hij herinnert zich dat hij bij het lezen van de moralisten meende dat ze des te diepzinniger waren naarmate hij ze minder begreep. Hij zegt er nu bij dat genoemde moralisten er zo'n punt van maakten om hun aforismen te ciseleren dat ze wel moesten voorzien hoe moeilijk het was begrepen te worden. De illusie van diepzinnigheid lieten ze zich dus ook niet ontgaan. | |
viZijn ochtendwandelingetjes waren hét moment om meneer Songe in zijn ware gedaante te schetsen, niet zijn uiterlijke verschijning die heel onbeduidend was maar de innerlijke, die van de ziel. Zijn ziel was dus niet onbeduidend? Nee. Het was zeker ook geen grote ziel, zoals dat heet, maar buitenissig ja, dat was zij wel. Daaronder verstaan we onvoorspelbaar, nukkig, grillig van aard. O, niet vol heftige contrasten, niet echt buitensporig, maar onhebbelijk genoeg om te worden opgemerkt. Door wie? Door wie de moeite zou hebben genomen haar op te merken en vooral 's morgens, lijkt het wel, als ze zich nog niet als in een hoes in het conformisme van de welopgevoede ziel had gehuld. Want meneer Songe had een harde strijd gevoerd, dat is niet te sterk uitgedrukt, om zijn ziel althans ogenschijnlijk te conformeren, haar meegaander te maken, plezieriger in de omgang, toen zijn jonge jaren voorbij waren en hij behoefte kreeg aan contact met anderen. En al doende had hij haar zodanig getemd dat je je erin kon vergissen. Maar 's morgens niet, 's morgens nog niet. Zo kwam het dat je er vreemde klanken aan kon ontlokken zoals aan een kleine slecht geverniste viool als je haar op dat tijdstip verraste en meneer Songe die dat best wist hield vast aan de gewoonte na het opstaan zijn ochtendwandeling te gaan maken en in de loop daarvan in zijn hoofd de wanklanken op te tekenen | |
[pagina 152]
| |
die hij daarna zou gebruiken als een soort smaakmaker voor zijn dagboek. En op een morgen, juist toen meneer Songe de hoek van de straat omsloeg en zichzelf in een winkelruit zag, misschien opnieuw die van de slager, besefte hij plotseling dat hij redeneerde over zijn ziel alsof zdie hem wezensvreemd was en hij dacht terug aan zijn vriend Mahu, nu al zoveel jaren overleden maar ook verzot op zulke onschuldig speurwerk. En nadat hij het voorgaande heeft neergeschreven denkt meneer Songe jammer dat je een adjectief niet in de verleden tijd kunt zetten. Dat verzot bijvoorbeeld is veel te tegenwoordig in verband met een dode, er had moeten staan die was maar voor het oproepen van een schim werd de zin dan wel erg zwaar. | |
viiWanneer meneer Songe een brief ontvangt maakt hij hem niet meteen open. Hij legt hem op tafel om er even tegenaan te kijken, eraan te wennen. Als hij het idee krijgt dat het goed nieuws is wordt dat plezier zodoende verlengd, en anders is het altijd nog vroeg genoeg om het ongeluk te vernemen. En meneer Songe vergist zich nooit. Als je hem vraagt zo'n geval van helderziendheid uit te leggen weet hij het niet, hij zegt het is een gave. Er moet worden bijgezegd dat meneer Songe heel weinig post krijgt. Het is van tweeën één: een aanmaning van de belastingen of een brief van zijn nichtje. Zodat hij al gauw begrijpt welke van de twee het goede nieuws is. Maar op het moment dat zijn nichtje ambtenaar bij de belastingen wordt? En meneer Songe begint hierover te tobben. Hij kan niet meer slapen. Hij ziet zijn nichtje met een dikke bril op achter een bureau zitten, ze herkent hem niet als hij binnenkomt, ze snauwt hem toe dat hij zijn handen uit zijn zakken moet halen, dat hij zijn nagels moet knippen en ze dreigt een inktpot in zijn gezicht te gooien als hij niet onverwijld betaalt. Meneer Songe probeert haar eraan te herinneren dat hij haar als klein meisje heeft gekend, dat hij haar heeft verwend, maar hij komt niet uit zijn woorden. Het loopt allemaal slecht af maar hoe moet je dat tot uitdrukking brengen als je het vertrouwen in de banden des bloeds kwijt bent? Op haar vloeiblad zit een rode vlek en het is een beangstigende gedachte dat die aan onbescheiden blikken een diepe wond onthult. Wanneer hij later die denkbeeldige narigheid overdenkt zegt meneer Songe bij zichzelf dat het iets moet betekenen. Of het moest zijn dat zijn nichtje ook nooit heeft bestaan? Maar hoe zit het dan met de belastingen? | |
[pagina 153]
| |
viiiMeneer Songe koopt een vis. De visboer vraagt hem - Zal ik hem schoonmaken? - Ja. - De kop eraan laten? - Ja. - De hom ook? - Ja, en ook de ingewanden. - Eet u de ingewanden? - Je weet nooit, het is misschien gezond... - Waarom vraagt u me dan om die vis schoon te maken? - Ik weet niet, ik dacht... dat u er iets anders mee wilde doen... - Wat dan? Hem voor u koken soms? En meneer Songe gaat weg met zijn vis, overdenkend dat de winkeliers tegenwoordig niet erg vriendelijk zijn. Hij zei ja op goed geluk, zo maar, om dat zwijn een plezier te doen maar hij vergooide er zijn parels mee... | |
ixAls hij niet weet wat hij in zijn schrift moet opschrijven zegt meneer Songe eerst bij zichzelf waarom zou ik zomaar wat opschrijven, niemand heeft iets aan dit gebeuzel, ik al helemaal niet; met de rug tegen de muur borduur ik op steeds dezelfde gebeurtenissen voort of blaas ze op, zonder dat er een positieve invloed van uitgaat op mijn karakter als ik dat al heb, enkel vanuit de ijdele wens, het hoge woord is er uit, dat ik een correcte zin in elkaar kan zetten. Maar daarna bepraat hij zichzelf en houdt zich opnieuw voor dat deze taak niet door enig oordeel moet worden gehinderd, dat hij zijn besluit met kennis van zaken heeft genomen of liever zonder kennis want de zaken zullen hem nooit duidelijk worden, dat hij zich moet verlaten op een bepaald mechanisme waarvan hij alle fijne kneepjes is vergeten gesteld dat die er zijn. Dus zit hij te piekeren en als het geluk met hem is schrijft hij zomaar wat op. Is het geluk niet met hem dan zegt hij bij zichzelf eens kijken wat heb ik gisteren beleefd. Hij piekert opnieuw een tijdje. Niets. Jawel, ik heb vast en zeker iets vervelends beleefd. En hij vindt of maagklachten, of een rekening die betaald moet worden, of een oude kennis die hij op straat is tegengekomen. Naar aanleiding hiervan tekent hij op hoe afschuwelijk die ontmoetingen! De vriend die ik in geen tien jaar had gezien was zo goed als onherkenbaar. Zonder te weten hoe ontdekte ik een flauw lichtje in zijn ogen of een trek om zijn mond, nu een diepe plooi, waaraan ik hem | |
[pagina 154]
| |
herkende. En voor hem moet dat wat mij aangaat eenzelfde soort schok zzijn geweest. En we zeiden ajuus tegen elkaar, net als vroeger. Zo intreurig! Laten we hopen dat we elkaar niet terugzien. Maar als ik hem ongelukkigerwijze een volgende keer uit de verte herken zal ik een omweg maken om hem de lichte schok die mijn verschijning hem stellig bezorgt te besparen. i Waarna meneer Songe zich afvraagt of h te goeder trouw is. Hij aarzelt en zegt in zeker opzicht wel maar niet in alle opzichten. Of liegver gezegd dat hij het wel is maar dat de gewoonte zijn geweten te onderzoeken een hele wereld van schijnheiligheid heeft opgeroepen die zhem voortdurend belet zich oprecht te tonen. Met andere woorden hij neemt het zichzelf kwalijk dat hij als zijn goede trouw beschouwt wat niets anders is dan de misvormde afspiegeling van een mythe waar de mvreemde gedrochten in zijn bewustzijn thuishoren. | |
xZoveel mea culpa zegt meneer Songe, het eind van het liedje zal zijn dat ik alleen nog maar kalfsborst lust. En dan bij voorkeur gevuld. | |
xiMeneer Songe die wel ijdel maar niet listig is vult menige zeer persoonlijke uitspraak die aan zijn pen ontvloeit aan met een zegt hij, in de mening zo de lezer om de tuin te leiden, hem te doen geloven dat de bewuste uitspraak niet van hemzelf is als hij die zwak of betwistbaar vindt. Hij loopt in de val door zich te distantiëren van een meneer Songe die als verteller optreedt hoewel hij heel goed weet dat hij zelf aan het woord is, in dat geval tenminste. | |
