Kijken is vergeten, schreef Kees Fens ooit in een boekbespreking en als je dat af en toe doet bij het bekijken van beeldende kunst zou er misschien minder vanuit van te voren betrokken stellingen worden geoordeeld. Het is het hoofd dat het hart zo dikwijls in de weg zit. In de beeldende kunst is al heel lang niets meer buitengewoon, maar in de haar begeleidende teksten is er weinig avontuur en dynamiek. Hoe kan het toch dat het schrijven over oorspronkelijkheid, over autonomie en authenticiteit, zo onuitgesproken en onpersoonlijk gebeurt?
Ik moet bekennen dat ik wel houd van de teksten van Anna Tilroe. In haar werk glinstert naar mijn idee wel degelijk een statig, intellectueel patina van taal. Soms is er ook een leesbare weigering om te zeggen dat iets slecht dan wel prachtig is. Alsof daarmee teveel wordt blootgegeven. Tilroe's taal is vitaal. Soms inspirerend en de artikelen verraden altijd dat zoeken naar onderbouwing van meningen met argumenten. Vaak is er ook een aangename reflektie naar literatuur en filosofie. In feite zijn de stukken niet te vergelijken met recensies die je in galerierubrieken leest. Daarin voert een meer journalistieke aanpak de boventoon. Het zijn te korte, slappe, meningloze stukjes waarin men prozaïsch doorzeurt. Emotieloos en kontaktloos.
Ik wil eenvoudigweg iets van betekenis lezen. Ik wil lezen wat ikzelf niet zag. Ik wil verrast worden. Verward ook. Ik wil dus vooral goed proza, dat aftast, suggereert, onderzoekt. Dat speels is en uitdagend. Elke auteur moet zich permanent aan de binnenkant van zijn geweten krabben en zich reinigen van zichtbelemmerende calvinistische oordelen.
Nu begrijp ik ook wel dat de dagbladen geen al te hoogdravende artikelen willen opnemen. Maar ik zie in bladen als Metropolis M en het Kunst en Museumjournaal ook geen avontuur in taal. De pogingen die Paul Groot in het vroegere Museumjournaal deed waren moedig maar strandden te vaak in onbegrijpelijke, onleesbare stukken. De beeldende kunst leek al te vaak als kapstok voor de eigen prozastandjes te worden gebruikt. De beeldende kunst als prostitué zal ik maar zeggen.
Er is nog een opvallend feit: schrijven over beeldende kunst gebeurt in de regel alleen door kunsthistorici. Sehrijvende beeldend kunstenaars lijken niet te bestaan. Of misschien schrijven ze wel maar er is geen podium voor hun taal. Ernstiger acht ik de afwezigheid van dichters en schrijvers van de generatie beeldend kunstenaars van nu. Auteurs die artikelen publiceren over kunst beperken zich tot min of meer literaire kunst.