K. Michel
Over Russell Edson
Een man loopt over een weg en verliest een deel van zichzelf. Als hij zich bukt om het op te rapen, breekt hij in tweeën. Vervolgens verliest hij ook zijn armen en valt zijn tong op de grond. ‘Oh mijn god’, denkt de man, ‘zo kom ik nooit thuis’. Dit soort dingen gebeuren in de wereld van Russell Edson. Een wereld waarin bomen kunnen worstelen en huizen kunnen braken; en waarin de mensen voortdurend verwikkeld zijn in wrede familierelaties. Met navrante humor beschrijft Edson tafereeltjes waarin het kind naar de ouders kijkt die met veel gooi- en smijtwerk conflicten uitvechten. Maar in andere gedichten gaat het er minder lawaaierig aan toe, bijvoorbeeld in ‘Herfstval’. Soms doen de gedichten door hun ‘boze droom’ sfeer denken aan de dozen van Joseph Cornell. In zijn beste gedichten beschrijft Edson scènes die zich afspelen in een wereld vol onbegrip en vijandigheid, scènes waar je desondanks om kunt lachef. Edson schrijft overigens alleen maar prozagedichten: ‘Perhaps the term prose poem is vague enough to describe the blurred borders of my gross generality. But, as soon as I say this I want to shout that I refuse to write prose poems, that I want to write the work that is always in search of itself, in a form that is always building itself from the inside out.’
Edson werd geboren in 1935 en studeerde aan de Columbia Universiteit en het Black Mountain College. Hij publiceerde een zevental dichtbundels waaruit hij vorig jaar een selectie maakte, The Tunnel, die bij de Oberlin College Press verscheen. Verder schreef hij een aantal toneelstukken en een roman ‘The song of Percival Peacock’ (1992). In juni van dit jaar las Edson voor het eerst in Nederland voor tijdens het Poetry International Festival. Hij woont in Stamford, Connecticut.