xiiVroeger ogenblikken van extase bij het horen van een orgelwerk dat aanleiding werd voor heel een lyrische ontwikkeling. Meneer Songe is bedroefd dat hij bij het horen van dezelfde muziek geen extase meer voelt. Hij besluit de weg terug te gaan naar toen hij dertig was. Het overbruggen van de jaren die als stenen in een ruïneveld liggen opgestapeld valt niet mee. Maar hij spant zich in, hij spant zich in, en dan lukt het hem. Hij staat klaar zich voor de ontroering open te stellen, hij ervaart een opperste ontvankelijkheid. Maar dan blijkt dat hij niet meer weet hoe het mechaniek van de platenspeler in werking wordt gesteld, het is niet hetzelfde als vroeger. Zijn droefenis verhevigt en snel keert hij terug naar het heden waarin de pijn minder is, en ook het genot. Hij zegt niet helaas, hij schikt zich erin. Als beloning begint de platenspeler vanzelf te draaien en meneer Songe barst in snikken uit. | |
[pagina 155]
| |
xiiiMeneer Songe neemt de trein om zijn zuster te gaan opzoeken. Ze woont in de provincie in het huis van de familie. De huishoudster brengt meneer Songe naar het station en geeft hem goede raad. Vergeet niet uw jas uit te trekken zodra het in de trein te warm wordt, vergeet niet hem weer aan te trekken voordat u de trein uitgaat, vergeet niet dat uw koffertje in het bagagerek ligt, vergeet niet Mevrouw zo en zo te zeggen, vergeet niet dragon en peterselie mee terug te brengen, vergeet niet... Als ik jou tenminste maar kon vergeten, zegt meneer Songe tegen haar. En hij gaat in de trein zitten. Hij zegt bij zichzelf goede gelegenheid voor een dutje, dan lijkt de reis niet zo lang. Dan merkt hij dat iedereen om hem heen iets zit te lezen, een boek of een krant. Meneer Songe bedenkt dat hij niets om te lezen heeft meegenomen maar dat hij zijn schrift bij zich heeft. Om geen onbeschaafde of seniele indruk te maken op de andere reizigers pakt hij het uit zijn koffertje en slaat het open. Maar die lectuur is zo... eh, zo... dat meneer Songe door slaap wordt overmand. Na een tijdje wordt hij wakker door een schok van de trein en zijn buurvrouw zegt vindt u het onbescheiden van me als ik u vraag wat u zat te lezen? Ik had de krant gepakt met de bedoeling in slaap te vallen, het lukt me maar niet. Slapen is mijn grootste probleem, ik heb alles geprobeerd. U zou me een onschatbare dienst bewijzen. Meneer Songe hakkelt eh het zijn aantekeningen... de aantekeningen van een oude vriend... ik heb me tot taak gesteld ze te lezen om hem te gedenken. Voortbordurend op het onderwerp spreekt hij over de aantekeningen met de dame die van lieverlede in slaap valt. Zich het ontwaken van de dame verbeelden, haar erkentelijkheid. In de nood van haar slapeloosheid zou ze het wellicht wagen om een tweede exemplaar of een fotokopie van het schrift te vragen waarvoor ze een goede prijs zou bieden. Voor meneer Songe een uiterst pijnlijke situatie. | |
xivToen hij op zijn bestemming arriveerde stonden zijn zuster en zijn nichtje meneer Songe bij het station op te wachten. Hij vindt ze er een beetje boers uitzien en hij zegt wat een gezonde kleur hebben jullie! Zijn zuster zegt maar jij dan wat zie je bleek ben je niet goed wijs om met dit weer zonder overjas uit te gaan? Verhip zegt meneer Songe, ik heb hem in de trein laten liggen. Dat zou niet gebeurd zijn als die gans van een huishoudster... | |
[pagina 156]
| |
En je koffer zegt nicht, je gaat toch zeker niet vanavond terug? Weer verhip zegt meneer Songe, hij ligt nog in het bagagerek. Ze kruipen maar gauw in de deux-chevaux, die niet wil starten. Moeder zegt tegen haar dochter we blijven hier niet wachten tot we een ons wegen, je oom riskeert een lelijke kou, ik neem een taxi en jij moet maar zien wat je doet. Als ze thuiskomen maakt zijn zuster vlug een grog voor meneer Songe en stopt hem in met plaids en donzen dekbedden. Daarna laat ze hem in de leunstoel bij de haard alleen en gaat het eten klaarmaken. Meneer Songe heeft nog de tijd te denken verhip ik moest haar iets zeggen ik weet niet meer wat en valt dan in slaap. Hij wordt gewekt door de komst van zijn nichtje die zegt ik had vergeten benzine te tanken. Meneer Songe zegt ja ja lieve kindje hebt zeker veel weg van je oom, we vergeten alles. Het is maar goed dat ik er ben zegt moeder die uit de keuken komt. Om het is maar goed dat ik er ben tegen ons te zeggen? reageert haar dochter. Daarmee krijgen we noch de mantel noch de koffer terug, en niet eens de benzine. Maar als zijn zuster het zinnetje niet had uitgesproken zou meneer Songe misschien vergeten hebben het op te schrijven. Zullen we een aperitief nemen? zegt nicht. Je oom heeft het zijne al gehad zegt moeder. Ik? zegt meneer Songe, die is ook goed! En je grog? zegt zijn zuster tegen hem. Dat was ik vergeten zegt meneer Songe. Hoe dan ook zegt nicht een grog is geen aperitief. En ze gaat de pastis halen. Je moest er wat aan doen zegt zijn zuster tegen meneer Songe, dat kind krijgt heel verkeerde gewoontes, het zal nog net zo met haar aflopen als met haar vader. Hoe is het dan met hem afgelopen? zegt meneer Songe. Kom nou Edouard! zegt zijn zuster. Nicht schenkt de pastis in. Moeder zegt straks brandt mijn eten aan. Het is maar goed dat jij er bent zegt haar dochter tegen haar. Dan gaan ze aan tafel. Nu weet ik het weer zegt meneer Songe, mijn huishoudster wil graag dragon en peterselie. Morgen voor je weggaat zal ik het voor je klaarleggen zegt zijn nichtje tegen hem we hebben alle tijd. En ze gaat verder voor vanavond breng ik je wel een pyjama van vader en voor morgenochtend zijn toiletspullen die nog steeds bier liggen. | |
[pagina 157]
| |
Ja ik heb ze bewaard zegt moeder. En ze gaat door wat zou hij blij zijn als hij wist... Onderbroken door haar dochter die zegt dat zou me verbazen, de goeie man vond het afschuwelijk zijn spullen uit te lenen. God hebbe zijn ziel zegt meneer Songe. En hij gaat door waar is hij eigenlijk aan gestorven? Ik ben het even kwijt. Kom nou Edouard! herhaalt zijn zuster. Om zijn blunder goed te maken zal meneer Songe even later zeggen wat is het toch prettig bij je familie! En hij zal eraan toevoegen ik mis onze dierbare overledenen erg. | |
xvMeneer Songe zegt op een winterdag terwijl hij zijn huis bekijkt alles welbeschouwd als ik het niet onderhouden had zou het nu op instorten staan en ik zou iets om handen hebben gehad om de tijd door te komen. Ik had er beter aan gedaan het niet te onderhouden, ik weet niet meer wat ik moet doen. Daarna denkt hij maar als ik het niet had onderhouden dan had ik niet geweten hoe ik de tijd moest doorkomen? Waarna hij naar zijn tuin kijkt en bij zichzelf zegt hij is veel mooier sinds ik hem niet meer onderhoud. Die bosaardbeitjes op de paden, die toortsen in de moestuin, die winde op de buxushaagjes. Betekent dat nu dat ik njet wjst hoe ik de tijd moest doorkomen? Nee, het huis moest onderhouden worden. Maar nu? Ik ga de tuin onderhouden op gevaar af dat hij minder mooi wordt en het huis laten instorten. 's Avonds voor het vuur vat hij zijn overpeinzing weer op en zegt er zit iets fout in mijn redenering maar waar? Hij gaat zijn redenering nog eens na, hij speurt maar hij vindt niets want in de weldadige warmte van het vuur vergeet hij dat de tijd doorgaat. | |
xviIk heb zegt meneer Songe eertijds heel veel domme dingen gezegd. Maar zou ik tegenwoordig niet minder verstandig zijn als ik ze niet had gezegd? Blijft de vraag of het verstand maakt dat je geen domme dingen meer zegt. Als mijn neven dit schrift te lezen krijgen zullen ze het mij moeten nageven: ik ben weer iemand geworden die voor zijn genoegen spreekt. Noot. Meneer Songe heeft altijd spreken met schrijven verward. Daar is een goede reden voor: hij is zo eenzelvig dat hij zich met zijn pen een toehoorder schiep. Hij zou natuurlijk hardop tegen zichzelf kunnen praten maar wat moest hij dan met die pen? | |
