| |
| |
| |
Russell Edson
Acht gedichten
Hans Kloos en K. Michel
Gras
De woonkamer is overgroeid met gras. Het is rond de meubels opge-
komen. Het strekt zich uit tot in de eetkamer, voorbij de klapdeur tot in de
keuken. Het breidt zich mijlenver uit in de muren...
Er liggen schatten in het gras, dingen die daar gevallen zijn of
neergelegd; een staafje roest dat ooit een zakmes was, een grafteken...
Allemaal verborgen in het gras op de schedelhuid van de weide...
In een kelder onder het gras zit een oude man heen en weer schomme-
lend in een schommelstoel. In zijn armen houdt hij een kind, het kinder-
lichaam van hemzelf. En hij schommelt heen en weer in het donker onder
| |
| |
| |
De beschrijving
In een tuin verrees een oude man gezeten in een stoel.
Eerst verscheen, de aarde brekend als een leren ei, zijn kale
hoofd. Dag na dag groeiden geleidelijk het voorhoofd en de starende
ogen omhoog... Het grijze haar, de met aarde gevulde oren, de neus,
aarde kleefde aan de haren in de neus; daarna de schouders, de sjaal
rond de schouders, de rug van de stoel bezet met aarde en kevers.
In het maanlicht een oude man half begraven in de aarde. In de
dageraad een man zittend in een ondiepe zee van nevel.
Toen hij volledig verrezen was, zat er groene schimmel op zijn
schoenen en zijn vingernagels.
Op een nacht zagen we hem gapen. Hij stond op en liep kalmpjes
Zijn stoel is nu al een tijdje terug in de aarde aan het zakken. We
vragen ons af of het niet een soort lift van de doden is.
| |
| |
| |
Een steen is van niemand
Een man lokte een steen in een hinderlaag. Greep hem. Nam hem
gevangen. Stopte hem in een donkere kamer en bleef hem voor de
rest van zijn leven bewaken.
Zijn moeder vroeg waarom.
Hij zei, omdat hij gevangen wordt gehouden, omdat hij de
Kijk, de steen slaapt, zei zij, hij weet niet of hij zich in een tuin
bevindt of niet. Eeuwigheid en de steen zijn moeder en dochter; jij
bent het die oud wordt. De steen slaapt alleen maar.
Maar ik heb hem gevangen, moeder, hij is van mij, ik heb hem
Een steen is van niemand, zelfs niet van zichzelf. Jij bent het die
veroverd is; jij past op de gevangene, die je zelf bent, zei zij, omdat
jij bang bent om naar buiten te gaan.
Ja ja, ik ben bang, zei hij, omdat jij nooit van mij hebt gehouden.
Dat is waar, zei zij, omdat jij altijd voor mij geweest bent wat de
| |
| |
| |
De herfstval
Er was eens een man die twee bladeren vond en het huis
binnenliep met de bladeren in zijn uitgestrekte handen en tegen zijn
ouders zei dat hij een boom was.
Ga dan op het erf staan, antwoordden zij, groei niet in de
woonkamer want je wortels zouden het tapijt kunnen verpesten.
Hij zei het was een grapje ik ben geen boom en hij liet zijn
Maar zijn ouders zeiden kijk het is herfst.
| |
| |
| |
Het motorvoertuig
Een man was pas getrouwd met een motorvoertuig.
Maar wat ik wil zeggen, zei zijn vader, is dat een motorvoertuig
geen persoon is, want het is iets anders.
Vergelijk het bijvoorbeeld eens met je moeder. Zie je waarin het
verschjlt van je moeder? Op de een of andere manier lijkt het
breder? En bovendien zit het haar van je moeder anders.
Je zou moeten proberen om iets te vinden in de wereld dat op
Ik heb moeder, is dat al niet voldoende iets dat op moeder lijkt?
Moet ik dan meer moeders vergaren?
Het zijn allemaal oude dames die niet in het minst de lust
prikkelen om je voort te planten, zei de zoon.
Maar je kunt je niet voortplanten met een motorvoertuig, zei
De zoon toont vader een contactsleutel. Kijk, hier is een speciale
penis die met het motorvoertuig doet zoals een man met een vrouw;
en het motorvoertuig brengt een plaats ter wereld ver van deze
plaats, terwijl het onderweg zijn kilometerjongen werpt.
Maakt dat me tot een grootvader, zei vader.
Dat maakt jou tot waar je bent als ik ver weg ben, zei de zoon.
Vader en moeder kijken hoe een motorvoertuig met het teken pas
getrouwd steeds kleiner wordt in de verte van de weg.
| |
| |
| |
De houthaler
Een oude man kroop in een soepketel en schudde een houten lepel
Toen hij klaar was liep hij de trap op naar zijn kamer en stierf.
