Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1995 (nrs. 69-72)
(1995)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |
Samuel Beckett
| |
[pagina 134]
| |
op twee dan was dat niet zo'n ramp. Maar bij ontstentenis van drie na elkaar is acrobatiek onontkoombaar. Niettemin is er veel vraag naar deze ladders en weinig kans dat men ze reduceert tot louter staken met slechts aan de uiteinden een sport. Want de drang tot klimmen is te wijd verbreid. Die niet meer voelen is een zeldzame verlossing. De ontbrekende sporten zijn in handen van een paar gelukkigen die ze voornamelijk gebruiken voor aanval en verweer. Hun eenzame pogingen zichzelf de hersens in te slaan resulteren hoogstens in een kort verlies van bewustzijn. Het doel van de ladders is de zoekers naar de nissen te voeren. Zij op wie deze geen aantrekkingskracht meer uitoefenen, klimmen domweg om los van de grond te komen. Het is de gewoonte niet met twee of meer tegelijk te klimmen. Voor wie op zijn vlucht het geluk heeft een ladder vrij te treffen, biedt deze een zeker soelaas tot het tumult bedaart. De nissen of holen. Dit zijn uithollingen uitgespaard in dat deel van de muur dat zich boven een denkbeeldige lijn halverwege vloer en plafond bevindt zodat zij slechts de bovenste helft kenmerken. Een meer of minder ruime mond geeft vlot toegang tot een kamer van wisselende inhoud maar altijd zo groot dat een lichaam met behoorlijke controle over zijn gewrichten erin kan en eenmaal erin zo'n beetje kan hurken. Ze zijn kruislings gerangschikt in onregelmatige vierhoeken met ruwweg zeven meter lange zijden en vernuftig asymmetrisch gelegen. Die verhoudingen bekoren slechts hem wiens ruime ervaring en gedetailleerde kennis van de nissen een nauwkeurig innerlijk beeld van het hele systeem mogelijk maken. Maar het valt te betwijfelen of zo iemand bestaat. Want elke klimmer is verslingerd aan bepaalde nissen en blijft zo ver mogelijk uit de buurt van de andere. Enkele staan met elkaar in verbinding door gangen binnenin de dikke muur die in sommige gevallen een lengte van niet minder dan vijftig meter bereken. Maar de meeste hebben geen andere uitgang dan de ingang. Het is alsof op zeker moment ontmoediging voorrang had. Ter ondersteuning van deze wilde veronderstelling zij gewezen op het bestaan van een lange doodlopend gelaten gang. Wee degene die hier onbesuisd ingaat om uiteindelijk na moeitevol pogen genoodzaakt te worden achterwaarts terug te kruipen zo goed en zo kwaad als het gaat zoals hij gekomen was. Niet dat dit drama beperkt is tot de onvoltooide gang. Men hoeft slechts te bedenken wat onvermijdelijk het gevolg is wanneer twee lichamen tegelijkertijd elk van de andere kant een gewone gang binnengaan. Nissen en gangen zijn onderworpen aan hetzelfde licht en klimaat als de rest van het verblijf. Tot zo ver een eerste indruk van het verblijf.
Een lichaam per vierkante meter of afgerond tweehonderd samen. Als nauwe en verre verwanten dan wel meer of minder goede vrienden kennen in theorie velen elkaar. Het gedrang en halfduister bemoeilijken her- | |
[pagina 135]
| |
kenning. Vanuit zeker gezichtspunt gezien behoren deze lichamen tot vier typen. Ten eerste zij die constant bewegen. Ten tweede zij die soms stoppen. Ten derde zij die als ze niet worden verdreven hun bevochten hoekje geen moment verlaten en indien verdreven het eerste dat vrijkomt aangrijpen om weer te verstijven. Dit klopt niet helemaal. Want ook al is bij deze onwrikbaren de drang tot klimmen dood, toch is die aan vreemde wederopstandingen onderhevig. Zo iemand verlaat dan zijn post op zoek naar een vrije ladder of om zich aan te sluiten bij de dichtstbijzijnde of kortste rij. De waarheid is dat geen enkele zoeker de ladder gemakkelijk opgeeft. Paradoxaal genoeg zijn het de onwrikbaren wier gewelddadigheden de rust van de koker het meest verscheuren. Ten vierde zij die niet zoeken of de niet-zoekenden die grotendeels tegen de muur zitten in een houding die Dante een van zijn zeldzame flauwe glimlachjes ontlokte. Onder niet-zoekers en ondanks de afgrond waartoe dat leidt is het uiteindelijk onmogelijk iets anders te verstaan dan ex-zoekers. Om deze gedachte wat minder kwaadaardig te maken dient men zich de drang tot zoeken slechts voor te stellen als niet minder in staat tot wederopstanding dan die van de ladder en die ogen die naar zich laat aanzien voor altijd neergeslagen of gesloten zijn als met het vreemde vermogen behept om plotseling ten overstaan van blik en lichaam weer op te vlammen. Maar dit handjevol resteert altijd genoeg om te voorspellen dat ook het laatste vuur nog eens zal doven. Een wegkwijnen dat gelukkig onmerkbaar is vanwege de traagheid ervan en de oplevingen die daar gedeeltelijk tegenover staan en het gebrek aan aandacht van hen om wie het gaat verdoofd als zij zijn door de hartstocht die nog steeds op hen aast of door de staat van apathie waarin zij ongemerkt reeds zijn vervallen. En volstrekt niet bij machte zich hun laatste toestand voor te stellen wanneer elk lichaam roerloos en elk oog leeg zal zijn zullen zij die onbewust bereiken en onverhoeds zo zijn. Dan zullen licht en klimaat veranderd zijn op een manier die onmogelijk voorspeld kan worden. Maar het eerste kan men zich voorstellen als gedoofd want zinloos en het laatste als niet ver boven het vriespunt verstard. In koud duister bewegingloos vlees. Tot zo ver ruwweg gesproken die lichamen vanuit zeker gezichtspunt gezien en deze gedachte en de consequenties ervan als zij houdbaar is.
