Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1993 (nrs. 61-64)
(1993)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| ||||||||
1In Klaus van de Lochts atelier, een volgestapeld warm berehol aan de Hessenberg, valt het licht naar binnen door hoge oude Lommerd-ramen van dik glas. Het glas is, legt Klaus uit, in de loop van de jaren naar beneden gezakt, het is bovenin aanzienlijk dunner. De voegen tussen de stenen van het huis aan de overkant lopen als stroompjes over je netvlies wanneer je je blikken van links naar rechts laat gaan en vice versa. Deze voormalige Bank van Lening is een negentiende-eeuws monument dat op een lijst staat, maar wat zegt dat nog. Ze breken hier graag, net zoals overal beneden en boven de grote rivieren. Was ook het Weeshuis uit 1644 niet beschermd? En zijn ze niet voornemens nu ook het witte Weeshuis af te breken? ‘Rust hier’ spreken twee oude brokken steen, onderop het trapje achter de glazen deur. Ze zijn niet van marmer, zoals de gebroken schotsen in het Paviljoen Germania op de vijfenveertigste Biennale van Venetië. Hans Haacke maakte die of liever, Hans Haacke brak die. Een Duitse naam draagt ook de ladder, met een lachende runderschedel, de onder- en bovenkaak vaneen, bovenop. Een muuranker en twee koeiehoeven, achterkant tegen achterkant, hangen onderaan de ladder, ‘Das Lächeln am Ende der Leiter’ heeft Klaus van de Locht hem genoemd. Je vindt in dit atelier, waar het tl-licht zwak brandt, graten, een linnen zak ‘Postes’ van de Franse ptt, tekeningen, de wereldas, de axis mundi, nu doorgebroken, overblijfsel van een installatie, rondslingerende aquarellen en prenten, de ingebrande en gekleurde kwartel in een Spaanse fruitkist, houten sokkels waarin metalen beelden zijn gemonteerd, boeken uit blik vervaardigd, twee nobele varkensschedels, zodanig tegen elkaar geplaatst dat ze de driehoeksvorm aannemen, keien, dakpannen, afbeeldingen van vissen en dansers, samengebonden berkestammen, | ||||||||
[pagina 80]
| ||||||||
stokken en een gipsafgietsel van een langgerekte vrouwenfiguur. En toch vindt het oog overal rust. Hier klopt het hart van een late sjamaan. | ||||||||
2De kunst is moe. ‘Dood in Venetië’ staat er in Het Parool van 19 juni 1993 als kop boven een verhaal over de 45ste Biennale. Hans Haacke vertelt daarin: ‘Inderdaad, ik heb hier geen moeilijk werk gemaakt. Als u zegt dat het grove middelen zijn die ik gebruik, heeft u gelijk. Waarom zou ik niet. Het is overal zo'n ongelooflijke chaos, dat je daar alleen maar simpele en directe beelden tegenover kunt zetten.’ Kunst als discipel van de chaos, bron die het Nederlandse woord ‘gas’ opleverde. De roem en de chaos lokken. De kunst had altijd al veel van een tombola, maar nu lijkt die tombola te lonken naar een tombe. Over deze 45ste Biennale schrijft de Volkskrant: De Biennale is doodziek. Haar ledematen zijn door een dodelijk ‘fin-de-siècle-virus aangetast. Haar hoofd tolt als een ontregeld kompas().’ Een doorgezaagde koe en kalf, die Damien Hirst op kunstzinnige bestelling verordende, dat is iets heel anders dan een koeieschedel: rest-attribuut uit het slachthuis. De kunst dooft nog harder uit dan Venetië, zachtjes aangeknaagd en opgeslobberd door het water. Stukken ouder nog dan de Externstenen is de kunst (‘Sinds oeroude tijden zijn deze stenen een offerplaats. Ze werden door elk passerend geloof in gebruik genomen en aldus op allerlei wijzen behakt en behouwen’, Henk Raaff) maar de moeilijkheid, nee, de bitterheid is: er komt nu geen geloof meer voorbij. ‘Geveld ligt alle eerbied. Vrouw Justitia verlaat zelfs als laatste god de aarde, die met misdaad is besmeurd,’ schrijft Odivius al in Boek I van de Metamorphosen. Want de goden verdwenen al vroeg, ofschoon sommigen nog lang overleefden, en als God en de goden tot verdwenenen uitgeroepen worden, dan verdwijnen ook het enthousiasme en het geloof. Dan verschijnt de leegte op het toneel. ‘Ik ben afgestudeerd aan de universiteit van het vergeten’, zegt Tomas Tranströmer, ‘met even lege handen als het overhemd aan de waslijn’. Hoe voller de wereld werd, hoe leger. De catering van paradoxen heeft sindsdien een hoge vlucht genomen en voor de afhaalchinezen van de illusies, het cafetaria van de televisie voorop, staan lange rijen. Wanneer de goden en de mythen neerstorten, schiet woest en wild de kunst omhoog, met zowel lieflijke als giftige bloemen en volle aren. We kunnen denkelijk niet zonder Externstenen. We kunnen heel goed buiten standbeelden voor allang verdampte legeraanvoerders. | ||||||||
[pagina 81]
| ||||||||
3Leegte en droogte. Sommige malen, in een niet aflatende poging kunst en land te winnen, zichzelf droog, anderen worden drooggemalen door duistere Leeghwaters die grond nodig hebben voor hun landhuizen. Zoals de Externstenen is kunst altijd een offerplaats. Ze offert zichzelf of ze offert anderen. (De weg van de gelukkige ligt met slachtoffers bezaaid.) Je had de kunst die hoven diende (de gebroeders Van Limburg aan het Hof van Duc de Berry), de burchten van de mecenassen en de kathedralen, maar Rutebeuf en Petrarca offerden zichzelf, net als Ronsard. En de anonieme monniken die in Fulda de Heliand schreven, weliswaar in opdracht van Keizer Lodewijk de Vrome, wilden met hun Saksische epos het heidendom droogmalen. De heersers zijn nu musea, verzekeringsgebouwen, banken, sigarettenen elektronikafabrieken, wier jaarverslagen door fotografen en andere kunstenaars tot verfijnde getijdenboeken worden geïllumineerd. Klaus van de Locht illumineert in 1982 de Nijmeegse Waalkade met een waterlabyrint. ‘Dit waterlabyrint noem ik Labyrinth’, schrijft hij. En even daarvoor: ‘Oorspronkelijk houdt labyrint verband met de duisternis van de aarde, de onderwereld (abyss). Met de verering van aardegodheden, wier offers gedood worden door labris, de dubbele bijl, machtssymbool van godheid en koningschap. Het woord labyrinth is hier van afgeleid. () “Overwinning komt voort uit het offer. De weg uit het labyrint, dat de mens zelf is, wordt gevonden door het offer. De bereidheid om desnoods onder te gaan door de labris moet aanwezig zijn.”’ Staat labris tegenover hybris, de overmoed? De labris roept immers de hybris van Theseus op, en niet iedere hybris wordt bestraft. De overmoed van Orpheus, die afdaalde in de onderwereld, eindigde als zingend hoofd. Hybris moet het geluk hebben dat ze bijstand vindt. Theseus werd geholpen en Arthur Rimbaud en Orpheus niet. | ||||||||
4Het is zeker zaak om met de hybris voorzichtig om te springen... Je hebt de hybris van de sjamaan, van Klaus van de Locht en Joseph Beuys. En je hebt de roekeloosheid van de uitroeier, van de vernietiger, van de dubbele bijlen van de omhakkers van regenwouden, witte weeshuizen, gehuchten, dorpen en steden in Bosnië en Servië; van vermeende goden en koningen. Zoals de Amerikaanse Voice van 26 november 1979 bericht, werd acht | ||||||||