Toen zijn vrouw thuiskwam zei ze, hou op met dood zijn, daar is
Hij kwam uit bed. Dus je bent dood, zei ze, nou en? Daar heb ik
geen geduld voor vandaag - Ga hout halen voor het fornuis.
Hij zakte ineen op de vloer. Ach, stel je niet aan, je kunt op zijn
minst wat hout gaan halen. Zij schopte het lijk naar de trap en over
de rand en het kwam terecht op de benedenverdieping. En nu hout
Het lijk sleepte zichzelf de deur uit. Wrokkige oude man, zei zij
tegen zichzelf, gaat alleen maar dood om geen hout te hoeven halen.
Het kadaver van de oude man probeerde hout te hakken. De bijl
bleef maar uit zijn handen glippen. Net onder de knie hakte het
kadaver een van zijn benen af.
Hinkend op een been kwam het kadaver de keuken weer binnen met
het been in zijn armen. Oh, schreeuwde zij, je hebt mijn oude man
zijn been afgehakt. En ze was zo kwaad dat ze de bijl pakte en het
lijk in stukken begon te hakken - Je been afhakken om niet te
hoeven werken, durf je wel? - Doodgaan terwijl ik je nodig heb om
het hout binnen te halen, durf je wel?...
De oude man, vooroverleunend op een wolk, keek hoe de oude
vrouw zijn lijk in stukken hakte - Geef hem er van langs, liefje,
geef hem er een van mij...
Toen de oude vrouw klaar was, raapte ze de stukken op en gooide ze
in een soepketel - Sterf nu maar zoveel je hartje begeert - En
vertel me dan nog ‘es dat je geen hout kunt halen...
| |
| |
| |
Meneer & mevrouw Diner Eend
Een oude vrouw met een eend onder haar arm wordt een huis
binnengelaten en gevraagd, wie zal ik zeggen dat er is?
Meneer en Mevrouw Diner Eend.
Neemt U me niet kwalijk, maar wie is wie?
Wijzend naar de eend zegt de oude vrouw, dit hier is mijn man.
Er gaat een tijdje voorbij en dan verschijnt de butler weer, ja,
komt u verder, u wordt verwacht, de keuken is deze kant op.
Er staat een enorm fornuis in de keuken. De butler zegt, het spijt
me, we hebben geen pan die groot genoeg is voor u; dus doen we het
met een oude gietijzeren badkuip. Ik hoop dat u geen bezwaar heeft?
We hebben een echte eendepan voor uw man.
Nee, dat kan best, ik doe wel alsof ik in bad zit. - Oh trouwens,
heeft u genoeg eendesaus, zegt de oude vrouw.
Ja, zat, en de kok heeft ook nog een lekkere vulling gemaakt.
Mijn man moet geplukt worden; ik kan mezelf wel uitkleden, zegt
Fijn, dat scheelt enorm; dan laten we het keukenmeisje uw man
ontveren. - Trouwens wat ziet u het liefst bij eend, vraagt de
Wilde rijst, maar niet te wild, het moet wel rustig blijven in de
eetzaal; en aspergepunten... Maar zorg dat ze niet te scherp zijn,
ze kunnen behoorlijk gevaarlijk zijn; het is 't beste om ze voor het
opdienen wat stomper te maken op een maalsteen...
Komt in orde, mevrouw. - Trouwens, misschien vindt u het
onaangenaam dat we het keukenmeisje uw man laten ontveren, als u
begrijpt wat ik bedoel? Ze is nogal aantrekkelijk; ik wil geen
onenigheid zaaien tussen u en uw man, zegt de butler.
Maak u geen zorgen, zegt de oude vrouw, wij zijn professionele
dinereenden; als we gingen rotzooien met het keukenhulpje zouden
we binnen de kortste keren zonder werk zitten. - Als u het niet erg
vindt, wil ik nu graag snel de oven in. Ik ben niet zo jong meer als
vroeger, niet dat ik echt oud ben, maar ik doe er tegenwoordig wat
| |
| |
| |
De lange picknick
Een officieel dokument waait tussen de bomen door een bos over de
hoofden van de picknickers.
Het is 't einde van de zomer, en er is alleen nog de sneeuw om naar
uit te kijken. De fotosynthetische wereld is aan het instorten.
Zij die heel de zomer in het bos hebben zitten picknicken, zien dat
hun voedsel bedorven is. De bramenjam is van teer, de
picknickmanden zitten vol botten, verpakt in oude kranten.
Een jongeman draait zich om naar zijn liefje. Het is een oude
vrouw met wit haar; haar hoofd wiebelt op haar nek.
De picknickers proberen het dokument te vangen, terwijl het over
hun hoofden vliegt. Maar het wordt meegenomen door de wind.
Wat erop geschreven staat is de zomer is voorbij.
|
|