Binnenin een koker vijftig meter in omtrek en zestien hoog vanwege de verhoudingen of een totale oppervlakte van ruwweg twaalfhonderd vierkante meter waarvan de muur achthonderd. De nissen en gangen niet meegeteld. Alomtegenwoordigheid van een zwak geel licht dat in een duizelingwekkende trilling tussen belendende extremen oscilleert. Temperatuur opgejaagd door een zelfde schommeling maar dertig of veertig keer trager ten gevolge waarvan zij snel daalt van een maximum van bij | |
[pagina 136]
| |
benadering vijfentwintig graden tot een minimum van bij benadering vijf vanwaar een regelmatige wisseling van vijf graden per seconde. Dit klopt niet helemaal. Want het is duidelijk dat het verschil aan beide extremen van de schietspoel kan verschrompelen tot niet meer dan slechts een graad. Maar deze reductie duurt nooit langer dan iets minder dan een seconde. Met grote tussenpozen opschorting van de twee schommelingen die zonder twijfel door één bron gevoed worden en gezamenlijke herneming na een luwte van wisselende duur maar nooit meer dan tien seconden of daaromtrent. Daarmee corresponderende opschorting van alle beweging bij wie bewogen en verhoogde verstarring van wie niet bewogen. Enige voorwerpen vijftien enkelvoudige ladders op onregelmatige afstanden tegen de muur gezet. In de bovenste helft van de muur een twintigtal vanwege de verhoudingen kruislings gerangschikte nissen sommige door gangen verbonden.
Sinds onheuglijke tijden gaat het gerucht of liever heerst de gedachte dat er een uitgang is. Zij die daar niet meer in geloven zijn niet immuun voor een hernieuwd geloof in overeenstemming met de gedachte zolang als die leeft dat allen hier moeten sterven maar met een zo stapsgewijze en om het helder te stellen zo fluctuerende dood dat deze zelfs een bezoeker zou ontgaan. Wat betreft de aard van die uitgang en de locatie ervan scheiden twee en niet meer opvattingen allen die dat oud geloof nog aanhangen. Een school zweert bij een geheime doorgang als vertakking vanuit een van de gangen die in de woorden van de dichter naar de wijkplaatsen der natuur leidt. De andere droomt van een in de navel van het plafond verborgen luik dat toegang biedt tot een pijp aan het einde waarvan de zon en andere sterren nog zouden schijnen. Bekering in beide richtingen komt veel voor en iemand die op een gegeven moment van niets dan de gang wilde horen kan best een ogenblik later van niets dan het luik willen horen en een ogenblik later weer terugvallen. Niettemin blijft het feit dat van deze twee overtuigingen de eerste het veld ruimt voor de laatste maar op een zo onsystematische en trage manier en natuurlijk met zo weinig effect op het gedrag van beide gezindten dat men om het waar te nemen vertrouweling van de goden moet zijn. Deze verschuiving heeft de logica aan haar kant. Want zij die geloven in een uitgang die via een gang inderdaad bereikbaar zou zijn zouden wel eens zonder zelfs maar aan voordeel te denken in de verleiding kunnen komen ernaar te gaan zoeken. Terwijl de partijgangers van het luik deze demon bespaard wordt door het feit dat de navel van het plafond buiten bereik is. Aldus verplaatst de uitgang zich met onwaarneembare stapjes van de gang naar het plafond alvorens er nooit geweest te zijn. Tot zo ver een eerste indruk van dit geloof dat zo uitzonderlijk is op zichzelf en vanwege de trouw waartoe het de harten | |
[pagina 137]
| |
van zo velen obsessief inspireert. Dit dwaze sprankje zal hen beslist als laatste verlaten steeds aangenomen dat het duister hen wacht.
Kaarsrecht op de bovenste sport van de grote volledig uitgeschoven en tegen de muur opgerichte ladder kunnen de langste klimmers met hun vingertoppen de rand van het plafond aanraken. Werd dezelfde ladder rechtstandig op het middelpunt van de vloer geplant dan zouden dezelfden een halve meter winnen en zo in staat gesteld worden op hun gemak de naar besloten is onbereikbare legendarische zone te onderzoeken die daarom in theorie volstrekt niet buiten bereik is. Want zo'n toevlucht tot de ladder is voorstelbaar. Vereist is slechts een twintigtal vastbesloten vrijwilligers om hem met vereende krachten rechtop te houden zo nodig met behulp van andere ladders die dienst doen als stagen of stutten. Een ogenblik van broederschap. Maar buiten hun uitbarstingen van gewelddadigheid is dat gevoel hun zo vreemd als het vlinders is. Hetgeen niet zo zeer is te wijten aan harteloosheid of gebrek aan intelligentie als wel aan het ideaal dat op allen aast. Tot zo ver dat onaantastbare zenith waar voor liefhebbers van mythen een uitgang naar aarde en hemel verborgen ligt.
Het gebruik van de ladders is gereguleerd door conventies van duistere oorsprong die in hun precisie en de gehoorzaamheid die zij van de klimmers eisen op wetten lijken. Bepaalde inbreuken ontketenen tegen de zondaar een collectieve razernij die verbazingwekkend is bij wezens die over het algemeen zo vreedzaam zijn en afgezien van de belangrijke kwestie zo weinig op elkaar letten. Andere daarentegen verstoren de normale onverschilligheid nauwelijks. Dat is vreemd op het eerste gezicht. Alles berust op de regel dat niet meer dan een tegelijk de ladder mag bestijgen. Deze blijft dan ook taboe voor de klimmer die wacht aan de voet tot het moment dat zijn voorganger de grond weer bereikt heeft. Onnodig zich de chaos voor te stellen die het gevolg zou zijn van de afwezigheid van zo'n regel of de veronachtzaming ervan. Maar hoewel zij in het belang van allen is ontworpen is er geen sprake van dat zij zonder restricties zou gelden of als een volmacht voor de klimmer zonder principes om de ladder langer dan redelijk is bezet te houden. Want zonder enige vorm van beteugeling zou hij het in zijn hoofd kunnen halen zich permanent in een van de nissen of gangen te vestigen terwijl hij een ladder laat staan die voorgoed buiten dienst is. En zouden anderen zijn voorbeeld volgen zoals onvermijdelijk zou gebeuren dan zou uiteindelijk een tafereel geboden worden van honderdvijfentachtig zoekers minus de verslagenen die voor altijd tot de grond veroordeeld waren. Om nog niet eens te spreken van de ondraaglijke aanwezigheid van rekwisieten die nergens toe dienen. Er wordt dan ook van uitgegaan dat de ladder na een zekere moeilijk | |