[pagina 82]
| ||||||||
jaar daarvoor Hans Haacke uit het Guggenheim-museum geweerd. Zijn fotowanden die de praktijken van in Manhattan opererende huisjesmelkers aan de kaak stelden, zouden anti-Amerikaans zijn, dus gevaarlijk. Beuys, wiens overzichtstentoonstelling in het Guggenheim op 2 januari 1980 afloopt, is, sjamaan of niet, stukken ongevaarlijker. (Hij verwijst niet naar Manhattan.) Weliswaar ‘richt zijn werk zich op terreinen achter de grenzen van de kunst’, maar hij is onschadelijk: hij komt immers uit het verre Duitsland en blijft daar. En al luidt één van Beuys' tamelijk anti-sjamanistische theorieën ‘Kunst is kapitaal’, Beuys doet de Amerikaanse monopoliepositie geen kwaad. Zo kon je daar, aan de Vijfde Avenue in New York, van de man die in 1964 vond dat de Berlijnse Muur met vijf centimeter moest worden verhoogd, het werk Talk zien uit 1977: 20 ton schapevet met een paar vaten rundvet verhard, en in vijf stukken verdeeld op de begane grond neergezet, als ‘lui drijfijs’. Volgens de Voice werkte Beuys' hybris daar in het Guggenheim in het geheel niet. Zijn Externsteine van vet stuitten op onbegrip van de pelgrim. Alleen wanneer er een chronologie van de Duitse 20ste-eeuwse politiek en geschiedenis zou zijn bijgeleverd, zou er mogelijk begrip zijn gedaagd. Misschien sloot Hans Haacke in zijn paviljoen Germania op de Biennale in Venetië van de afgelopen zomer, een lang 20ste-eeuws hoofdstuk van de Duitse geschiedenis eindelijk overtuigend af. Geen ruiterstandbeeld maar een foto van inmiddels wel afdoend verdampte heersers. Niet de hybris van roekeloosheid en verloren triomf maar schots en scheef neergesmeten marmeren tegels, als ijsschotsen op een eindelijk overschrijdbare binnenzee of grensrivier. In een wintertij van tegenzin (John Steinbeck.) Oud Angelsaksisch raadsel: Een wonder geschiedde op zee: het water werd been. (Oplossing: ijs.) | ||||||||
5‘Over het verdwijnen van de archaïsche mens, de Neanderthaler dus, weten we in principe niets, alleen maar dat hij ooit in dezelfde streken woonde als waarin zonder overgang, het op ons lijkende wezen opdook; dat hij zich bijvoorbeeld in het dal van de Vézère vermenigvuldigde, en in andere gebieden in het zuidwesten van Frankrijk en in Noord-Spanje, waar talrijke sporen werden ontdekt van zijn bewonderenswaardige gaven: de geboorte van de kunst volgde op de voltooiing van de lichamelijke ontwikkeling van het menselijk wezen.’ (Georges Bataille) | ||||||||
[pagina 83]
| ||||||||
De definities die ik over de sjamaan en het sjamanisme aantrof waren aanvankelijk weinig bevredigend. De adelaar is de vader van de eerste sjamaan... en de sjamaan bezit genezende kracht en voorspellend vermogen, hij heeft tovergaven en liefde voor muziek en dieren; dan is Orpheus zeker een sjamaan. De sjamaan is een heler, in de zin van heelmaker; een hersteller; hij staat op de ladder tussen mensen en goden. Zoals de Noord-amerikaanse indianen de aarde hun moeder noemen, onderhoudt een sjamaan het contact tussen mens en natuur. De grote afstand die er nu gaapt tussen wat een bos is, tussen wat een ekster is - ach, die armzalige natuur in Nederland, en altijd maar bedreigd - en tussen de op house dansende nazaat van de Neanderthaler is vrijwel onoverbrugbaar geworden. In de tijden van Jongkind en Bruegel was kunst een brug en bestond het