[pagina 158]
| |
xviiMeneer Songe gaat naar de begrafenis van een buurvrouw. Hij komt de ákerk binnen en kijkt zoekend rond naar de man van de overledene. Onder degenen die in de rouw zijn herkent hij de kinderen maar hun vader ziet hij niet. Hij buigt zich over naar zijn buurman en vraagt hem waar is de echtgenoot van de dode. Daar, zegt zijn buurman en wijst hem een dikke dame die helemaal schuilgaat onder een crèpesluier. Haar man bedoel ik herhaalt meneer Songe. Die is het dat zeg ik toch herhaalt zijn buurman. Van verdriet heeft hij zijn verstand verloren en dat uit zich op deze manier. Ze konden hem er niet van weerhouden. Meneer Songe wil al in lachen uitbarsten maar dan houdt hij zich in. Hij zegt bij zichzelf wat een mooi teken van liefde, wat komt er niet allemaal door aan het licht! Wie het had willen bedenken had niets beters kunnen verzinnen. | |
xviiiToen ze weer thuis waren na de begrafenis zei de huishoudster die er ook was geweest tegen meneer Songe Hebt u de bontjas van juffrouw Pisson gezien? Nee. Wie is dat dan? Hoezo wie is dat dan? Marie Pisson die bier zo lang gewerkt heeft... O Marie, natuurlijk herinner ik me Marie. Hebt u haar bontjas gezien? Ik zeg toch van niet. Wat was daar dan voor bijzonders aan? Marie Pisson, een bontjas! Kan Mijnheer zich dat voorstellen? Een vrouw die bij ons werkte! En niet alleen bij ons. Iedereen wist dat ze werkvrouw was. Nou en? Nou en heb ik soms een bontjas? Hebben wij soms de middelen om een bontjas aan te schaffen? We mogen aannemen dat zij die heeft. Het wil er bij mij niet in dat ze de sjah van Perzië heeft verleid, op haar leeftijd en foeilelijk voor zover ik me kan herinneren. Dat heeft ze beslist niet. Maar hoe kan iemand zó astrant zijn? Een werkvrouw met een bontjas aan! En dan nog 's morgens! Waarom niet 's morgens? Het lijkt wel of Mijnheer niet meer weet hoe het hoort. | |
xixMeneer Songe stelt zich de situatie voor van een schrijver die vindt dat 1 5 8hij op zijn retour is en wel omdat het vooruitzicht in dezelfde lijn als | |
[pagina 159]
| |
voorheen met zijn werk door te gaan een gevoel van lusteloosheid oproept. Maar of die lijn de goede was, hoe kom je daar achter? Als je de kracht niet meer hebt die te volgen is dat echt een teken van het retour? En als die lusteloosheid nu eens alleen het gevolg was van een smaakverandering die een teken van inzicht kon zijn? En als de schrijver aldus zijn eigenlijke roeping volgde? Want de voornoemde kracht is die van de wil, die blind kan zijn, stoelend op hoogmoed. Voorbeelden van meesterwerken opsporen die aan het eind van een carrière zijn geschreven en niets met de voorgaande werken van de schrijver gemeen hebben. | |
xxMeneer Songe vraagt zijn vriend Mortin waarom hij er prijs op stelt zijn botanische werken te publiceren. Het lijkt hem dat het enige boeiende het onderzoek is en dat je dat jaloers geheim moet houden. Mortin antwoordt daar draait het juist om in de wetenschap. Hoe zou die voortgang boeken zonder onze publikaties? Meneer Songe dringt niet aan. Het lijkt hem dat een wetenschap kwetsbaarder is en een kleinere kans op voortgang heeft naarmate ze meer in het openbaar treedt. Het is de zienswijze van een alchimist. | |
xxiHet gedruis van de stad dat heviger lijkt te worden als de avond valt, alsof het in het daglicht kon worden vergeten. Meneer Songe zit in zijn schrift te krabbelen en vraagt zich af wat zijn pen hem te lezen zal geven. Maar hoe meer hij zich dat afvraagt hoe minder zijn pen vooruitgaat. Dus moet hij omdat zijn hoofd leeg is aldoor dezelfde zin over het gedruis van de stad opschrijven, en door die vele herhalingen zwelt het zozeer aan dat meneer Songe zijn pen moet neerleggen om zijn handen voor zijn oren te houden. Op dat ogenblik komt er een vriend bij hem langs die hem vraagt wat hij schrijft. Meneer Songe leest hem de zin voor. Zijn vriend vindt het niet veel bijzonders en voegt eraan toe je vergist je trouwens, er is helemaal geen gedruis. Meneer Songe antwoordt dat hij dat niet zelf zegt en zijn vriend gaat weg, nadenkend over het kwaad dat de pen kan aanrichten. | |
xxiiHet was grijs weer. Er gebeurde niets. Aan zijn schrijftafel zat meneer Songe te kuchen na een griepaanval. Hij was somber. Wat moest hij in zijn schrift optekenen? Hij keek zijn kamer rond maar geen enkel voorwerp inspireerde hem. Opeens hoort hij nu een hommel in zijn kamer. | |
[pagina 160]
| |
Hij zoekt overal naar het insekt, onder het bed, onder de leunstoel, onder zijn boeken. En dan komt hij er opeens achter dat de hommel in zijn oor zit. En hij denkt: wat de natuur doet is welgedaan. Een hommel in je oor, een kikker in je keel, wat meer kun je je wensen als oude eenzelvige stadsbewoner die een zwak heeft voor het buitenleven? | |
xxiiiDe grote moeilijkheid, wanneer je een dagboek bijhoudt, zegt meneer Songe, is vergeten dat je het niet voor anderen schrijft... of eerder niet vergeten dat je het alleen voor jezelf schrijft... of eerder vergeten dat je het niet schrijft voor een tijd waarin je een ander bent geworden... of eerder niet vergeten dat je een ander bent terwijl je het schrijft... of eerder niet vergeten dat het alleen voor jou van onmiddelijk belang is, ofte wel voor iemand die niet bestaat want zodra je begint te schrijven ben je een ander... In een woord niet vergeten dat het genre onechter is naarmate het meer naar authenticiteit streeft, want schrijven is kiezen voor de leugen, of je wil of niet, en je kunt je er maar beter bij neerleggen een echt genre te beoefenen dat literatuur heet en dat naar iets heel anders dan waarheid streeft. Conclusie, geen dagboek schrijven... of eerder het niet als het jouwe beschouwen als je het schrijft. Alleen tegen die prijs zal het de intimiteit oproepen die het omgekeerde is van authenticiteit wanneer je je met schrijven inlaat. | |
xxivMijn dromen zegt meneer Songe die zou ik wel willen optekenen want logica maakt alles dor. En hij doet pogingen zich zijn dromen te herinneren. In het begin komen er alleen flarden naar boven, en na enige oefening kan hij complete dromen reconstrueren. Maar heeft hij ze eenmaal opgeschreven dan zijn ze van een bedroevende logica. Hij zou ze opnieuw moeten dromen maar hoe kan hij ze dan opschrijven? Meneer Songe weet niet dat alleen techniek in staat is de logica, de vijand van alle poëzie, klein te krijgen. Wat is techniek dan wel? Een dolgedraaide verdubbeling van logica die ten slotte zichzelf vernietigt. Ben je eenmaal zover dan heb je aan dromen geen enkele behoefte meer. | |
xxvWie dacht zegt meneer Songe dat ik in mijn schrift heel gewoon ernstige zaken op papier zet die zou zich erg vergissen. Men zou tot dat oordeel kunnen komen door mijn gewone uiterlijk dat mets grappigs heeft. Maar ik heb moeite ernstig te blijven sinds ik aantekeningen maak, dat | |
[pagina 161]
| |
wil zeggen al heel lang, alsof het feit dat ik over de dingen en mijzelf in het bijzonder nadenk mij meteen het bespottelijke ervan onthult. Welnu spot is dodelijk en ik meen te wensen dat mijn neven dit schrift lezen, dat zou mijn voortleven hier op aarde betekenen en een zekere getuigenis van... Je zou tussen de regels door kunnen lezen dat meneer Songe in werkelijkheid twee schriften heeft, een voor de ernstige zaken en nog een voor de andere... En dan zegt hij bij zichzelf dat spelletje tussen meneer Songe de schrijver en meneer Songe die over het geschrevene oordeelt, met alles wat het aan goedkope verdubbelingen en namaakafgronden meebrengt, levert een wel erg magere en trouwens erg afgezaagde materie voor wat ik mijn pen noem. Pogen er vanaf te komen. | |