[pagina 138]
| |
te bepalen maar onfeilbaar door allen in acht genomen tijdsspanne weer vrij is dat wil zeggen onder dezelfde condities ter beschikking staat van wie aan de beurt is om te klimmen gemakkelijk herkenbaar aan zijn positie vooraan in de rij en des te erger voor wie misbruik maakte. De situatie van deze laatste wanneer hij zijn ladder kwijt is is tamelijk delicaat en lijkt a priori uit te sluiten dat hij ooit weer terugkeert op de grond. Gelukkig slaagt hij daar vroeg of laat toch in dankzij een andere bepaling die te allen tijde voorrang geeft aan afdaling boven beklimming. Hij dient daarvoor slechts in de mond van zijn nis op de loer te gaan liggen tot zich een ladder aandient en onmiddellijk naar berieden te gaan op zijn gemak omdat hij goed weet dat wie ook beneden op het punt staat op te stijgen gesteld dat hij nog niet op weg is ten gunste van hem plaats zal maken. Het ergste wat hem kan overkomen is een lange wake vanwege de beweeglijkheid van de ladders. Het komt inderdaad zelden voor dat een klimmer wanneer het zijn beurt is genoegen neemt met dezelfde nis als zijn voorganger en dit om voor de hand liggende redenen die te gelegener tijd zullen blijken. Eerder gaat hij er met zijn ladder vandoor gevolgd door de rij en plant hij hem onder een van de vijf nissen die gezien het getalsmatig verschil tussen de nissen en ladders beschikbaar zijn. Maar om terug te keren tot de ongelukkige die zijn tijd heeft uitgezeten het is duidelijk dat zijn kans snel weer af te dalen vergroot zij het lang niet verdubbeld wordt als hij dankzij een gang over twee nissen beschikt om uit te kijken. Ofschoon hij er zelfs in dat geval gewoonlijk de voorkeur aan geeft en zeker als het een lange gang is onvoorwaardelijk voor maar een te kiezen om te voorkomen dat zich bij een van de twee een ladder aandient terwijl hij nog bezig is van de ene naar de andere te kruipen. Maar de ladders dienen niet slechts als middel om de nissen en gangen te bereiken en zij op wie deze al is het maar tijdelijk geen aantrekkingskracht meer uitoefenen gebruiken ze domweg om los van de grond te komen. Ze stijgen naar het niveau van hun keuze en blijven daar stevig staan in de regel met hun gezicht naar de muur. Ook deze klasse van klimmers is geneigd de toegemeten tijd te overschrijden. Het is dan de taak van wie aan de beurt is in het spoor van de overtreder de ladder te beklimmen en hem door middel van een of meer stompen op de rug tot bezinning te brengen. Waarna deze zich meteen haast af te dalen voorafgegaan door zijn opvolger die de ladder dan slechts hoeft over te nemen onder de gebruikelijke condities. Deze meegaandheid van wie misbruik maakte toont aan dat het misbruik niet weloverwogen is maar als gevolg van een tijdelijke ontregeling van zijn innerlijk uurwerk goed begrijpelijk en daarom vergeeflijk. Dat is de reden waarom deze in feite weinig voorkomende inbreuk hetzij van de kant van wie zich naar de nissen en gangen omhoog werken hetzij van wie onderweg stoppen nooit aanleiding geeft tot de razernij die men bot- | |
[pagina 139]
| |
viert op de ellendeling die het in zijn hoofd haalt voor zijn beurt te gaan klimmen en wiens overijling toch naar men zou denken ongeveer even begrijpelijk en daarom vergeeflijk zou zijn als het tegenovergestelde vergrijp. Dat is inderdaad vreemd. Maar de kern van de zaak is het fundamentele principe dat beklimming door meer dan een tegelijk verbiedt want herhaalde schending daarvan zou het verblijf binnen de kortste keren in een pandemonium veranderen. Terwijl de verlate terugkeer op de grond uiteindelijk niemand schaadt dan de treuzelaar zelf. Tot zo ver een eerste indruk van de klimmerscode.
Evenzo wordt het verplaatsen van de ladders niet overgelaten aan het goeddunken van de dragers van wie wordt verlangd dat zij altijd draaikolksgewijs zo dicht mogelijk bij de muur blijven. Dit is een niet minder strikte regel dan het verbod dat niet meer dan een tegelijk mag klimmen en zij wordt niet gauw overtreden. Niets ligt meer voor de hand. Want als het om af te snijden geoorloofd was de ladder zomaar door het gedrang te dragen of de muur naar believen in beide richtingen te volgen zou het leven in de koker binnen de kortste keren ondraaglijk worden. Vandaar dat langs de hele muur een gordel van ongeveer een meter breed voor de dragers is gereserveerd. Op deze zone zijn ook zij aangewezen die op hun beurt om te klimmen wachten en zij moeten hun gelederen sluiten en zich zo goed als zij kunnen met hun rug plat tegen de muur aan drukken om geen beslag te leggen op de eigenlijke arena.
Zeer opmerkelijk binnen die gordel is de aanwezigheid van een zeker aantal onwrikbare zoekers die tegen de muur aan zitten of staan. Nagenoeg volstrekt onverschillig voor de ladders en een steen des aanstoots voor zowel klimmers als dragers worden zij niettemin getolereerd. Het is namelijk zo dat deze ja bijna wijzen onder wie men alle leeftijden van hoge ouderdom tot vroegste jeugd kan bewonderen hun die nog koortsachtig zoekende zijn zo niet een godsdienstige eerbied dan toch in ieder geval een zeker respect inboezemen. Zij hechten daaraan als aan een eerbetoon dat hun toekomt en zijn ziekelijk gevoelig voor het geringste gebrek aan achting. Een onwrikbare zoeker op wie men stapt in plaats van over hem heen te stappen is in staat tot zo'n uitbarsting van razernij dat de hele koker in beroering komt. Tevens houden vast aan de muur zowel zittend als staand vier van de vijf verslagenen. Men kan op hen lopen zonder dat zij reageren.
Opgemerkt moet ten slotte hoe zeer de zoekers in de arena er zorg voor dragen dat het domein van de klimmers niet te vol wordt. Als ze er genoeg van hebben temidden van de massa te zoeken wenden ze zich tot die zone | |
[pagina 140]
| |
slechts om met afgemeten tred de denkbeeldige rand ervan langs te gaan en met hun ogen hen die haar bezetten te verslinden. Hun trage aan die van de dragers tegengestelde rondgang schept een tweede nog smallere gordel die op zijn beurt door de grote massa der zoekers gerespecteerd wordt. Van boven afdoende belicht zou dit op zijn tijd de indruk wekken van twee smalle ringen die in tegengestelde richtingen ronddraaien om het krioelende perk.
