ren. De karakters liggen vast en blijven dus wat zij zijn. Zodra de lieve moeder Huyck, de ernstige vader met zijn onvermijdelijke citaten van de Oudheid, de guitige zuster Santje, Lodewijk Blaek de playboy (avant la lettre) of de rondborstige zeekapitein Pulver op het romantoneel verschijnen, weet de lezer waaraan hij zich te houden heeft. In dat opzicht wachten hem dus, in tegenstelling tot de romanfiguren zelf, geen of nauwelijks verrassingen. De slechteriken blijven slecht, de keurigen in alle omstandigheden keurig en correct. Echte veranderingen doen zich pas aan het einde van het werk voor wanneer de dood van enkele personen en daarmede onthulling van het geheim en definitieve ontknoping aan de orde komen. Dan zal ook voor goed, wil men hopen, de ordelijke en deftige rust die de gezeten burgerij zich wenst hersteld zijn.
Voor moderne lezers kan een dergelijk ideaal onmiddellijk verband houden met de tijd waarin het boek geschreven is en het verhaal zich afspeelt. Jacob van Lennep publiceert Ferdinand Huyck in 1840, naar onze misschien niet geheel juiste ideeën niet de meest bruisende periode der Nederlandse cultuur, maar het verhaal gaat verder terug in de tijd. ‘Het was in de zomer van het jaar 17... enz.’ staat in de eerste bladzijden, en het is niet gemakkelijk het jaar voor deze historische avonturenroman nader te preciseren. Er is gepoogd daartoe te komen via de beschrijving van damesmode, vaster grond wordt geboden door een tweetal verwaarloosde feiten: een der personen raadpleegt prof. Boerhaave (in 1738 gestorven), een ander spreekt over de recente roman Gil Blas (na afleveringen definitief in 1735 gepubliceerd). Hoe het ook moge zijn, de eerste decaden van de xviiide eeuw staan eveneens en terecht of ten onrechte bekend als jaren van een onwrikbare standen-hiërarchie, van burgerlijke gezapigheid en zelfvoldaanheid. In ieder geval is dat de indruk die Van Lenneps talrijke beschrijvingen van zeden en gewoonten, van overigens heel aanvaardbare religieuze ‘kwezels’ of meer wereldse en toch diep godsdienstige figuren geven.
Het komt erop neer dat de auteur de bestaande tijdsverschillen verdoezelt en zeker onze moderne ogen een en hetzelfde beeld voorspiegelt. Daarin ligt voor mij een van de charmes van het boek. Juist doordat alle Huycks zo een keurige - het woord dringt zich ook met zijn eventuele ongunstige betekenis steeds weer op - zo een werkelijk inkeurige familie vormen, worden mogelijke familietwisten weggestopt en feitelijk onbestaanbaar geacht. Ieder van hen en al hun vrienden genieten verder zorgeloos van hun privileges, de marskramer (die ook politiespion in dienst