xxviTerwijl hij een of andere aantekening maakt waar hijzelf plezier aan beleeft vraagt meneer Songe zich af of het niet gevaarlijk is zich over te geven aan dit plezier waarvan hij juist wenste dat zijn neven het zouden herkennen in de manier waarop hij zijn dagboek redigeert. Daar komt de gemakzucht om de hoek kijken denkt hij en het plezier dat door gemakzucht wordt veroorzaakt kan alleen maar van slecht allooi zijn. Zo ontdekt meneer Songe dat er meer dan een soort plezier mogelijk is en op slag maakt hij zich zorgen. Wat is plezier van goed allooi? Kan het voortkomen uit moeite? Dat zou men eerder voldoening noemen of streling van eigenwaarde, zo meent hij, wat van een andere orde is dan plezier stricto sensu. Waaruit zou dan het hogere plezier ontstaan? Meneer Songe die tegenover gemakzucht niets anders kan stellen dan moeite, denkt daarom dat plezier noodzakelijkerwijs van slecht allooi is en uit zijn aantekeningen moet worden gebannen, wat hem in een zwarte melancholie dompelt, uitgezonderd het plezier over het pleonasme. Maar meneer Songe redeneert zo onlogisch dat je in zijn plaats de redenering van de grond af zou moeten opbouwen, zoals dat heet. | |
xxviiMen blinkt slechts in een genre uit voor zover men er niet van houdt. | |
xxviiiEr zijn zijn toppen en er zijn dalen. Tussen beide evenwel voetpaden door de weiden waar je geen gevaar loopt je botten te breken. Zo drukbegaan dat je vergeet hoe ze heten: koeieweitjes. | |
[pagina 162]
| |
xxixAls mijnheer X zijn neef zijn nicht noemt en vice versa, wie kan daar dan iets op aan te merken hebben, behalve de conciërge? | |
xxxWe mogen aannemen dat het heel wat minder tijd kost om te leren weven dan om af te leren zich wever te noemen. | |
xxxiMensen die spreuken uitdenken lijken op handelsreizigers die de trein hebben gemist. | |
xxxiiOnze buurman wachtte op het voorjaar, ervan overtuigd dat de narcissen zijn biefstuk geuriger zouden maken. Het is waar dat hij de woorden verkeerd gebruikte. Maar zijn verwachting en aftakeling van elkaar te onderscheiden? Hoe dat zij, de narcissen staan in bloei en onze buurman heeft niets meer om zijn honger te stillen. | |
xxxiiiAls iemand je zegt ah gedichten! bent je direct bereid dat na te zeggen. Maar draagt hij er een voor dan verandert de zaak. | |
xxxivEr zitten mussen bovenop een hek. Geen kat die op hen loert. Ze strijken hun veertjes glad. Een dikke wolk drijft voorbij. Weg mussen. Waaruit je opmaakt dat ze de wolk hebben verslonden. Maar als nu de kat was voorbijgekomen zou het hek dan nog overeind staan? | |
xxxvToen we op school Don Quichot lazen vonden we hem verstandiger dan de leraar die geschift was. Maar bij herlezing van het meesterwerk wilden we wat graag Don Quichot wezen, regels opdreunend in een schoolbank. | |
xxxviAbs meneer Songe nooit daar is waar hij zich bevindt hoe zit het dan met de plaats waar hij zich niet wenst te bevinden? Dat wordt de enige die meneer Songe niet kan ontvluchten. Het is voor de arme man te hopen dat hij nooit ook maar enige wens uitspreekt. | |
[pagina 163]
| |
xxxviiHet uiterst scherpe besef van de geringste roerselen in zijn geest, zijn voornemens, zijn verlangens of decepties, vermoeit meneer Songe dermate dat zijn levenslust erbij inschiet. Zegt hij. | |
[pagina 164]
| |
Een feest bij meneer SongeIk ga achteruit | |
iOp zekere morgen zegt meneer Songe tegen zijn huishoudster ik moet weer eens contact opnemen met mijn oude vrienden, ik spreek niemand meer, over een paar jaar valt de eenzaamheid me wellicht zwaar, laten we de goede oude tijd gedenken met onze vrienden van weleer en een feest op touw zetten, ziezo. De huishoudster die er geen doekjes om windt zegt ten eerste contact opnemen of niet, als u er over een paar jaar nog bent dan zullen uw vrienden zoals u ze noemt er niet meer zijn, u zult dus hoe dan ook alleen zijn. En verder een feest, waarom geen festival, u klaagt maar steeds dat u zo krap zit en hup Mijnheer gaat geld uitgeven voor nop, ik zeg nog eens voor nop. Dat mag geen bezwaar zijn zegt meneer Songe, we zullen de jongere generatie ook uitnodigen. Hippies? zegt de huishoudster, nietsnutten? Ze nemen een loopje met u, anders niet. Als ik er met hen eentje neem is het normaal dat zij het ook doen kaatst meneer Songe terug. Ik zal een en ander nog eens overdenken maar doe jij dan ook... Is al gebeurd besluit de huishoudster, ik doe niet mee. Goed dan zal ik elders aankloppen zegt meneer Songe. Oude Martha en haar nichtje zullen het prachtig vinden me van dienst te kunnen zijn. De huishoudster gaat weg en slaat de deur achter zich dicht. Wie het gezapige leventje van meneer Songe kent is natuurlijk verbaasd over dit plotselinge besluit. Maar wat dan nog? Pogingen om tot elke prijs het gedrag van anderen te verklaren zijn even zinloos als het willen verklaren van je eigen gedrag. Enthousiast over zijn bevlieging die hem een tijdje zal bezighouden begint meneer Songe meteen plannen te maken. Hij zal de drie vrienden uitnodigen die hij nog heeft, dat zijn Edmond, étienne en Ernest. En dan de jongeren, hoeveel zijn er dat nu? Er is zoveel gebeurd na de geboorten... Toevalligheden, verre overplaatsingen, ruzies... Wat is het lastig als je niets meer onthoudt. | |
iiMeneer Songe noteert op een kladje neven nakijken. | |
[pagina 165]
| |
En daarna bedenkt hij dat die neven, zij die er nog zijn tenminste, op dit ogenblik een jaar of vijftig zullen zijn, het is niet meer de jongere generatie, ze hebben op hun beurt neven gekregen, jongelui die voor wat sfeer zouden zorgen. Hij noteert achterneven nakijken. Dit nepotisme is geen vooringenomenheid. De oude vrienden van meneer Songe zijn vrijgezel en hebben net als hij hun leven lang alleen over hun neven gesproken. In het denken van meneer Songe is het de enige vorm van afstamming. Het gaat zover dat het niet bij hem opkomt dat de neven van zijn vrienden en hun achterneven mogelijk getrouwd zijn. Hij zegt dus bij zichzelf maar dan zijn er geen dames bij? Die moeten we wel hebben. Waar vinden we ze? Meneer Songe noteert dames vinden. En dan denkt hij aan het eigenlijke feest. Eerst de uitnodigingen. Hij maakt een kladje voor het rondschrijven aan Edmond, étienne en Ernest. Beste vriend, Er zijn heel wat jaren vervlogen sinds we elkaar voor het laatst hebben gezien. Maar mijn hart is aan de grond gebleven, het weet nog van vroeger. Wat zou je zeggen van een etentje bij mij om onze oude vriendschap te vieren? En om niet voorbij te gaan aan de jongere generatie, wat zou je ervan zeggen je neef of neven mee te brengen, en tevens je achterneef of neven? Ik ben het zo serieus van plan dat ik nu al een datum tussen de eerste en de twintigste december zou willen vastleggen. We zouden op die manier het genoegen elkaar terug te zien met meer mensen delen en ik voel mij nu al feestelijk gestemd. Wacht niet te lang met je antwoord. Dat is één. | |
iiiVervolgens denkt meneer Songe aan de maaltijd. Er niet op beknibbelen, de dingen correct aanpakken. Ganzeleverpastei? Kaviaar? Als hij zich het gezicht van de huishoudster voorstelt noteert hij ginnegappend ganzeleverpastei en kaviaar. En gerookte zalm? En oesters? En gerookte zalm en oesters. Wat betreft de wijnen, om te beginnen witte. Is er nog een goede fles in de kelder? Meneer Songe sluipt stilletjes de keldertrap af en zoekt tussen de flessenrekken die allemaal leeg zijn. Hij begrijpt er niets van, ze waren nog vol laat eens zien... Zou mijn huishoudster?... Ik moet het haar vragen maar hoe pak ik dat aan? Hij gaat de trap op en naar de keuken waar de persoon in kwestie 1 65nog voordat hij de tijd heeft om de juiste woorden te vinden al zegt ik | |
[pagina 166]
| |
heb alles opgedronken hè? Zegt u dan dat ik alles opgedronken heb! Al itwintig jaar is de kelder leeg, wil Mijnheer me soms in de luren leggen? Je hebt me naar de kelder horen gaan? De huishoudster haalt haar schouders op. En je hebt het lef om te denken dat ik dacht dat je alles had opgedronken? De huishoudster haalt haar schouders op. Als je het per se wilt weten, met het oog op mijn bestellingen ging ik eens kijken of de flessenrekken er netjes uitzien na twintig jaar leegstaan. De huishoudster haalt haar schouders op. | |
