Soms houdt zo'n schreeuwend varken het niet uit, verliest het zijn oren en laat het zich tomeloos, met zijn buik vol kerosine, naar beneden vallen. Wat het daar aanricht heb ik met eigen ogen gezien: lichamen in lichterlaaie, die met doodsschreeuwen van de tiende verdieping omlaag smakten. Ik rook verbrande katten. Ik zag kinderen met radeloze ogen hun ouders zoeken. Drie dagen later hoorde ik een functionaris van Schiphol zich beklagen over het ongeluk: hij hoopte vurig dat dit nare incident de uitvoering van de uitbreiding van het vliegveld niet zou vertragen. Als de televisie geuren had kunnen uitzenden, zou je de drek hebben kunnen opsnuiven, waar de snoet van deze functionaris dagelijks in wroet. Ik ben bang voor de opgekropte emoties die door de technocraten van onze samenleving worden gemobiliseerd. En ik ben bang voor hun neurotische vooruitgangsoptimisme
Ik zou vandaag mijn aantekeningen over het thema van de angst in het werk van Kafka en Poe hebben uitgeschreven, met Vestdijk het ‘wezen van de angst’ hebben willen doorgronden, maar ik kan me niet concentreren, door de vliegtuigen niet, en vooral niet door een voorval waardoor ik de afgelopen week radeloos van hot naar her ben gerend. Alle theorieën van de angst, die van Kierkegaard en Sartre, van Freud en Jaspers wegen niet op tegen die dagelijkse beslommeringen, die, plotseling door een onverwachte wending onder stroom gezet, een loerend gevaar in zich bergen. De dagelijks gang van zaken wordt dan een schrikdraad: in weerwil van alle pogingen je uit de voeten te maken, bots je er voortdurend tegenop en voel je de stroomstoten door al je zintuigen schieten. De lectuur van Poe, Kafka, Rilke of Meyrink - en zijn zij niet de meesters die erin slagen bij de lezer angst op te roepen - vermag niet te bewerkstelligen waar een paar domme politieagenten wel toe in staat zijn. Je houdt mijn opstel over Poe en Kafka te goed, tot ik wat meer afstand heb kunnen nemen van de maalstroom die nu in mijn hoofd woedt: het oog is nog lang niet in zicht.
Beste J., ik moet je vertellen wat M. is overkomen de afgelopen week. Je kent M., hij heeft eindexamen gedaan en viert, nu ik je dit schrijf, vakantie in Zuid-Frankrijk. Eergisteren belde hij ons op, ontzet. Hij was met zijn vriend op weg naar Biscarosse om traveller-cheques te verzilveren, toen twee politiewagens hen de pas afsneden. Acht agenten sprongen uit de wagens, stormden op M. af en boeiden hem met zijn armen achter op zijn rug. Ze duwden hem in de wagen en voerden hem af naar het politiebureau. Zijn protesterende vriend werd met een knuppel in de nek geslagen en verweesd achtergelaten. M. moet zich hebben gevoeld als Josef K., zeker het eerste uur toen hij geen benul had van de reden van zijn aanhouding. Ze dwongen hem zijn t-shirt uit te trekken, waartegen hij zich heftig verzette, en hij moest allerlei papieren ondertekenen. Hij werd van