men in de hoop dat hij, al is het maar per ongeluk, iets bijzonders zegt.
Er zijn personages bij Pinget die zich geleidelijk aan beginnen af te tekenen in wat er door anderen over hen verteld wordt. Degene die schrijft is daarentegen juist iemand die de lezer binnen een paar bladzijden goed meent te (her)kennen. Zo is in een paar woorden verteld wie Meneer Songe is: een bemiddeld man die na zijn pensioen in de Midi woont, in een haat-liefde verhouding tot zijn huishoudster staat, die niet voor niets Sosie heet, wat ook in het Nederlands dubbelganger betekent, en zijn ware gevoelens reserveert voor zijn nicht Siso. Maar wat is daarmee gezegd? Want door alles wat hij over zichzelf vertelt, wordt hij al dubbelzinniger en ingewikkelder. Daarom moet je Meneer Songe dóórlezen, van a tot zet, omdat hij net als sommige andere figuren van Pinget pas dan zijn ware proporties krijgt, als vat vol tegenstrijdigheden, gelogen waarheden en ware leugens, misleidende herhalingen, correcties, pseudo-diepzinnigheden, maar ook intelligente observaties en ontroerende bekentenissen.
Van alle personages van Pinget is Songe - de dagdromer, zoals zijn naam hem bestempelt: meneer Peins, meneer Mijmer, meneer Hersenschim - de man die het best geëquipeerd is om de anderen in de kantlijn van commentaar te voorzien of van repliek te dienen; hij speelt zijn solopartij op gepaste afstand van het orkest. Songe is het minst gemengd in het leven, en zorgt er wel voor niet in de gaten van zijn geheugen of in het spinneweb van illusies verzeild te raken - hij wenst louter en alleen in het heden te bestaan.
Ik noemde Michaux als inspiratiebron voor de vroege Pinget; vele jaren later doet Meneer Songe aan Plume denken, dat zal geen toeval zijn. Ook Plume kijkt naar zichzelf als een - soms ongewenste - vreemde. Un certain Plume bestond bij eerste verschijnen, in 1930, uit een serie van elf hoofdstukken; in de loop der tijden kwamen daar allerlei teksten bij, aantekeningen, prozagedichten en zelfs twee eenakters. Kortom, hij was een type geworden, een multipele figuur. Zonder veel moeite kun je een aantal aantekenboeken van Michaux, zoals Passages, Tranches de savoir of Poteaux d'angle, lezen als het logboek van Plume; en in die voortzetting leek deze weer op een andere meneer, Mijnheer Teste. Zo'n hoofdpersoon blijft doordenken en praten en schrijven, omdat hij letterlijk een proefpersoon is. Zo ook bleek het hoofdstuk Songe voor Pinget, nadat de verhaalt jes in het net geschreven en gepubliceerd waren, nog niet afgesloten. In allerlei boeken uit de periode 1956-1976 klinkt, achteraf gezien, de echo van Songe; maar daarna kreeg hij nog ettelijke keren rechtstreeks het woord, in drie delen dagboeken: Le harnais (1984, waarin Songe weer vrolijk ‘het tuig’ aantrekt), Charrue (1985, ploeg of stuk land dat met één ploeg bewerkt kan worden) en Du nerf (1990, welk woord ook meer dingen betekent, zenuw, maar ook ‘steenmiddel’, onbruikbare laag). En in Théo ou Le temps neuf (1991) treedt weer een andere heer (le maitre) op, achter z'n vodden gezeten door een huishoudster.
In dit Rasternummer hebben we alleen het boekje uit 1982 opgenomen, in z'n geheel omdat een keuze afbreuk aan dit zelfportret zou doen. Aanvankelijk hadden we - in de moeilijk te beredeneren veronderstelling dat deze figuren een zekere verwantschap met een bepaald soort tekeningen vertonen - het plan, meerdere Heerschappen te presenteren. We hebben het nu bij Songe als voorspel gelaten om in een aflevering van de volgende jaargang met een hele stamboom Proefpersonen terug te komen (als proefpersoon