ivMeneer Songe gaat weer aan zijn bureau zitten en noteert witte wijn. Maar de houding van zijn huishoudster zit hem dwars en de ideeën tollen door zijn hoofd, hij raakt de draad kwijt. Gelukkig is het tijd voor het middageten. Hij gaat naar de eetkamer en als de huishoudster de omelet op tafel zet zegt ze Mijnheer moet me niet kwalijk nemen, de kruidenier had geen kaviaar. Serpent denkt meneer Songe. Ik heb zelfs geen privéleven meer, die vrouw kijkt dwars door me heen en dat is op den duur niet uit te houden. Bezien of ik haar kan ontslaan. De huishoudster gaat door als Mijnheer erover denkt mij te ontslaan, ik heb nog drie maanden loon tegoed. En ze gaat de kamer uit en slaat de deur achter zich dicht. Als haar meester klaar is komt de huishoudster afnemen en zet de kaas op tafel. Ze bekijkt de ouwe vanuit haar ooghoeken en vindt dat hij er afgemat uitziet. Licht wraakgevoel dat haar goeddoet. Ze vergeet haar gram en zegt nou en, dat feest, wat bent u van plan? Meneer Songe antwoordt het valt niet mee. De kwestie van de neven bijvoorbeeld. De neven? Ja. En de achterneven. Ik weet niet meer hoeveel het er zijn. Hoe kom ik daar achter? De neven van wie? Wie nodigt u uit? Meneer Edmond, meneer étienne, meneer Ernest. Ik zal eens zien of ik erachter kan komen. Ik zal het aan juffrouw Moine vragen. De huishoudster die met goed fatsoen niet al te vlug al te veel goede wil kan tonen gaat de kamer uit en slaat de deur achter zich dicht. Terwijl hij zijn kaas eet overdenkt meneer Songe al die toekomstige drukte die hem opeens schrik aanjaagt. Wat bezielde hem opeens? | |
[pagina 167]
| |
Waarom die uitnodiging? Maar het is te laat, hij kan niet meer terugkrabbelen tegenover zijn huishoudster. Daarna gaat hij terug naar zijn schrijftafel waar hij in slaap valt. Daarna wordt hij wakker en dagdroomt verder over zijn uitnodiging. Waar was ik gebleven? Bij de witte wijn. Vervolgens het hoofdgerecht. Wild. Fazant? Patrijs? Wild zwijn? Reebout? Fazant en daarna wildzwijn. Geraffineerde sauzen, jam van kraakbessen, rode bessen, bosbessen, rozebottels. Puree van kastanjes, bonen, mango's... Ik zie de schalen voor me, ouderwets opgemaakt met veren, snavels, snuiten, bloemen. Ik heb een chefkok nodig, de huishoudster kan dat niet alleen aan. En die Martha en haar nichtje. Plus twee obers voor de bediening. Goed. De rode wijnen. Eens zien wat er nog in de kelder is. Meneer Songe sluipt stilletjes naar de kelder en zoekt tussen de wijnrekken... Hij bevindt zich opnieuw in de toestand van daarvoor en durft niet meer naar boven. Zijn huishoudster komt hem halen en geeft hem een standje. Dat komt ervan als u zich zo druk maakt, zei ik het niet, zei ik het niet. Geef me een arm. Meneer Songe geeft zijn huishoudster een arm, zij brengt hem naar zijn slaapkamer en helpt hem in bed. | |
vDe volgende dag zegt hij heel kleintjes tegen zijn huishoudster ik ben te ver gegaan gisteren dat geef ik toe, ik ga achteruit. Maar ik vind het een uitstekend idee, ik wil graag dat je me helpt. De huishoudster zegt ik heb juffrouw Moine gesproken. Meneer Edmond heeft één neef, meneer étienne heeft er drie en meneer Ernest twee. Die neven hebben? Die kinderen hebben. Kinderen? Zijn ze dan getrouwd? Op u hebben ze niet gewacht! Hoeveel kinderen? De neef van meneer Edmomd heeft er twee, de drie neven van meneer 1tienne hebben er zes in totaal, de twee neven van meneer Ernest hebben er elk twee. Wat een mensen! Maar we moeten dames hebben. Waar vinden we die? U gaat die heren toch niet uitnodigen zonder hun dames? Dat zou nergens naar lijken! Precies. Hoeveel dames zijn dat? Evenveel als er neven zijn. | |
[pagina 168]
| |
Dat wil zeggen? Zes. En ...voor de anderen? Hoezo de anderen? Voor de achterneven moeten er ook dames zijn. Zes zijn er getrouwd. Wat bezielt ze... En ze hebben zeven kinderen. Lieve hemel! Hoeveel mensen zijn dat? De heren Edmond, étienne en Ernest drie, u en uw neef vijf, hun zes neven elf, hun twaalf achterneven drieëntwintig, hun zeven achter-achterneven dertig. Plus de dames dat wil zeggen zes en zes twaalf, dat is dertig plus twaalf, tweeënveertig personen. U gaat toch geen tweeënveertig personen trakteren? Waar zouden we moeten ophouden? Bij de neven, dat was uw idee. Hoeveel is het met de achterneven erbij? Vijfendertig. En hoeveel dames? Twaalf. Twaalf plus vijfendertig... Vijfendertig in totaal, dat zeg ik net. Zijn er dan genoeg dames? Als u stopt bij de neven zijn het zes neven en zes nichten plus u vieren en uw neef zeventien, dat is precies goed. Nee, de neven zijn oud, we moeten jeugd hebben. Hoeveel achterneven zei je ook weer? De huishoudster gaat de kamer uit en slaat de deur achter zich dicht. Meneer Songe pakt al zijn berekeningen weer op en raakt totaal de draad kwijt tot 's avonds. | |
viOmdat nacht raad brengt wordt hij de volgende morgen wakker met de woorden ik heb het gevonden. Hij pakt zijn kladbrief weer op en corrigeert de zin die over de generaties gaat. ...en om niet voorbij te gaan aan de jonge generatie wat zou je ervan zeggen de leden van je familie die daar zin in hebben mee te nemen? En aan de laatste zin voegt hij toe ...en geef me het juiste aantal personen door. Dan schrijft hij zijn drie brieven over en gaat ze op de post doen. | |
[pagina 169]
| |
viiDe volgende dagen blijft meneer Songe aan zijn uitnodiging denken maar zonder er met zijn huishoudster over te praten om haar niet in het harnas te jagen, daar is het altijd nog vroeg genoeg voor. Hij wacht op de antwoorden op zijn brieven en maakt zijn vrienden voor lummels uit omdat ze niet per kerende post terugschrijven. Wacht hij soms met het antwoord op een brief? De oude gewoonten raken in onbruik. Het lijkt of er geen eind aan de dagen komt, hij is nerveuzer dan ooit en heeft spijt als haren op zijn hoofd over dat krankzinnige plan. De huishoudster denkt ordinair dat zal hem leren. | |
viiiEn dan een week later, een brief. Meneer Songe stort zich erop, maakt hem open. Hij is van étienne. Waarde vriend, Je brief heeft mij veel genoegen gedaan. Ja, al die tijd dat wij elkaar niet hebben gezien! Maar jij lijkt in topvorm te zijn zoals ze tegenwoordig zeggen. Dat is bij mij helaas niet het geval. Ik moet het bed houden, na een prostaatoperatie. Ik zal niet hersteld zijn op de door jou aangegeven datum. Zou je die niet kunnen verzetten? Ik heb over je uitnodiging gesproken met mijn neven die in principe akkoord gaan maar wat hun kinderen betreft weten ze het nog niet, ze zullen het me doorgeven. Uiteraard hangt dat van de andere datum af, als er een is. Ik maak het je moeilijk maar ik zou het zo op prijs stellen je feest niet te hoeven missen! Ik wacht op nader bericht van jouw kant. Prostaatoperatie, hoe komt hij erbij zegt meneer Songe, die oudjes zijn allemaal eender. Ja hij is lastig. Wat doen we nu? De volgende dag, een brief van Edmond. Waarde vriend, Wat een verrassing! Na al die jaren! Natuurlijk neem ik je uitnodiging met het grootste genoegen aan en mijn neef eveneens, en mijn achterneven ook die met hun kinderen zullen komen. We zullen dus met ons negenen zijn als dat je niet te veel bezwaart. We wachten vol ongeduld op het ogenblik dat we bij jou samenkomen. Hoe heerlijk. Wat de datum betreft, wees zo goed die wat naar voren te schuiven, ik ben gedwongen begin december voor mijn ouwe botten naar de Midi te reizen. Vind je dat erg vervelend? Ik zou zo blij zijn je feest niet te hoeven missen! Ik wacht op nader bericht van jouw kant. Dat is twee zegt meneer Songe. Het begint al goed. De duivel hale zijn ouwe botten. De dag daarna, derde brief. Waarde Heer, | |
[pagina 170]
| |