Een lichaam per vierkante meter beschikbaar oppervlak of afgerond tweehonderd samen. Lichamen van beiderlei kunne en iedere leeftijd van hoge ouderdom tot vroegste jeugd. Zuigelingen die niet meer hoeven zuigen schuilen met grote ogen op schoot of spreiden zich in voorlijke houdingen uit op de grond. Andere iets verder ontwikkeld kruipen zoekend tussen de benen door. Schilderachtig detail een witharige vrouw nog jong naar haar dijen te oordelen die tegen de muur leunt gelaten de ogen gesloten terwijl zij mechanisch een hummel vastklampt die krachtig zijn best doet zich om te draaien en achter zich te kijken. Maar zulke kleintjes zijn er betrekkelijk weinig. Geen kijkt binnenin zichzelf waar geen kan zijn. Neergeslagen of gesloten ogen duiden op gelatenheid en komen slechts voor bij de verslagenen. Precies te tellen op de vingers van een hand zijn die niet noodzakelijkerwijs roerloos. Zij kunnen zonder te zien door de menigte dolen zo op het oog niet te onderscheiden van wie nog doorgaan. Die herkennen hen en gaan opzij. Zij kunnen aan de voet van de ladders op hun beurt wachten en wanneer het zover is naar de nissen opstijgen of domweg hun beurt voorbij laten gaan. Zij kunnen blind op zoek naar niets door de gangen kruipen. Maar gewoonlijk doet gelatenheid hen op hun plaats in hun houding verstijven staand of zittend in de regel diep gebogen. Dit maakt het mogelijk hen te onderscheiden van de onwrikbaren die met ogen in roerloze hoofden ieder die langs loopt verslinden. Staand of zittend houden zij vast aan de muur op een na die in de arena met stijfheid geslagen temidden van de koortsachtigen staat. Die herkennen hem en houden afstand. Soms speelt in hun matte ogen de oude zucht weer op zoals wie niet meer aan de ladder deden plotseling terugvallen. Zo waar is het dat als het weinige dat in de koker kan niet kan dit slechts niet meer kan en in het minst min het helemaal niets als die gedachte houdbaar is. Dan gaan de ogen plotseling weer zoeken uitgehongerd als op de ondenkbare eerste dag tot ze zonder duidelijke reden even plotseling weer dichtgaan of het hoofd wegzakt. Zo ook een grote berg zand uit de wind die om het jaar drie korrels krimpt en het volgende steeds twee groeit als die gedachte houdbaar is. Als de verslagenen dus nog een weg te gaan hebben wat kan men dan over de anderen zeggen en hoe kan men hen beter benoemen dan met de terechte naam zoekers? Een aantal ja de overgrote | |
[pagina 141]
| |
meerderheid stopt nooit tenzij in de rij voor een ladder of op de uitkijk in de mond van een nis. Een aantal komt van tijd tot tijd tot rust behalve de ogen die doorgaan. En de onwrikbaren dat zij hun bevochten hoekje geen moment verlaten komt doordat zij daar hun beste kansen weten en dat zij zelden of nooit naar de nissen en gangen opstijgen komt doordat zij dat al te vaak tevergeefs gedaan hebben of er al te vaak verdriet van hebben gehad. Een denkend wezen zou geneigd zijn in hen de volgende verslagenen te zien en als hij toch goed op weg is de eis te stellen dat zij die voortdurend bewegen vroeg of laat allen de een na de ander zullen worden als zij die soms stoppen en die uiteindelijk als de onwrikbaren en de onwrikbaren ten slotte als de verslagenen en de aldus verkregen tweehonderd verslagenen elk als zijn tijd daar is geheel en al voorgoed verslagen elk verstijfd op zijn plaats in zijn houding. Maar geef de klassen nummers naar hun rijpheid en de ervaring leert dat het mogelijk is van een tot drie te promoveren met overslaan van twee en van een naar vier met overslaan van twee of drie of beide en van twee naar vier met overslaan van drie. In omgekeerde richting kunnen slecht verslagenen met lange tussenpozen en met elke terugval korter terugkeren tot de staat van de onwrikbaren die op hun beurt een paar chronisch wankelmoedigen kennen met de neiging weer aan de ladder toe te geven hoewel zij ongevoelig blijven voor de arena. Maar nooit zullen meer onophoudelijk komen en gaan wie nu met lange tussenpozen tot rust komen zonder dat zij ophouden te zoeken met hun ogen. In het begin dus even ondenkbaar als het eind doolden allen zonder onderbreking rond inclusief de zuigelingen voorzover die gedragen werden behalve natuurlijk zij die al aan de voet van de ladders stonden of verstijfd in de gangen om beter te kunnen horen of kruipend een en al oog in de nissen en zo doolden zij een enorme onmeetbare tijdsspanne rond tot een eerste tot stilstand kwam door een tweede gevolgd en zo voort. Maar om bij dit moment te blijven en er zal geen ander komen om de getrouwen te tellen die eindeloos komen en gaan zonder zich enige rust te gunnen en hen die om de zoveel tijd stilstaan en de onwrikbaren en de zogenaamde verslagenen laat het voldoende zijn vast te stellen dat op dit moment voor het naaste lichaam ondanks gedrang en halfduister de eerste groep tweemaal zo talrijk is als de tweede die driemaal zo talrijk is als de derde die viermaal zo talrijk is als de vierde namelijk vijf verslagenen totaal. Verwanten en vrienden ruim vertegenwoordigd om niet te spreken van niet meer dan kennissen. Gedrang en halfduister bemoeilijken herkenning. Op twee pas afstand zijn man en vrouw vreemden voor elkaar om slechts de meest intieme band te noemen. Laat hen doorlopen tot ze dicht genoeg bij elkaar zijn om elkaar aan te raken en laat hen dan zonder te stoppen een blik wisselen. Herkennen zij elkaar dan blijkt dat niet. Wat het ook is dat ze zoeken dat is het niet. | |
[pagina 142]
| |
Wat als eerste indruk maakt in dit halfduister is de sensatie van geelte die het verschaft om niet te zeggen van zwavel gezien de associaties. Dan hoe het klopt met vaste onveranderlijke cadans en snel maar niet zo snel dat het ritme niet langer gevoeld wordt. En uiteindelijk veel later dat er steeds weer opnieuw een ogenblik van luwte is. Het effect van die korte en zeldzame onderbrekingen is onuitsprekelijk dramatisch om het zacht uit te drukken. Zij die nooit een ogenblik rust kennen staan aan de grond genageld vaak in overdreven standen en de tienvoudig verhoogde roerloosheid van de onwrikbaren en verslagenen doet hun normale toestand daarmee vergeleken lachwekkend schijnen. De vuisten op het punt om woedend of ontmoedigend erop te slaan verstijven in hun boog totdat de schrik geluwd is en de klap kan afgemaakt of regen klappen. Evenzo zonder in vervelende details te treden zij die in hun klim zijn overvallen of terwijl zij een ladder droegen of onbedrijfbare liefde bedreven of in de nissen hurkten of in de gangen kropen net zoals het uitkwam. Maar hooguit een krappe tien seconden of het kloppen begint weer en alles is als tevoren. Wie onderbroken waren in hun komen en gaan