visioen, bestond de extase die nu uit zonderlinge, in laboratoria vervaardigde natuurprodukten stijgt. Het lijkt er, om kort te gaan, veel op dat de brug is neergehaald en dat kunst en werkelijkheid, sedert de dagen van o.a. Mallarmé - what's in a name - als onverzoenlijke vijanden tegenover elkaar staan. En dat wij vervreemd zijn, van alles en vooral van onszelf, dat is al zo dikwijls gezegd dat het al te pijnlijk wordt om het te herhalen. Misschien bezweren wij nu de woede en de angst in onszelf, terwijl de oude en de nieuwe sjamanen - gezwegen over de pseudo-sjamanen - hun kosmische angst bezwoeren, de grootse en dreigende krachten in de natuur, de grillige goden met hun zakkenvol epidemieën en rampspoed op hun rug. (Je kon het onbegrijpelijke en bedreigende ook met humor bezweren zoals blijkt uit het volgende raadsel waarvan de oplossing luidt ‘De eenogige knoflookverkoper’: Een schepsel sloop nader waar mannen bijeen waren in vergadering, uitgeslapen lieden. Het had één oog en twee oren en voeten, twaalfhonderd hoofden, een rug en een buik en twee handen, armen en schouders, één nek en twee flanken. Zeg wie ik ben.) Het was de arbeid die de mens van zijn oorspronkelijke dierlijkheid bevrijdde, zegt Bataille. Door de arbeid werd het dier mens. En: de arbeid is zonder de geringste twijfel de grondslag van het menselijk bestaan. Het is misschien een stervende, in elk geval een liggende sjamaan die zich uitstrekt voor een vervaarlijke en gewonde bison die op hem afstormt hetzij pal voor hem stilstaat, terwijl een ander dier (een rinoceros?) zich verwijdert, in die grot van Lascaux, op de schildering van 13 | ||||||||
[pagina 84]
| ||||||||
500 v.C., en op een staak een vogel zich verheft. Het sombere tafereel, binon, man en vogel, in 1940 ontdekt in een diepe schacht, behoudt, zegt Bataille, zijn raadselachtigheid; het lijkt zich te versluieren. Nu de arbeid zo kort voor het jaar 2000, enerzijds gekortwiekt wordt, anderzijds veelal door superieure machines wordt overgenomen, neemt de kunst sterk toe in overmoed en krachteloosheid. Wie nog verwacht dat de kunst mededelingen zal doen of verwijzingen aanbrengen naar of visioenen oproepen van, de natuur, komt bedrogen uit. Waar geen natuur is, zijn geen sjamanen (en Servië is angstaanjagend dichtbij, compleet met Scythische vuren.) Waar de kunst de sluwheid en de ratio dient, sterft, aanhoudend, de werkelijkheid. Warhols vorstinnen kijken uit over Kiefers slagvelden en hallen. De bison is een olieraffinaderij geworden en één ding is hetzelfde gebleven, de sjamaan waagt zich, liggend of niet, het dichtst bij de dreiging. Maar behalve dreiging en erotiek beeldt het tafereel ook iets anders uit: misschien overmoed maar vooral toch ook moed. Misschien doodde dat half zichtbare weglopende dier de bison, misschien was het de sjamaan met de vogelkop. Niemand staat hem verder bij behalve die zonderlinge palmpaas. Een interessante mededeling in een literair tijdschrift, zomer 1993, luidt: Eten en dichterschap zijn voor elkaar noodzakelijk. Komeetachtige verheldering! Ook eten en lokettistenschap. Een ook de timmerlieden die, dwangmatig, uiterst kleine kastjes timmeren, moesten herhaaldelijk eten. De liggende sjamaan echter, bezweert iets: hij bezweert voedsel en gevaar. Bruegel en Bosch bezwoeren eeuwen geleden ook iets: oorlog en teugelloosheid, hebzucht en angst. Klaus van de Locht bezweert de rampspoed, Joseph Beuys bezwoer de Stuka-vlieger in hemzelf. En de kunst die nu in legioenen uit de grotten van de welvaart verschenen is, smeekt om roem en rinkelende munt. Maar ze heeft moed noch geloof. | ||||||||