Mijn oom dankt u voor uw vriendelijke uitnodiging die hij tot onze grote vreugde aanneemt. Het is namelijk zo dat hij sinds een half jaar eenzijdig verlamd is en wij hadden grote zorg om hem maar uw brief heeft hem nieuwe moed gegeven, wij zijn u daarvoor van ganser harte dankbaar. Hij kan niet lopen maar hij praat een beetje, niet genoeg om herinneringen op te halen maar wat doet dat er toe, hij hoort alles en dit hem feest za voor om een vreugde zonder weerga zijn. Wij zullen met hem meekomen, mijn vrouw en ik, mijn twee zonen en hun echtgenotes. Maar onze neef 1?variste hebben wij al heel lang uit het oog verloren, ik kan u namens hem niets meedelen. Mijn oom heeft zijn adres niet. En dat is drie zegt meneer Songe. Ik zit lelijk in de nesten. | |
ixDe huishoudster die op de hoogte is gehouden zegt tegen hem wat had Mijnheer dan gedacht? Dat alles op rolletjes zou lopen? Zeg dat wel zegt meneer Songe. Het enige dat nog ontbreekt is een beademingsapparaat. Wat een waanzin dat feest, wat een waanzin! Uit fijngevoeligheid zegt de huishoudster niet wat heb ik u gezegd, ze zegt kom een beetje moed houden, schrijft u nu maar aan mijnheer Edmond dat het feest helaas niet vroeger kan worden gehouden en aan de heren étienne en Ernest dat het feest in januari zal zijn. Dat zou jou wel goed uitkomen! En als januari ze niet goed uitkomt? Dan stellen we het uit tot later. Zodat Ernest het hoekje om is, nietwaar? Dus ook geen neven meer van hem? En dat Etienne... nee, Edmond... O, o, de familie, de jaren, de tijd van leven... Beschroomd zegt de huishoudster niets meer en gaat de kamer uit zonder de deur achter zich dicht te slaan. | |
xIn het voorjaar werd het feest toch gevierd. Ze kwamen dan ook allemaal, bij elkaar wel drieënvijftig personen. Want in de eerste plaats was meneer Edmond terug uit de Midi en zijn hele familie zag met grote vreugde uit enzovoorts, in de tweede plaats was meneer Etienne hersteld van zijn prostaatoperatie enzovoorts, in de derde plaats was mijnheer Ernest het hoekje nog steeds niet om enzovoorts, in de vierde plaats hadden ze het adres van E?ariste opgeduikeld en in de vijfde plaats had juffrouw Moine een neef van meneer Etienne met vijfkinderen waarvan er twee getrouwd waren vergeten, wat betekende dat meneer Etienne acht neven en nichten had in plaats van zes, zeventien achterneven en -nichten in plaats van tien, zes achter-achterneet es en - nichtjes in plaats van vier... | |
[pagina 171]
| |
xiBij het opschrijven van het voorgaande bedenkt meneer Songe dit is ondoenlijk, nooit zal ik in staat zijn een beeld van dat feest op te roepen, laten we het aantal personen tot twintig terugbrengen, dat is ruim voldoende. Want om de details die ik me niet meer herinner bij elkaar te brengen ga ik dingen verzinnen en dat zal een verkeerd beeld geven, ik heb niet meer de energie van voorheen. Maar dit besluit is geen goede oplossing en meneer Songe geeft zijn verslag op. Hij schrijft ik geef mijn verslag op. | |
xiiMogelijk vervolg van het feest. Ernest arriveert het eerste in een wagentje dat door een van zijn neven wordt geduwd. Uit zijn raam ziet meneer Songe hem de voordeur binnenkomen, hij gaat hem tegemoet. Hij groet Ernest die hem niet schijnt te herkennen. Hij ziet er goed uit zegt meneer Songe tegen de neef die met zijn vinger een ssst-gebaar tegen hem maakt, waarmee hij bedoelt dat zijn oom alles hoort, geen onderonsjes. Dan zegt meneer Songe tegen Ernest je ziet er goed uit maar Ernest staart voor zich uit. Het wagentje wordt weldra gevolgd door de familie van Ernest die al heel wat lawaai maakt, ze zijn met velen, het juiste aantal is niet meer bekend. Iedereen komt het huis binnen en is vol lof over de tafels, de bloemen, de flessen. Daarna arriveert de familie van étienne. Meneer Songe gaat ze tegemoet en verbaasd dat hij zijn oude vriend niet ziet zegt hij waar is het wagentje? Welk wagentje? vraagt iemand. Oh pardon zegt meneer Songe ik ben niet zo helder meer, ik bedoelde... jullie jongste. Dat is hij zegt zijn vader, hij loopt al als een grote jongen. En hij zegt tegen het kind zeg eens dag tegen mijnheer édouard. Maar het kind wil niet. Daarna arriveert de familie van Edmond. Meneer Songe gaat hen tegemoet en denkt bij zichzelf pas op geen wagentje. Hij zegt maar niet tegen Edmond dat hij er goed uitziet, je kunt nooit weten, en de derde lichting gaat het huis binnen. | |
xiiiVariant. | |
[pagina 172]
| |
Daarna arriveert de familie van Edmond. Meneer Songe gaat ze tegemoet en omhelst zijn oude vriend die een beetje tegenstribbelt en zegt u houdt me zeker voor mijn oom, daar komt hij aan. Meneer Songe gaat zijn oude vriend lachend tegemoet en zegt tegen hem stel je voor die is goed... Voordat hij zijn zin af kan maken zegt de zander u houdt me zeker voor... | |
xivTekenende gebeurtenissen van het feest. 1. Bij het aperitief maakt meneer Songe een praat je met étienne en zegt hoe is het nu met je plantenverzameling, je had een prachtig herbarium als ik me goed herinner? Etienne zegt nee dat is mijn nichtje, zij had een mooie vlinderverzameling. Nu weet ik het weer zegt meneer Songe, hoe is het daarmee? Ze heeft drie kinderen zegt meneer 1tienne en de anderen... de anderen... Nee zegt meneer Songe, de verzameling, hoe is het daarmee? Hoe het daarmee is? zegt étienne, dat zou ik echt niet weten. Interesseer jij je daar dan voor? Welke van je nichtjes is het? zegt meneer Songe. Het moet de oudste zijn zegt 1?tienne. En hij herhaalt interesseer jij je daar dan voor? Waar is die? zegt meneer Songe. Ik zeg je toch dat ik het niet weet zegt étienne. Nee zegt meneer Songe, je oudste nichtje, waar is die? Waar ze is? zegt 1 tienne. Wat bedoel je? Ik had graag dat je me aan haar voorstelde zegt meneer Songe. 1 tienne kijkt zoekend rond naar zijn nichtje en gebaart haar naderbij te komen. Meneer Songe vraagt haar hoe is het met uw vlinderverzameling, hebt u die nog? Mijn vlinderverzameling? zegt het nichtje, ik heb nooit een vlinderverzameling gehad. Wel waar zegt haar oom, dat weet je toch nog wel. Ik weet er niets meer van zegt het nichtje. O misschien is het de jongste zegt meneer étienne. Waar is ze? zegt meneer Songe. étienne kijkt zoekend rond naar zijn nichtje... 2. Een achterneef van Edmond komt op meneer Songe af en zegt ik heb u zoëven over vlinders horen praten. Interesseert u zich daar dan voor? Meneer Songe antwoordt ja... dat wil zeggen nee, mijn neef is een | |
[pagina 173]
| |
hartstochtelijk verzamelaar. En hij gaat door interesseert u zich voor vlinders? Nee zegt de achterneef... dat wil zeggen ja, mijn zoontje... 3. Een nichtje van Ernest gaat op Edmonds achterneef af en zegt tegen hem ik hoorde z?ë?en dat mijnheer Songe met u over vlinders sprak. Interesseert hij zich daar dan voor? Ja dat wil zeggen nee zegt Edmonds achterneef... 4. De achter-achterneefjes van Étienne en Edmond halen kattekwaad uit. De jonge moeders vragen zich af of het aperitief nog lang gaat duren. 5. Tijdens het middagmaal is iedereen vol lof over de schotels. Er worden andere schotels genoemd die elders zijn genuttigd. Het gesprek dwaalt af naar de politiek. Dezelfde achter-achterneefjes halen weer kattekwaad uit. De jonge moeders vragen zich af of het eten nog lang gaat duren. 6. Bij het dessert is men vol lof over het dessert. 7. Bij de koffie mogen de achter-achterneefjes in de tuin gaan spelen. | |
xvTerwijl hij het voorgaande opschrijft zegt meneer Songe hoe komt het dat ik niets meer weet van het feest dan die flarden, en ik heb er toch zoveel plezier aan beleefd? Zijn neef daarentegen denkt wat jammer van het oude baasje, hij kon warm lopen voor iets en dat is nu verdwenen, hij herkauwt min of meer dezelfde dingen, zoetjesaan is hij op weg naar de stilte en er zal niets meer over zijn van wat hem ik zou niet zeggen charmant maar toch een klein beetje interessant maakte. Op het ogenblik zou ik ongetwijfeld aan een willekeurige sterveling met wie ik zonder vrees hem te kwetsen over een willekeurig onderwerp kon praten de voorkeur geven boven hem. Want met mijn oom praten over een willekeurig onderwerp en niet over hemzelf zou hem verdriet doen en met hem praten over hemzelf dat doet mij verdriet. | |
