heeft hij zich definitief teruggetrokken in het domein van het sacrale, het studeervertrek of de ivoren toren, lezen is voor hem geen specialisme van het tegen alle verlokkingen van het profane gebarricadeerde hoofd - integendeel, vaak verraadt hij in houding, kleding en gelaatsuitdrukking een bereidheid tot, een ontvankelijkheid voor, een verlangen naar een genot dat wel degelijk ook fysiek en van deze wereld is.
Mijn favoriete foto is die van twee oude mannen in lange jassen en slecht passende broeken, zwervers waarschijnlijk, in de Newyorkse wijk The Bowery. Ze staan de krant te lezen. Ieder zijn eigen krant. Ze staan half van elkaar af-, half naar elkaar toegewend, zodat ze elkaar elk moment kunnen vertellen wat ze gelezen hebben.
De man met de wandelstok, links op de foto, heeft het zich in de gegeven omstandigheden zo comfortabel mogelijk gemaakt. Hij leunt, zittend op een met kranten afgedekte vuilnisbak, met zijn rug tegen de gevel van een huis. Hij heeft een bril op zijn neus - hij is een veellezer, misschien een gesjochten intellectueel - zijn gezicht is geplooid in een brede grijns. Geen idee heb ik waar hij zo'n lol om heeft.
De ander staat er onwenniger bij. Met zijn rechterelleboog leunt hij op de stenen benedenlatei van een geblindeerd raam en op die latei heeft hij ook zijn krant gelegd. Bij hem kan er geen lachje af, hij moet zich inspannen om te kunnen lezen wat hij wìl lezen. Zijn linkerhand steekt in zijn jaszak; met wel drie vingers van zijn rechterhand houdt hij bij waar hij gebleven is. Het gaat bij hem woord voor woord. Maar hij zet door, hij wil zijn maat zo meteen ook iets moois kunnen voorlezen.
Of staat hij de boel te bedonderen? Misschien, bedenk ik ineens, kàn hij helemaal niet lezen. Misschien doet hij maar alsof, zoals analfabeten die zich voor hun handicap schamen wel vaker doen. En misschien moet zijn geleerde gabber zo lachen omdat hij dat in de gaten heeft.
Lezen is een intieme bezigheid. Maar elke lezer, zijn gezicht verraadt het, heeft ook iets van dat Newyorkse duo: hij wil anderen deelgenoot maken van wat hij heeft gelezen. Op sommige van de suggestiefste foto's van Kertész gaat het intieme geluk van de lezer zelfs over op zijn omgeving: alles ademt de geheimzinnige verwachting van het boek. Kertész geldt als de uitvinder van de candid camera - alleen gebruikt hij die niet, zoals zijn talloze huidige epigonen, om te onthullen, te chanteren, in te breken, aan te randen, maar om het geheim dat hij op het spoor is in heel zijn onooglijke doordeweeksheid en volledig intact te tonen. Kertész' bibliotheek ligt op straat. Kertész is een lezer in het wild.