hernemen hun komen en gaan en zij die bewegingloos waren ontspannen zich weer. De minnaars gaan weer aan de slag en de vuisten gaan door waar ze gebleven waren. Het als door een schakelaar afgebroken gemurmel vult de koker weer. Onder alle componenten daarvan onderscheidt het oor ten slotte een zwak gesjirp als van insecten hetgeen afkomstig is van het licht zelf en het enige dat niet verandert. Tussen de extremen die de trilling begrenzen bedraagt het verschil ten hoogste dat van twee of drie kaarsen. Zodat de sensatie van geelte zwak gekleurd wordt met een vleug rood. Licht om zo te zeggen dat niet alleen verzwakt maar ook nog vertroebelt. Veilig zou volgehouden kunnen worden dat het oog aan deze condities gewend raakt en zich er ten slotte aan aanpast ware het niet dat juist het tegendeel valt waar te nemen in de trage aftakeling van de gezichtszin verwoest als die wordt door die vurig flakkerende donkerte en door het onophoudelijk altijd vergeefs forceren met bijkomende morele nood en de terugslag daarvan op het zintuig. En was het mogelijk gedurende een voldoende lange periode ogen te volgen liefst blauwe omdat die het meest kwetsbaar zijn dan zou men ze in steeds opener staren roder en roder zien worden en de pupillen beetje bij beetje zien verwijden tot de hele bol was verslonden. En dit alles met zulke trage en onmerkbare stapjes dat men er zeker van zijn kan dat niemand het waarneemt zelfs de meest betrokkenen niet als die gedachte houdbaar is. En het denkende wezen dat zich koel richt op al deze gegevens en glasheldere feiten zou aan het slot van zijn analyse nauwelijks aan de verkeerde conclusie kunnen ontkomen dat het in plaats van met een licht aan de term eigen vleugje pathos te spreken van verslagenen correcter zou zijn van blinden te spreken en het daarbij te laten. Zodra de | |
[pagina 143]
| |
eerste schok van verrassing eindelijk verwerkt is is dit licht verder ongewoon doordat het absoluut niet wijst op een of meer zichtbare of verborgen bronnen maar van alle kanten lijkt te stralen en de hele ruimte te doorstromen als was die helemaal lichtgevend tot het laatste deeltje omringende lucht toe. In die mate dat ook de ladders zelf het licht eerder lijken uit te stralen dan op te vangen met deze kleine kanttekening dat licht niet het woord is. Er zijn dus geen andere schaduwen dan die door de lichamen geworpen worden wanneer zij doelbewust of noodzakelijkerwijs op elkaar dringen bijvoorbeeld wanneer de hand met een palm die verdwijnt neerdaalt op een borst of geslachtsdeel opdat er geen licht op valt. Terwijl de huid van een klimmer alleen op zijn ladder of in de diepten van een gang helemaal glanst met dezelfde roodgele glans met inbegrip zelfs van de plooien en holten voorzover de lucht ze bereikt. Wat betreft de temperatuur die schommelt tussen veel verder uiteen gelegen extremen en in een veel lagere frequentie daar het doorlopen van het minimum van vijf graden tot het maximum van vijfentwintig en omgekeerd niet minder dan vier seconden duurt hetgeen wil zeggen een gemiddelde van slechts vijf graden per seconde. Betekent dit dat er met het verstrijken van elke seconde een stijging is of daling van precies vijf graden en niets meer of minder? Niet helemaal. Want het is duidelijk dat de schaal twee momenten kent en wel vanaf eenentwintig graden omhoog en van negen omlaag waarin dat verschil niet gehaald wordt. Van de acht seconden vereist om eenmaal te stijgen en dalen lijdt men slechts gedurende nauwelijks zes en een halve de maximum toename van hitte of koude hetgeen met behulp van een kleine vermeerdering of liever uitsplitsing niettemin neerkomt op ongeveer twintig jaar verademing per eeuw in dat domein. Er is iets verontrustends op het eerste gezicht in de betrekkelijke traagheid van deze schommeling vergeleken met die van het licht. Maar met die verontrusting maakt een analyse korte metten. Want bij nader inzien is het onderhavig verschil er niet een van snelheid maar van afgelegde afstand. En als het vereiste temperatuurverschil verminderd werd tot het equivalent van een paar kaarsen dan zou er mutatis mutandis tussen de twee effecten geen verschil zijn. Maar dat zou niet beantwoorden aan de behoeften van de koker. Dus alles is het beste zo. Te meer daar de twee stormen dit gemeen hebben dat wanneer de ene als door tovenarij wordt uitgeschakeld dan in een adem ook de andere als waren wederom de twee ergens verbonden met een enkele transformator. Want alleen de koker kent zekerheden en erbuiten is niets dan mysterie. Met grote tussenpozen geniet men dus hooguit tien seconden van ongebroken warmte of koude of iets daartussen in. Maar dat telt niet werkelijk als verademing zo groot is de andere spanning op dat moment. | |
[pagina 144]
| |
De bodem van de koker bestaat uit drie afzonderlijke zones gescheiden door haarscherpe innerlijke of imaginaire grenzen die voor het oog onzichtbaar zijn. Eerst de buitenste gordel van ruwweg een meter breed gereserveerd voor de klimmers en vreemd genoeg favoriet bij de meeste onwrikbaren en verslagenen. Dan een iets smallere binnenste gordel waar zij die het zoeken middenin de koker moe zijn traag in ganzenpas gespitst op de periferie rondwentelen. Ten slotte de eigenlijke arena te weten een oppervlak van afgerond honderdvijftig vierkante meter en het door de meerderheid verkozen jachtterrein. Wijs de drie zones nummers toe en het blijkt duidelijk dat de zoeker naar believen van de derde naar de tweede gaat en omgekeerd terwijl hij bij betreden en verlaten van de eerste aan een bepaalde discipline is gebonden. Een voorbeeld uit de duizend van de harmonie die in de koker heerst tussen orde en vrijheid. Toegang tot het domein van de klimmers staat uitsluitend vrij wanneer een van hen dit verlaat om zich weer bij de zoekers in de arena te voegen of in een uitzonderlijk geval bij die van de middelste zone. Ofschoon inbreuk op die regel zeldzaam is komt die toch voor wanneer bijvoorbeeld een bijzonder nerveuze zoeker de lokroep van de nissen niet meer kan weerstaan en tussen de klimmers wil glippen zonder de vrijbrief van een open plek. Waarop hij zonder pardon door de rij die zich het dichtst bij de plaats van overtreding bevindt wordt verwijderd waarmee de zaak is afgedaan. Geen keus dus voor de zoeker die zich bij de klimmers wil voegen dan de gelegenheid waakzaam af te wachten temidden van de zoekers in de middelste zone of de waakzame zoekers of kortweg waakzamen. Tot zo ver de toegang tot de ladders. Ook in omgekeerde richting is vrij verkeer niet toegestaan en eenmaal onder de klimmers vertoeft de waakzame daar geruime tijd en om iets exacter te zijn de buitengewoon variabele tijd die