xviEn dan vraagt meneer Songe op een dag aan zijn neef voor hem wat details van het feest op te roepen, hij heeft geprobeerd ze in zijn schrift weer te geven, hij herinnert het zich niet meer. Neef zegt ik herinner me nota bene een kwestie over vlinders waar iedereen om moest lachen, wat was dat precies? Meneer Songe zegt dat is toch zeker niet je enige herinnering? Neef zegt lieve hemel... ik herinner me die heerlijke schotels van het | |
[pagina 174]
| |
middagmaal, en dat we vol lof waren, en dat we naar aanleiding daarvan zelfs over andere eetpartijen begonnen, en dat de kinderen kattekwaad uithaalden en dat... ik zeg het je maar eerlijk hè, een achternichtje van meneer Edmond... nee, van meneer Étienne me vroeg wanneer het eten afgelopen was... En dat eh... ja, dat bij de koffie de kinderen in de tuin mochten gaan spelen. Zie je wel, alles staat me nog heel helder voor de geest. | |
[pagina 175]
| |
Het hôtel des voyageursSofisme? | |
iEr was een heer in het Hôtel des Voyageurs die men elke dag tegen half twaalf een aperitief zag drinken in de bar en daarna alleen de lunch nuttigen aan een tafeltje in de grote eetzaal. Sommige mensen zeiden dat hij de vroegere bediende van een zeer aanzienlijk man was, anderen dat hij zijn zoon was, anderen dat hij zijn neef was. Geen van hen had helemaal ongelijk in die zin dat de heer in heel nauw contact had gestaan met een vooraanstaande persoonlijkheid. Meneer Songe vraagt zich af hoe men dat te weten is gekomen maar de geschiedenis houdt hier op. Dan maakt hij de scherpzinnige opmerking, het verleden van die heer ligt geheel besloten in de toekomst van de vertelling. Geldt dat voor ieder ander evenzeer? Hij neemt de proef met zijn eigen biografie en ontdekt van wel. Daaruit maakt hij op dat je alleen een verleden hebt in zover je het jezelf vertelt of je voorneemt het te vertellen. Veronderstel het geval van iemand die nooit zijn verleden zou hebben beschreven of voor wie niemand anders dat zou hebben gedaan, die iemand zou nooit hebben bestaan. Sofisme? vraagt meneer Songe zich af. | |
iiMogelijk vervolg. De heer is aan het einde van zijn sobere maaltijd bestaande uit een ei met mayonnaise, drie raviolis en een halve appel, als er een menigte mensen binnenkomt die plaatsneemt rond vijftien tafels van ieder zes disgenoten oftewel een lunch van negentig personen. Aangezien een dergelijke drukte zeldzaam is vraagt de heer als hij bij het weggaan zijn overjas gaat halen aan de kassajuffrouw wie die mensen zijn. Ze antwoordt hem dat het deelnemers zijn aan het congres van de V.B.s.H. Wat is dat? Een vereniging tot bestrijding van schadelijke huisdieren. Dat wil zeggen? Ratten, muizen, wandluizen, kakkerlakken, vlooien, mijten, enzovoorts. De kassajuffrouw zet haar woorden kracht bij door de heer een fol- | |
[pagina 176]
| |
der aan te bieden waarin hij leest dat men door betaling van een beischeiden contributie lid van de vereniging kan worden. Onmiddellijk komt hij in de verleiding er aktief lid van te worden en gaat naar een tafel toe waar hij vraagt hoe hij in contact kan komen met de voorzitter. Deze rechtstreekse manier van doen, zo zonder omhaal, past helemaal niet bij hem maar er zijn omstandigheden in het leven waarin je eigen wezen je wordt onthuld en dat eldt nu ook voor deze heer. De persoon tot wie hij zich richt wijst hem de voorzitter aan, enige tafels verderop. De heer gaat naar hem toe en stelt zich voor. Een plotselinge sympathie bloeit tussen hen op en de voorzitter verzoekt de heer aan zijn tafel te gaan zitten en gezamenlijk te lunchen. Zijn fijngevoeligheid weerhoudt de heer ervan te zeggen dat hij juist heeft geluncht en hij stemt toe. Er wordt een zevende couvert besteld, men schuift een beetje in en de heer mbegint te eten. Dan blijkt evenwel dat het gesprek om iets heel anders draaide dan om schadelijke huisdieren, wat onder de omstandigheden ook wel begrijpelijk was. Men liet de zaken even voor wat ze waren, men genoot van een lekker maal en een goed glas wijn en de heer zou het misplaatst hebben gevonden naar de eigenlijke aktiviteiten van de vereniging te informeren. Toch komt het hem vreemd voor dat de voorzitter zelf er tegen hem met geen woord over rept maar de heer die gevoelig en begrijpend is verontschuldigt hem zoals hij de anderen verontschuldigt. En zo komt men dan tijdens het dessert op het onderwerp van de seksuele betrekkingen en hun lokale uitingen, met andere woorden de desbetreffende roddels in het stadje. En zoetjesaan over de kwestie van de ongehuwde staat. In dit verband valt de naam van meneer Songe, die bij iedereen bekend is, aan deze tafel althans. Is hij lid van de v.s.s.H.? vraagt de heer. Men antwoordt van niet. Het staat wel vast dat men hem kent van de markt waar hij sinds mensenheugenis heengaat met zijn lege boodschappenmand. Hoe komt het dat u hem niet kent? vraagt de voorzitter aan de heer. Omdat ik nooit op de markt kom antwoordt de heer blozend. Zijn buurvrouw wijst hem erop dat dat geen schande is. Maar de heer bloost nog meer want als je gevoelig bent beeld je je bij elk woord de een of andere toespeling in. De dame legt er onhandig maar nog steeds met de bedoeling hem op zijn gemak te stellen een schepje bovenop door te zeggen ik kan hem aan u voorstellen hij is vrijgezel net als u. Op slag verbeeldt de heer zich de hemel mag weten welke toespeling en voelt zich ronduit slecht, hij moet van tafel opstaan en naar het toilet gaan. Je kunt aan deze vlaag van onpasselijkheid natuurlijk een heel andere uitleg geven dan die van 's heren gevoeligheid, zoals bijvoorbeeld een door de dubbele maaltijd veroorzaakte indigestie. | |
[pagina 177]
| |
Om kort te gaan ze zijn aan de cognac wanneer de heer aan tafel terugkomt. Omdat hij bovendien aan geheugenverlies lijdt denkt hij dat de maaltijd met cognac begint en hij vraagt de voorzitter of deze gewoonte in de streek verbreid is, hij gaat heel weinig uit, behalve om in het hotel te lunchen. De voorzitter die helemaal niet gevoelig is maakt de heer uit voor een oude grapjas, met als onverwacht gevolg een grote blijdschap bij de heer die verrukt is dat hij als een geestig mens wordt beschouwd. Dan waagt hij het op luchtige toon aan de voorzitter te vragen welke middelen de vereniging gebruikt om het doel te bereiken dat zij zich heeft gesteld. De voorzitter antwoordt hem hartelijk lachend dat dit alles alleen een façade is en dat het werkelijke doel van de vereniging een ander is dan dat van de folder. Als de tijd daar is zal men hem op de hoogte stellen van zijn toekomstige activiteiten mits hij zijn kandidatuur handhaaft. | |
iiiVariant j. De heer uit het hotel maakt kennis met meneer Songe op de volgende wijze. Hij staat bij de kassa waar hij zijn rekening betaalt als er een menigte mensen arriveert die om een ronde tafel plaatsneemt. Daar een dergelijke drukte zeldzaam is vraagt de heer aan de kassajuffrouw wie zijn die mensen. Zij antwoordt dat zij behoren tot de v.B.s.H., een vereniging tot bestudering van schizo-analytische herinterpretatie. Kijk, gaat ze door, daar staat het in. En ze geeft hem een folder. De heer bladert erin en wenst onmiddellijk met de voorzitter kermis te maken. De kassajuffrouw zegt hem dat het een voorzitster is en wijst haar aan. De heer gaat op haar af. Het is een dikke dame die hem bits toevoegt dat hij zich voor alle inlichtingen tot de secretaris moet wenden. De heer gaat naar de secretaris die gebaart dat hij moet gaan zitten en hem toefluistert dat hij zijn stem kwijt is, dat hij overigens niet de secretaris is, hij valt onverwachts voor hem in. Hij voegt er iets aan toe in de geest van... ook hij stem verloren... samen kou gevat... inhalatie of reanimatie... De heer spitst zijn oren maar begrijpt er niets meer van want de anderen die allemaal door elkaar praten zijn begonnen met het ontleden of ontcijferen van een tekst waarvan verschillende exemplaren op tafel liggen. De waarnemend secretaris krabbelt dan iets op zijn visitekaartje en reikt het de heer aan die leest afspraak zondag bij mij thuis, 16.30 uur... | |
