Pieter de Meijer
Korte notities over lange gedichten
1. Met ‘lang gedicht’ wordt niet een genre aangeduid, maar worden alleen twee bepaalde aspecten van de expressiemiddelen benoemd: de lengte en de (min of meer) gebonden vorm.
2. Een genre wordt bepaald door een voor enige tijd stabiele keuze van een combinatie van een expressiemiddel, een uitingswijze en een inhoud. Alle drie die factoren hebben iets te maken met de sociale functie die het genre voor enige tijd vervult.
3. Onder expressiemiddelen versta ik elementen als proza of versvorm, maar ook lengte en geleding of visuele vormgeving: alle aspecten die zich direct aan de waarneming voordoen. Andere kunsten maken gebruik van andere expressiemiddelen: klank van stem of instrument bijvoorbeeld, of kleur van olie- of waterverf. Maar ook in andere kunsten spelen lengte of formaat en geleding een rol bij de genre-aanduiding.
4. Onder uitingswijze versta ik de manier waarop een uiting georganiseerd is, in monoloog, dialoog of polyloog en de taalhandeling die de uiting karakteriseert, een gebed, een oproep, een vertelling of een beschrijving bijvoorbeeld.
5. De inhoud is het geheel van wat gezegd wordt, een geschiedenis of een (gemoeds)toestand bijvoorbeeld. Als de inhoud een geschiedenis is, is op dit niveau ook het verloop van belang: tragisch of komisch bijvoorbeeld.
6. De geschiedenis van de literaire genres kan gezien worden als een wisseling van combinaties, die voor enige tijd zo stabiel zijn dat ze noodzakelijk lijken. Een achttiende-eeuwse aanduiding van de roman als een komisch epos in proza betekende in de achttiende eeuw een vrijwel onmogelijke combinatie: een epos was niet komisch en niet in proza.
7. De strengere ordening van het expressiemiddel die het gedicht kenmerkt ten opzichte van een tekst in proza lijkt effecten te dicteren die met de waarneming op de korte termijn samenhangen: rijm, ritme, alliteratie. Zo worden versregels, strofen en korte gedichten makkelijk onthouden. Maar toch speelt een ritme van de lange termijn ook een rol in het lange gedicht bij uitstek, het epos. ‘Zo dicht Ariosto,’ schijnt de vroeg negentiende-eeuwse Italiaanse dichter Foscolo gezegd te hebben, toen hij voor het eerst aan de kust van de oceaan stond. Daarbij dient bedacht te worden dat de Orlando furioso, die Ariosto in de 16e eeuw componeerde in achtregelige strofen, langer is dan de Ilias, de Odyssee en de Aeneis tezamen. En Dante rijmt in zijn Divina Commedia ook over heel grote af-