vereist is om van de staart tot de kop van de gekozen rij te komen. Want zo vrij als ieder lichaam is te klimmen zo zwaar is de verplichting om eenmaal in de rij van zijn keuze daarin tot het eind toe te blijven. Op elke poging vroegtijdig af te haken wordt door de andere leden fel gereageerd en de overtreder wordt teruggezet op zijn plaats. Maar eenmaal echt aan de voet van de ladder met tussen de ladder en hem niet meer dan een terugkeer op de grond is de aspirant vrij om zich weer bij de zoekers in de arena te voegen of in een uitzonderlijk geval bij de waakzamen in de middelste zone zonder bezwaar. Het is dan ook op hen die vooraan in de rijen staan omdat het het meest voor de hand ligt dat zij de zo vurig begeerde vrije plaatsen zullen creëren dat de ogen van de waakzamen uit de tweede zone gericht zijn brandend van verlangen als zij zijn de eerste te betreden. Zij die zo nauwlettend in de gaten gehouden worden blijven dat tot het moment dat zij van hun recht op de ladder gebruik maken en die overnemen. Want het komt voor dat de klimmer de kop van de rij bereikt met het vaste voorne- | |
[pagina 145]
| |
men op te stijgen en dit dan beetje bij beetje voelt smelten en in plaats daarvan de drang ontwikkelt te vertrekken zonder echter in staat te zijn de knoop door te hakken tot het laatste moment waarop zijn voorganger daadwerkelijk op weg naar beneden is en de ladder eindelijk in feite van hem is. Opgemerkt moet ook de mogelijkheid voor de klimmer wanneer hij de kop heeft bereikt de rij te verlaten en toch de zone niet te verlaten. Dit betekent slechts dat hij zich moet voegen bij een van de andere veertien beschikbare rijen of nog eenvoudiger dat hij terugkeert naar de staart van zijn eigen rij. Maar het is uitzonderlijk in de eerste plaats dat een lichaam zijn rij verlaat en in de tweede plaats dat wie dat in een uitzonderlijk geval heeft gedaan de zone niet verlaat. Er zit dus niets anders op voor wie eenmaal onder de klimmers is dan daar tenminste de tijd die vereist is om van de achterste naar de voorste plaats van de gekozen rij op te schuiven te blijven. Die tijd varieert al naar gelang de lengte van de rij en de meer of minder lange tijd dat de ladder bezet is. Sommige gebruikers houden die tot het laatste moment in bezit. Voor anderen is de helft of enig ander deel van die tijd voldoende. Een korte rij is niet noodzakelijkerwijs het snelst en zo iemand die als tiende begint kan tot de ontdekking komen dat hij aan de beurt is voor iemand anders die als vijfde begon aangenomen uiteraard dat ze tegelijk beginnen. Omdat dat zo is is het niet verbazingwekkend dat de keuze voor een rij bepaald wordt door overwegingen die niets te maken hebben met de lengte ervan. Niet dat allen kiezen zelfs niet de meerderheid. De tendens lijkt eerder dat men zich direct bij de rij voegt die het dichtst bij de plek van binnendringen ligt op voorwaarde echter dat dit geen beweging tegen de stroom in met zich meebrengt. Voor iemand die deze zone frontaal betreedt ligt de dichtstbijzijnde rij aan zijn rechterhand en bevalt die hem niet dan kan hij er slechts rechtsom een vinden die hem meer bevalt. Sommigen zouden dus duizenden graden kunnen rondwentelen alvorens rustig te gaan wachten als er niet de regel was die slechts een ronde toestond. Iedere poging die te ontduiken wordt de kop ingedrukt door de rij die het dichtst bij het punt staat waar de ronde voltooid wordt en de zondaar wordt gedwongen zich daarbij aan te sluiten want uiteraard wordt hem ook het recht terug te keren ontzegd. Dat een volle ronde toegestaan dient te worden is een welsprekend bewijs voor de geest van tolerantie die de discipline in de koker tempert. Maar gekozen of toevallig het dichtst bij de rij moet tot het eind doorstaan voor de klimmer de zone mag verlaten. De eerste gelegenheid tot vertrek dus op enig moment tussen aankomst aan kop van de rij en terugkeer van de voorganger op de grond. Opgehelderd moet ten slotte in dezelfde context de situatie van het lichaam dat zijn rij heeft volbracht en de eerste gelegenheid tot vertrek voorbij heeft laten gaan en gebruik heeft gemaakt van zijn recht op de ladder en op de grond terugkeert. Het is nu | |
[pagina 146]
| |
weer vrij om zonder meer te vertrekken maar zonder de verplichting daartoe. En om onder de klimmers te blijven behoeft het zich slechts weer onder dezelfde condities als tevoren aan te sluiten bij de rij die het juist had verlaten waarbij vertrek weer mogelijk is vanaf het moment dat de kop is bereikt. En heeft het om een of andere reden zin in een kleine verandering van rij en ladder dan heeft het recht op een volgende volle ronde om zijn keus te bepalen op dezelfde manier als de eerste keer en onder dezelfde condities met dit kleine verschil dat het omdat het al een rij tot het eind heeft doorstaan vrij is om op ieder moment van de nieuwe omwenteling de zone te verlaten. En zo voort tot in het oneindige. Vandaar theoretisch de mogelijkheid dat wie zich reeds onder de klimmers bevinden daar nooit weggaan en dat wie daar nog niet zijn daar ook nooit komen. Dat er geen regeling bestaat met het doel zodanig onrecht voor te zijn toont aan dat het nooit meer dan tijdelijk is. Dat moet het ook wel zijn. Want de hartstocht om te zoeken is zodanig dat geen plekje ondoorzocht mag worden gelaten. Niettemin kan het wachten voor een waakzame die gespitst is op vertrek oneindig lijken. Soms doet hij niet langer in staat het vol te houden en door het lange nietsdoen gesterkt afstand van de ladder en hervat hij zijn zoeken in de arena. Tot zo ver ruwweg gesproken hoe in hoofdlijnen het terrein is ingedeeld en de plichten en rechten van de lichamen die van de ene naar de andere zone gaan. Alles is nog niet gezegd noch zal dat ooit. Welk prioriteitsbeginsel geldt voor de waakzamen die altijd in groten getale klaar staan om te profiteren van het eerste vertrek van een klimmer en wier volgorde van aankomst niet kan worden vastgesteld door de rij die in hun geval onbruikbaar is noch door enig ander middel? Is er geen reden te vrezen voor verzadiging van de middelste zone en wat zouden de gevolgen zijn voor het geheel der lichamen en vooral voor wie in de arena op die manier van de ladders afgesneden waren? Is de koker niet in een meer of minder ver verwijderde toekomst gedoemd tot een staat van anarchie waarin hij speelbal is van razernij en geweld? Op deze en nog veel meer vragen is het antwoord duidelijk en gemakkelijk te geven. Het is een kwestie van durven. De onwrikbaren vereisen geen kanttekening aangezien alleen de ladders hen hun onbeweeglijkheid kunnen doen vergeten. De verslagenen zijn hierbij uiteraard op geen enkele wijze betrokken.