ivVariant ii. Het verhaal van de heer uit het ?6tel des Voyageurs kan ook anders | |
[pagina 178]
| |
worden geschreven, op een zogeheten intelligente manier. Je zou dan =allereerst moeten zorgen dat de lezer geen seconde vermoedt dat het om een verhaal gaat. Daarvoor moet je de band verbreken tussen de heer en het hotel, zijn middagmaal, zijn bezigheden, de stad, de omgeving, de tijd et cetera. Vervolgens de band verbreken tussen de heer en zhemzelf dat wil zeggen zijn vertoog opdelen in verschillende vertoogvormen afkomstig uit de schemerzone waar een onbepaalde spraak ronddrijft die alleen uit het collectieve onderbewustzijn voortkomt. Vervolgens elke zichtbare bijdrage van de auteur schrappen alsof hij strikt genomen niets bijdraagt aan de definitieve formulering van die spraak. Vervolgens, om te zorgen dat de volstrekt denkbeeldige hypothese van de heer die in het hotel de maaltijd gebruikt op geen enkele manier de veronderstelling zou kunnen wettigen dat die wellicht het startpunt van de vertelling, het vermeende centrale punt ervan was, dit centrum verplaatsen en er een aantal andere situaties aan toevoegen waarin een onduidelijk aangegeven iemand, een hij of een men of elk ander grammaticaal onbepaald substituut, zijdelings, af en toe, zo min mogelijk, haast terloops de situatie van de etende heer zou aanstippen, als iets duidelijk ondergeschikts, iets om weg te laten. Wanneer ten slotte alles naar hartelust overhoop was gehaald zou de auteur de tekst doorspekken met voorwaardelijke en onbepaalde wijzen, met haakjes en puntjes, afgebroken zinnen en alinea's, met zuiver formele herhalingen... tenzij hij elke grammaticale opbouw of interpunctie schrapt, wat nog eenvoudiger is, om zijn oorspronkelijke opzet definitief uit te wissen. De aldus opgestelde tekst zou beantwoorden aan de eisen van een intelligente lezer. Blijft de vraag of die lezer niet liever iets anders zou lezen, bijvoorbeeld een pornoboekje of detective, om het feit te vergeten dat zijn intelligentie alleen maar dient om zijn eigen feilen aan de kaak te stellen. Of het moest zijn dat hij zelf ook iets intelligents ging schrijven. Zodat er tenslotte wel eens niets leesbaars zou kunnen overblijven behalve pornoboekjes en detectives tot de dag waarop die helemaal niet meer werden gelezen, uit moedeloosheid, en waarop toegewijde en onbaatzuchtige docenten zich zouden uitsloven om te bewijzen dat... Dat wat? Maar wie zou trouwens naar ze luisteren? | |
[pagina 179]
| |
BesluitDat waren tijden! | |
iTijdens zijn ochtendwandeling ontmoet meneer Songe op een dag juffrouw Lorpailleur die hij in geen twintig jaar gezien heeft. Ze liep op dat uur alleen door de rue de Douves en terwijl ze op hem toekwam had hij alle tijd haar in zijn herinnering te plaatsen. Hij bleef voor haar staan en gaf haar de hand. Met de jaren had de onderwijzeres een waardig, bijna priesterlijk aanzien gekregen. Haar neus herinnerde aan de Spaanse Bourbons en haar dubbele kin was van hetzelfde kaliber. Ze scheen hem niet direct te herkennen maar na enige theatrale inspanning zei ze u hier? Ik meende dat u zich al twintig jaar geleden op het platteland had teruggetrokken! Wat een aardige verrassing! En ze beginnen een praat je op het trottoir. Wat een mooie tijd zegt meneer Songe toen ik elke woensdag uw artikel in de Fantoniard las! Wat een welversneden pen! Lorpailleur trekt een streng gezicht en herhaalt welversneden pen, helaas ja, destijds liet ik me erop voorstaan maar de tijden zijn veranderd. Al die jaren verspild met het beoefenen van een minderwaardige spontaniteit! Meneer Songe begrijpt het niet en herhaalt minderwaardige spontaniteit, wat bedoelt u daarmee? Ik bedoel gaat zij verder dat de spontaniteit heden ten dage als burgerlijk wordt gebrandmerkt en dat is geheel terecht. Weet u dat de nieuwe kritiek niets van de oude waarden heel laat? Ik geef toe dat het me moeite heeft gekost om eraan te wennen maar heb je het eenmaal te pakken dan sta je ervan te kijken hoe interessant die moderne wetenschap is! Mijn pensioen, want ik ben met pensioen beste vriend, welzeker, mijn pensioen biedt me de mogelijkheid om aan een tijdschrift mee te werken waarin ik, zij het sporadisch, fragmenten van een theoretische fictie publiceer die ik onder handen heb en waarin ik duidelijk stelling neem tegen neo-grammaticale standpunten en andere ouwe koek. En dan steekt ze van wal met een uiteenzetting zonder kop of staart vol termen als betekenaar, betekenis, referent, metafoor, metonymie, morfeem, foneem, syntagma, algoritme, mise en abîme, metataal, connotatie, structuraliteit, semanticiteit, poëticiteit. Daarna vraagt ze meneer Songe met een zuurzoet lachje of hij nog steeds de muze aan- | |
[pagina 180]
| |
roept. Hij bloost en antwoordt van niet. Hij zou zich zelfs geschaamd hebben te bekennen dat hij nog een dagboek bijhoudt want dat is zeker een zeer achterhaald genre. Ja ja, die vrouwen, denkt hij bij het naar huis gaan, die blijven ons verbazen! Altijd in de frontlinie van de vooruitgang... En hij staat op het punt zijn aantekeningen in het vuur te werpen. | |
iiVariant. Op een dag ontmoet meneer Songe tijdens zijn ochtendwandeling dLouise Bottu, de dichteres. Ze is volkomen scheefgegroeid, mank en beverig. Maar zodra ze meneer Songe herkent komt er een meisjesachtige glimlach op haar gezicht en hun gesprek, dat toch jarenlang werd monderbroken, verloopt net als vroeger. Zo hoort hij ook dat Louise Bottu een nieuwe dichtbundel laat uitgeven. Ze praat erover met een zeker pathos, als was het haar eerste communie. Het gaat louter over zonsopgangen, blauwe vogels, bloemen en minnekozen. En onder het spreken komt er een blos op haar wangen, haar beven is ze vergeten, ze recht haar rug, kijkt om zich heen, in een woord komt tot leven. En bij het naar huis gaan denkt meneer Songe ja ja die vrouwen die blijven ons verbazen! | |
iiiIk heb mijn neef deelgenoot gemaakt van mijn twijfels aangaande mijn aantekeningen zegt meneer Songe. Hij zei tegen me wind je niet op, het doet er niets toe, het enige waar het op aan komt is dat je ze gemaakt hebt, je vindt jezelf erin terug zoals je bent, zonder consideratie voor wie dan ook, dat is een troost die veel goedmaakt. En hij gaat terug naar zijn kamer om door te werken aan een stukje over de bronnen van de korte roman die Latirail, een plaatselijk scribent, lang geleden heeft gepubliceerd. Zijn ijver bij dit werk verbaast me trouwens, ik zag niets buitengewoons in genoemde roman toen hij verscheen maar mijn neef verzekert me dat hij in de kiem een aantal grondbeginselen der hedendaagse literatuur bevat. Die goeie Latirail zou de eerste geweest zijn om paf te staan dat hij iets dergelijks had uitgebroed. Ik zie hem nog voor me in die dagen, en ook mademoiselle Lorpailleur en Sinture van het postkantoor, heel het kleine weldenkende wereldje dat, vraag niet hoe of waarom, een tik van de literaire molen had gekregen. Er heerste een soort wedijver, aangewakkerd door de artikelen van de onderwijzeres en de gedichten van Louise Bottu die elke woensdag in onze krant verschenen. Dan had je nog mijnheer Mortin die in café le Cygne iets Oliet doorschemeren over pogingen om een kroniek van de stad te schrij- | |
[pagina 181]
| |
ven. Om kort te gaan we leefden in het idee dat we, zo onnozel als we waren, een poging konden doen ons met de schrijverij bezig te houden. Ja ja, dat waren tijden!
1956-1976. |
|