Gunnar Ekelöf
Drie gedichten
H.C. ten Berge en Rita Törnqvist-Verschuur
Dat je door liefde en liefdesbegeerte
het bewustzijn kunt verliezen
alleen al bij het geluid van een stem
bij de klank van een guzla
- daarvan reppen de oude verhalen
Ik weet dat het echt kan gebeuren
dat schoonheid een wapen is
waarvan vorsten tegen de grond slaan.
Hoe lang duurt de verdoving?
Een eeuwigheid, en dan
ontwaak je in een andere tijd
en kijk je verbaasd om je heen
Wat is zo'n eeuwigheid?
Ik weet het. Duizend en een hartekloppen
en je ontwaakt in dezelfde wereld
Maar het teken is onuitwisbaar
Het was niet jouw voet die ik begeerde
maar jouw voet in die van Haar
wier stappen leiden naar het Niets.
[pagina 94]
[p. 94]
Ayíasma (zuiverende bron)
In het kalme water zag ik mijzelf
mijn ziel weerspiegeld:
Vele rimpels
het begin van een kalkoenehals
twee befloerste ogen
onlesbare nieuwsgierigheid
ongeneeslijke trots
een nederigheid zonder berouw
een verscheurde stem
een buik, opengehaald
en weer dichtgenaaid
een beulsteken in het gezicht
een verminkte voet
een tong voor vis en wijn
een die wil sterven,
die met sommigen terloops
maar met weinigen in liefde
sliep - een voor hem
noodzakelijke liefde -
een die wil sterven
met iemands hand in de zijne.
Zo zie ik mezelf in het water
Het bevuilde hemd dat ik achterlaat
een Koerdische vorst, een hond genoemd
door Romeërs en door Seldjoeken
Mijn kale voorhoofd in het water:
Alle geradbraakte talen
waarin ik mezelf van mijn stomheid
overtuigd heb
En deze vlekken
die het water nooit zal wegwassen
Onuitwisbaar, als bloed, als gif
zullen de vlekken van de ketter
hen slaan als de pest
met nog zwartere vlekken.
Uit: Dīwān over de Vorst van Emgión
[pagina 95]
[p. 95]
Xoanon
Ik bezit, in jou, een wonderdadige Icoon
als bezitten niets-bezitten is:
zoals zij mij bezit, zo bezit ik haar.
Ze werd me gegeven op de dag waarop ze ‘zich had laten zien’
tijd en plaats tevoren vastgesteld
en dezelfde Panayía wordt opnieuw geopenbaard
wanneer het hart het wenst. Leunend tegen haar arm
staat op een voetbank in wijkend perspectief
een volwassen zuigeling in vol ornaat
die de laatste vorst van mijn geslacht is
Ik neem hem op, want alles
wat bij deze Panayía hoort kan weggenomen worden
zoals een rover de gesmede zilveren basmá loswrikt
van een beeld met zwartgeworden handen, versleten door kussen
Ik neem de kroon weg en de beide vreugdeboden
van hun wolken en de gouden ondergrond in de bovenhoeken
Ik maak de versierde gesp los van het Maphorion
en neem die sluier van het haar en van de hals
Ik maak de plooien los boven haar rechterborst
en de plooien boven haar linker, behoedzaam,
om niet te bezeren. Ik licht als een spinrag
het dunne onderkleed op dat het raadsel
oplost en niet oplost, en ze kijkt me aan
de ogen bruin in blauwend oogwit -
kijkt me onafgebroken aan... Ik maak de armen los
de bruine hand met zijn roos, de bruine borsten
eerst de rechter, dan de linker, behoedzaam,
Om niet te bezeren, en de gordel na die te hebben gekust
Ik licht het schedeldak op, het haar en de wangen
en het laatst de grote ogen die mij aankijken
onafgebroken aankijken, en zelfs nadat ze zijn verwijderd
Ik licht de gouden ondergrond en de eerste deklaag op
totdat het dicht dooraderd hout blootligt:
Een stuk oud olijfhout, lang geleden
uit een omgewaaide boom gezaagd
aan een of andere noordse kust. In het hout,
haast dichtgegroeid, een knoestig oog, een tak
die afbrak toen de boom nog jong was -
Je kijkt naar me, Hodigítria, Philousa.
Uit: Het verhaal van Fatumeh
[pagina 96]
[p. 96]
Xoanon: archaïsch houten beeld in Griekse tempels, bij voorbeeld een icoon.
basmá: zilveren schild dat iconen bedekt.
maphorion: hoofdtooi, sluier.
Hodigítria: zij die leiding geeft.
Philousa: zij die liefheeft of kust. Beiden zijn madonna-achtige figuren. (vert.)