Het effect van dit klimaat op de ziel mag niet onderschat worden. Maar die lijdt er zeker minder onder dan de huid waarvan het hele afweersysteem van zweet tot kippevel onder voortdurende spanning staat. Niettemin blijft die zich zwak te weer stellen en op inderdaad eervolle wijze vergeleken met het oog dat hoe graag men ook anders gewild had ondanks alle strijd uiteindelijk wel prijsgegeven moet worden aan blind- | |
[pagina 147]
| |
heid. Want op zijn manier huid om de sappen en oogleden nog niet eens te noemen heeft het niet met slechts één tegenstander rekening te houden. Die uitdroging van het omhulsel berooft naaktheid van veel van haar charme daar rose grijs wordt en de natuurlijke sappigheid van vlees op vlees verandert in een ritselen van netels. Het slijmvlies zelf wordt aangetast wat niet zo erg was als het niet zo'n remmend effect op de liefdesdaad had. Maar zelfs vanuit dat gezichtspunt gezien is de schade niet groot zo zeldzaam is erectie in de koker. Niettemin komt die voor gevolgd door een meer of minder succesvolle penetratie in de dichtstbijzijnde buis. Zelfs komt het ten gevolge van de wetten der waarschijnlijkheid soms voor dat man en vrouw elkaar op zo'n manier ontmoeten zonder dat zij dat wisten. Wat men dan ziet aan pijnlijk en hopeloos volgehouden uitzinnigheid is iets om te onthouden zoveel verder gaat het dan wat de meest begaafde minnaars binnenskamers voor elkaar krijgen. Want mannen en vrouwen beseffen allen terdege hoe zelden dat voorkomt en hoe onwaarschijnlijk herhaling is. Maar ook hier het staken en de roerloosheid in houdingen die soms naar het obscene neigen wanneer de schommelingen stoppen en voor zolang als die crisis duurt. Nog vreemder op die momenten al de speurende ogen die plotseling roerloos worden en hun starre blik op leegte vestigen of op een oude gruwel bijvoorbeeld andere ogen en dan de lange blikken uitgewisseld door wie graag hun blik afwendden. Onregelmatige spannen tijds van zodanige lengte scheiden deze luwten van elkaar dat voor vergeters als zij zijn elke ervan de eerste is. Waardoor onveranderlijk dezelfde levendigheid van reactie als kwam een wereld ten einde en dezelfde korte verbazing wanneer de tweevoudige storm weer aanvangt en zij weer op zoek gaan opgelucht noch zelfs teleurgesteld.
Van onderaf gezien toont de muur rondom en helemaal tot aan het plafond een glad oppervlak. Toch is de bovenste helft doorzeefd met nissen. Deze paradox wordt verklaard door het vervlakkend effect van het zwakke alomtegenwoordige licht. Van niemand is bekend dat hij ooit van beneden af een nis heeft uitgezocht. Zelden richt men de ogen omhoog en zo ooit dan naar het plafond. Vloer noch plafond draagt een bruikbaar teken of aanwijzing om als gids te dienen. Hoewel de ladders met hun voet steeds op dezelfde plaatsen worden neergezet laten zij geen sporen na. Hetzelfde geldt voor de tegen de muur gebeukte schedels en vuisten. Zelfs als zulke merktekens bestonden zou het licht ze onzichtbaar maken. De klimmer die met zijn ladder op weg gaat om die elders neer te planten verlaat zich grotendeels op intuïtie. Hij zit er zelden meer dan een paar centimeter naast en nooit meer dan hoogstens een meter vanwege de wijze waarop de nissen gerangschikt zijn. Door hartstocht geprikkeld is hij | |
[pagina 148]
| |
zo behendig dat zelfs die afwijking hem er niet van kan weerhouden zo niet de gewenste dan toch de dichtstbijzijnde nis te bereiken en van daaruit zij het met grotere inspanning weer een ladder te nemen om af te dalen. Niettemin is er een noorden in de vorm van een der verslagenen of liever een van de verslagen vrouwen of liever de verslagen vrouw. Zij zit tegen de muur gehurkt met haar hoofd tussen haar knieën en haar benen in haar armen. De linkerhand omklemt het rechter scheenbeen en de rechter de linker onderarm. Het rode haar hangt dof door het licht tot de grond. Het verbergt haar gezicht en de hele voorkant van haar lijf tot het kruis aan toe. De linkervoet dwars op de rechter. Zij is het noorden. Zij en geen ander van de verslagenen omdat haar positie meer vastligt. Voor iemand die een keer vastbesloten is zijn positie te bepalen kan zij erg nuttig zijn. De klimmer die afkerig is van vermijdbare acrobatiek weet dat een gegeven nis zoveel passen of meters ten oosten of westen van de verslagen vrouw ligt uiteraard zonder dat hij haar zo of anders noemt zelfs in gedachten. Het spreekt vanzelf dat alleen de verslagenen hun gezichten verbergen ofschoon niet allen zonder uitzondering. Staand of zittend met opgeheven hoofd nemen sommigen er genoegen mee hun ogen niet meer te openen. Het is hun uiteraard verboden hun gezicht of enig ander deel van hun lichaam af te schermen voor de zoeker die erom vraagt en zonder vrees voor verzet de hand die een deel van de huid verbergt daar moet kunnen weghalen of het ooglid optillen om het oog te inspecteren. Er zijn zoekers die zich bij de klimmers voegen zonder aan klimmen te denken en met geen ander doel dan van nabij een of meer van de verslagenen of onwrikbaren te bekijken. Zo is ook het haar van de verslagen vrouw menigmaal bijeengenomen en naar achteren getrokken en is haar hoofd opgetild en het gezicht bloot gelegd en de hele voorkant van haar lijf tot aan het kruis. Het is gebruikelijk na afloop van de inspectie alles weer zorgvuldig op zijn plaats te leggen voorzover mogelijk. Een soort ethiek verbiedt anderen iets aan te doen waaraan men omgekeerd zelfaanstoot nemen zou. Dit voorschrift wordt in de koker over het algemeen in acht genomen voorzover het niet haaks staat op het zoeken dat evident een aanfluiting zou zijn als in geval van twijfel controle van details onmogelijk was. Directe actie met het oog op opheldering is in principe voorbehouden voor de identiteit van onwrikbaren en verslagenen. Met gezicht of rug naar de muur bieden zij gewoonlijk steeds dezelfde aanblik en moeten dus soms omgedraaid worden. Maar waar beweging is bijvoorbeeld in de arena of onder de waakzamen en de mogelijkheid eromheen te lopen zijn zulke manipulaties niet nodig. Er zijn natuurlijk momenten dat een lichaam overeind en in een bepaalde stand gezet moet worden om inspectie van nabij van een speciaal onderdeel of het zoeken naar een litteken of een moedervlek bijvoorbeeld mogelijk te maken. Opgemerkt moet ten | |
[pagina 149]
| |
slotte de immuniteit in dit opzicht van hen die in de rij staan voor een ladder. Door gebrek aan ruimte genoopt op elkaar te kruipen doen zij zich gedurende lange perioden voor als een wirwar van verstrengeld vlees. Wee de onbesuisde zoeker die het meegesleept door zijn hartstocht waagt ook maar een van hen met een vinger aan te raken. Als een man stort de hele rij zich op de overtreder. Van alle gewelddadigheden die de koker te bieden heeft komt niet een bij deze in de buurt.
