Peter Nijmeijer
Bij Station island van Seamus Heaney
De Ierse dichter Seamus Heaney schreef zijn twaalfdelige cyclus ‘Station Island’ in een tijd dat hij bezig was met zijn vertaling van het oudierse epos Sweeney Astray, en dat lijkt me niet toevallig. (Beide werden in 1984 gepubliceerd.) Het Sweeney-epos handelt over de heidense en waanzinnige koning Sweeney - waarschijnlijk een fictief personage - die door een van de eerste monniken in Ierland met veel moeite tot het katholicisme bekeerd werd. In Heaney's vertaling van het epos klinkt een lichte toon van spijt door over die bekering.
Toch is zijn eigen cyclus ‘Station Island’ ook een soort bekering, zij het in omgekeerde richting. In het eerste gedicht wordt ene Simon Sweeney ten tonele gevoerd, een raadselachtige zigeuner die in Heaney's jeugd in de buurt van de boerderij van zijn ouders rondzwierf. Heaney gebruikt de naam Sweeney hier niet voor niets. In de eerste plaats omdat hij hem als een symbool ziet voor het heidense en anarchistische in het Ierse karakter (de Sweeney van vóór zijn bekering). In de tweede plaats omdat hij op het punt staat aan een zelfonderzoek te beginnen dat in vele opzichten tegengesteld is aan de bekering van de mythische Sweeney (van na zijn bekering).
Station Island is een bestaand eilandje in Lough Derg, een meer in het Noorden van de republiek Ierland, vlak bij de grens met Ulster. Sinds de middeleeuwen komen er jaarlijks in de zomermaanden duizenden pelgrims naar het eiland. De overlevering wil dat er lang geleden kwade geesten op het eiland rondwaarden en dat Ierlands beroemdste heilige, de monnik Saint Patrick, veertig dagen en nachten in een grot op het eiland vastte totdat de duivel van het eilandje en uit heel Ierland verdreven was. Die grot heet tegenwoordig ‘Saint Patrick's Purgatory’ en vormt het middelpunt van het bedevaartsoord. De pelgrims lopen drie dagen op blote voeten over het rotsachtige eiland, over ronde stenen bedden die als staties fungeren, slapen niet, vasten en bidden. Na drie dagen keren ze, in hun geloof gesterkt, terug naar het vasteland.
Seamus Heaney gebruikt het skelet van deze bedevaart met zijn twaalf staties voor zijn cyclus. Daarbij maakt hij dankbaar gebruik van facetten van de Saint Patrick-legende. Zo werd van Saint Patricks grot gezegd dat het de poort naar de Hel was en dat men er soms visioenen van de hel kon ervaren. In Heaney's gedicht gebeurt dat soms ook. Je zou zijn ‘Station Island’ daarom kunnen vergelijken met De goddelijke Komedie van Dante. Ook Heaney ontmoet doden op zijn tocht, zoals de al genoemde Simon Sweeney, de Ierse schrijvers William Carleton, Patrick Kavanagh (allebei niet in deze selectie) en James Joyce (xii), een door terroristen vermoorde kennis (vii), een tijdens een hongerstaking overleden IRA-lid (ix), een pater die hem op school de opdracht gaf Sint Jan van het Kruis te vertalen (xi), een zus van zijn vader die op zeer jeugdige leeftijd stierf (iii). In een ander fragment wordt hij als in een droom geconfronteerd met zijn eerste seksuele ervaring (vi). Deze ontmoetingen zet hij tegen de achtergrond van het echte ‘Station Island’ en de echte bedevaart.
De ironie van Heaney's bedevaart is dat zij niet leidt tot een confirmatie van