6Er werd geloofd dat sjamanen zich moeiteloos konden veranderen in snoeken, adelaars, dode materie, vossen en velerlei gedaanten. Zo veranderen twee helden in het verhaal Ljoebimov van Abram Terts zich door toverkunst in valk en raaf, rondscherend in de hemel boven het stadje L: allebei sjamanen geworden. In die toverkunsten zullen weinigen geloven, ook al wandelen zelfs op de Nederlandse televisieschermen soms bont beschilderde sjamanen | ||||||||
[pagina 85]
| ||||||||
voorbij, jargon slaken zonder kraak of peper. Bezworen werd daar niets met hoeveel verve het bijgekleurde hoofd ook ronddanste. De calculering spatte eraf want de berekening spat hier altijd overal àf. De norren dragen hier rekenlinialen. Zelfs de computers heten hier haat en nijd. En soms denk ik weleens dat het vaderlandse onweer uit de diepvriezer komt. Een verklaard vijand van New Age, droomuitlegging en de aanverwante heisa - en al zie ik wel in dat vooral degenen die het woord charlatan luid op hun huig ronddragen, en dat degenen die luidkeels het ontbrekend nut van de kunst verkondigen, als eersten gretig van de grondstoffen van die zogenaamd onnutte kunst profiteren - een verklaard tegenstander daarvan (èn van de sluwheid met haar listige jezuïtische lintentooi) schrijf ik niettemin: sjamanen bestaan. Want Abram Terts en Klaus van de Locht bestaan. | ||||||||
7Voodoo is nu dikwijls wat van godsdienst bleef. Kunst is nu Grote Broer. Dat creativiteit vernietiging zou zijn werd bedacht door Nietzsche, gevolgd door Freud die de versterking van de oorlog uitvond tussen de geslachten. Mallarmé, die de oorlog aan de inhoud en de werkelijkheid had verklaard, werd door tallozen, tot aan het einde van deze eeuw nagevolgd. Picasso's Guernica is, meer dan de veroordeling van de waanzin van de oorlog - dat had Goya eerder en beter gedaan - het uithangbord van de dolgedraaide en gek geworden scheppingsdrang. Van de grondige vertekening van mens en wereld. ‘Als creatief wezen dient de mens zich te verzetten tegen de ondraaglijke wereld.’ (Claire van Damme) Hij moet de wereld niet ondraaglijker maken. Hij is geen vernietiger. Beuys was dat geweest; na 1945, na zijn wonderbaarlijke uitredding op de Russische Krim, sliep hij in of nabij Kleef twee jaar. Toen hij ontwaakte wilde hij dat kunst communicatie werd, verzette hij zich tegen de almacht van de techniek en verlangde hij, en wie zal hem dat kwalijk nemen, dat er een andere mens kwam, na de neergestorte superheld Zarathoestra, dat er ‘een revolutie kwam van de geest’. Geloofwaardig of niet: Fluxus was beter dan stolling, stroming is te verkiezen boven bevriezing. En Beuys' geëngageerdheid - iets onbestaanbaars in Nederland - was echt. Daal je de trap af aan de Hessenberg dan kom je aan de houten donderbezem voorbij voor Klaus' deur, die daar dient als afschrikking om | ||||||||
[pagina 86]
| ||||||||