Zo voort oneindig tot tegen het ondenkbare eind als die gedachte houdbaar is een allerlaatste lichaam nog met zwakke vlagen zoekt. Op het eerste gezicht is er niets om hem te onderscheiden van de anderen die roerloos staan of zitten in onherroepelijke gelatenheid. Van gaan liggen heeft men in de koker nooit gehoord en die houding troost voor de verslagenen is hun hier voor altijd ontzegd. Dat verbod wordt gedeeltelijk verklaard door schaarste van vloeroppervlak te weten iets minder dan een vierkante meter tot ieders beschikking waar niets valt bij te scharrelen door de nissen en gangen mee te rekenen voorbehouden als die zijn voor zoeken. De ineenstorting van die uitgeteerden gruwend van contact en gedwongen onophoudelijk tegen elkaar te strijken wordt dus een natuurlijk eind onthouden. Maar het doorgaan van de tweevoudige schommeling suggereert dat in dit oude verblijf alles nog niet helemaal in orde is. En ongetwijfeld verroert hij zich deze allerlaatste gesteld het is een man en traag trekt hij zich op en enige tijd later opent hij zijn brandende ogen. Aan de voet van de ladders die met weinig oog voor verhoudingen tegen de muur zijn gezet wacht geen klimmer op zijn beurt. De oude verslagene van de derde zone heeft niemand meer om zich heen dan anderen die bewegingloos en gebogen op hem lijken. Van de hummel in de greep van de witharige vrouw is niets meer over dan een schaduw op haar schoot. Van voren gezien toont het rode hoofd op zijn verst voorover gebogen een deel van de nek. Daar opent hij dan zijn ogen deze allerlaatste gesteld het is een man en enige tijd later zoekt hij zijn weg naar die eerste der verslagenen die zo vaak als gids gediend had. Op zijn knieën scheidt hij het zware haar en tilt hij het willoze hoofd op. Wanneer hij het zo blootgelegde gezicht in zich opgenomen heeft gaan de ogen op een tikje van de duimen zonder aarzeling open. In die kalme vlakten laat hij de zijne weiden tot zij als eerste dichtgaan en het losgelaten hoofd weer op zijn plaats valt. Zelf vindt hij na een onmogelijk te schatten pauze uiteindelijk zijn plaats en houding waarna duister daalt en tegelijkertijd de temperatuur niet ver boven het vriespunt tot rust komt. In dezelfde ademtocht gestild het zwakke suizen hierboven genoemd waardoor ineens zo'n stilte dat alle zwakke adem samen erin ondergaat. Tot zo ver ruwweg gesproken de laatste toestand van de koker en van dat kleine volk van zoekers van wie als eerste gesteld het | |
[pagina 150]
| |
was een man in een ondenkbaar verleden zijn hoofd boog als die gedachte houdbaar is. | |
VerantwoordingDe verlorenen is mijn vertaling van Becketts huiveringwekkende verhaal The Lost Ones, een in 1972 verschenen vertaling door de auteur van zijn eigen boek Le Dépeupleur uit 1970. Zoals bekend, beschouwde Beckett zijn Frans- en Engelstalige oeuvres als gelijkwaardig. Sommige teksten verschenen oorspronkelijk in het Engels en werden vervolgens door hemzelf, of onder zijn toezicht, in het Frans vertaald, en omgekeerd. Toch was de anglofone schrijver niet altijd dezelfde als de gallofone, want de Franse en Engelse versies willen nogal eens behoorlijk van elkaar verschillen. De vertaling kan in zo'n geval misschien beschouwd worden als een herziene versie. Daarom is het bij Beckett volkomen gerechtvaardigd een oorspronkelijk in het Frans geschreven verhaal uit het Engels te vertalen. Nu blijkt The Lost Ones nauwelijks van Le Dépeupleur af te wijken. Alleen de titel vormt een probleem, en daarmee ook het begin van de tekst. In het Frans luidt de eerste zin: ‘Séjour où des corps vont cherchant chacun son dépleupleur.’ Het neologisme ‘dépeupleur’ (‘ontvolker’), dat bij mij de associatie van genocide oproept, komt in de rest van het verhaal niet meer voor. Wat de personages - voorzover je in deze tekst van mensen kunt spreken - in de koker precies zoeken blijft een raadsel, maar het is aannemelijk dat ze er liever helemaal niet zouden zijn. Misschien is ieder dus op zoek naar een instantie die hem kan vernietigen. Of wordt met de ontvolker de koker zelf bedoeld? In het Engels is dit de aanhef: ‘Abode where lost bodies roam each searching for its lost one.’ De verlorenen (of: verdwaalde lichamen?) zijn op zoek naar iets (of iemand) dat ze kwijt zijn, niet naar iets dat hen kwijtmaakt. Wie of wat dat verlorene is, blijft duister. In mijn vertaling heb ik gekozen voor het woord ‘verlies’, dat zowel een actieve als een passieve betekenis kan hebben, in de hoop daarmee het Frans en het Engels tegelijk recht te doen. Ik ben me ervan bewust dat het aanvechtbaar is. Verder bevat de Engelse tekst twee evidente verschrijvingen. Op blz. 47 van de Amerikaanse editie (Grove Weidenfeld, New York) waar wordt opgemerkt dat het aantal wachtenden in de rij geen goede indicatie is om te voorspellen hoe lang het zal duren, staat ‘before’, wat gezien de context onzinnig is; en op blz. 55 staat ‘even’ in plaats van ‘ever’. Op die plaatsen volg ik dan ook het Frans. |
|