ziekte, kwade geesten en allerhande slechte invloeden af te weren. Het lijkt een van het dak afgedaald stiepelteken: een bezwering. Klaus van de Locht lijdt aan ms. Praalhanzen en kwakzalvers roepen al gauw uit dat anderen kwakzalvers en praalhanzen zijn. Ik sta aan de kant van de sjamanen wanneer wat zij willen tegengesteld is aan de inhoud van, bijvoorbeeld, deze inktzwarte en verre van goddelijke nachtzang: [] Kwam hier zojuist die keizer voorbij/ Met zijn gevolg van slagers, bankiers,/ Kamelen, masseurs, in de rollende kooi/ Zijn dichter met de uitgestoken ogen? De Hamer der Mensheid? Stupor Mundi?/ Hing hier het juichen? De fanfare? Deze zang heet ‘Het feest’. Zwart feest onder zwart licht. Dit lied zou je kunnen zingen op de verlaten terrassen in die zang, schril als een falsetstem op het zilveren huwelijksfeest van een orenaannaaier; of in de ijzige hallen van Anselm Kiefer. Overal zanikt nu jargon. En Orwell sta ons bij wanneer de boodschap van de kunst - al ontkent zij heftig een boodschap te hebben - nu oorlog en vernietiging is. Slagers en bankiers, alleen een Nixon, Nero of Karadzić zou het willen bedenken... Of de Italiaanse futurist Marinetti, die ooit schreef ‘De oorlog is mooi, omdat hij de gedroomde metallisering van het menselijk lichaam inluidt’. Klaus van de Locht (Millingen aan de Nederrijn, 1942) werd geboren in de laatste boerderij van het dorp, toen al geen boerderij in bedrijf meer, met de schuur half gelegen in Nederland. Hij noemt zichzelf noch Duitser noch Nederlander maar Nederrijner. Hij studeerde aan de universiteiten van München en Münster filologie, theologie, filosofie, psychologie en pedagogiek, doorliep de kunstacademie van Wuppertal en verbleef vier zomers lang in de Provence. Na Wuppertal woonde en werkte hij twee jaar in Londen en sinds 1975 in Nijmegen. De inhoud, zegt Klaus van de Locht, bepaalt de techniek die gebruikt wordt. Op het moment dat hij werkt heeft hij met abstractie te maken, ‘als fase maakt iedereen dat mee’. Hij is verliefd op lijn en kleur. Ook in abstracte zin - los van de betekenis - moet een kunstwerk goed zijn. ‘Van een beeldend kunstenaar wordt nog dikwijls verwacht dat hij zich in één discipline uitdrukt, omdat hij anders niet tot diepgang komt.’ Alsof de zwaluw maar éen vliegbeweging kent! Van de Externsteine (waarmee het reliëf wordt bedoeld) wil Klaus de datering opheffen door naaktheid: niet sexueel of erotisch maar als wij- | ||||||||
[pagina 87]
| ||||||||
ding, toegenegenheid; extase. Ik denk dat Klaus' hoofdthema de extase is, hoogste overdrijving, puurheid en universele eenvoud. Grondstoffen voor die eenheid (hij schilderde een sturende, tijdloze Charon, vooroverleunend op zijn schip) zijn paniek en obsessies. Tekenen is voor Klaus van de Locht vrijheid en beweging, de inspanning die nodig is voor communicatie. Met zijn geloof in het magische bezweert hij de kwade tekens van de wereld: hij staat niet aan de kant van de Marinetti's die de hele aarde in een machinaal pretpark, in een mechanisch tekeer gaand Disneyland willen omtoveren. Als kunst religie is, dan is ze ook vertrouwen. Dan is ze tegen de vernietiging, hoe dubbelzinnig die vernietiging ook is: waren Mars (Irmin) en de andere oorlogs- en hemelgoden niet tegelijkertijd de beschermers van de kunst? ‘Het glimlachen aan het einde van de ladder’ is grimmig, maar het is toch een glimlach. ‘Ik wil in beweging houden. Ordening gaat boven vernietiging. Het maken is een pelgrimstocht naar jezelf. Zoek de goede formulering. Het antwoord is oninteressant’. Over de Spaanse abstracte beeldhouwer Eduardo Chillida (1924) schrijft Gabriel Alaya ‘Met het oprichten van monolithen, met het afgrenzen van de gevaarlijke onafzienbare ruimte, ontstond grote kunst of datgene dat misschien belangrijker is dan wat wij eenvoudig kunst noemen’. O lichtgroen licht op de vroegere zandwegen, o muurankers, o rokken en knieschijven, o krenking waarom begaan. Is wat ze zeggen dat hun doel is, in de gezegden van de strevers en de machtigen, wel wat hun doel is? | ||||||||
8Klaus van de Locht heeft de extase, vanaf zijn vroegste adolescentie, beleefd vanuit de pijn. Intensieve pijn was een concreet hek, een deur. Je kon de realiteit verlaten door roes, middel om kracht te vinden. De extase als medicijn om in leven te blijven. Extase als doorgangshuis. Ordening is onze grond, en de kunstenaar zoekt een nieuwe ordening maar hij betrekt die uit de chaos. Hij steelt haar, als Prometheus uit de hemel het vuur. ‘Zoek de chaos op en orden.’ Wanneer creativiteit moet vernietigen, en wanneer er jaarlijks (tot voor kort) honderden afgestudeerde beeldend kunstenaars de academies verlaten, wat gebeurt er dan met de werkelijkheid? Zolang de werkelijkheid met respect wordt bejegend zal haar niets overkomen, maar er bestaan de wilde vernietiging van oorlog en de mildere vernietiging van aantasting en verandering. | ||||||||
[pagina 88]
| ||||||||
Het omhakken van de oude werelddragende eik, de boom Yggdrasil, laat in het eerste millennium na Christus, was een verstoring van de oude ordening: de heidense axis mundi, de wereldas, werd door een nieuw kompas vervangen. Anders zou voortaan de wind waaien en anders, heel anders zouden de windstreken zijn. Het heeft er wel alle schijn van dat elke verandering, elke nieuwe ordening, ook keer op keer een minder maken is: iedere uitwisseling vermindert de kracht. En de sjamaan, om dit woord nog een allerlaatste keer te gebruiken, dient de kracht en probeert haar te versterken: ze is de enige, de eerste en de laatste. De afgeleide, gestolen kracht van de machines is, hoe machtig ze ook lijken, alleen maar armzalig romantisch surrogaat. Ze steekt er bleekjes bij af, als het licht van de zwaluwlucifer hij de bliksemflits. Daarom kan de Armada van machines niet winnen. | ||||||||
9De Externsteine, die wel door mensenhand bewerkt lijken, staan in het Teutoburgerwoud. Het zijn veertien rotsgevaarten maar slechts vier, genummerd Rots i, ii, iii en iv tellen mee. Het hart van de Externsteine bevindt zich in de eerste rots, het is een reliëf dat de kruisafneming voorstelt, vijf meter hoog en drie meter zestig breed. De anonieme beeldhouwer heeft het in 1130 in opdracht van de bisschop van Paderborn uit de wand gehakt. Op deze plaats bevond zich misschien de Irmenzuil of Irminsul, genoemd naar de hemelgod Irmin of Tyr. De door Karel de Grote in 772 vernietigde zuil was het symbool van de wereldzuil of wereldboom. Dat hier, in of nabij de Externsteine, de Irminsul heeft gestaan, wordt wel afgeleid uit het benedenste stuk van het reliëf, dat Adam en Eva voorstelt door een demonische draak omstrengeld. Draak en het mensenpaar tezamen lijken een boomvorm uit te beelden. Adam en Eva strekken hun handen uit naar de verlosser die in het bovendeel van het kruis genomen wordt. Er zijn tussen de scherp gescheiden voorstellingen grote verschillen: misschien liggen er wel eeuwen tussen en mogelijk heeft de bovenste helft van het reliëf die veel dieper in de steen ligt, een oudere vervangen. Het reliëf beeldt de eenarmige Nicodemus uit, die op een omgebogen boom staand Christus overgegeven heeft aan de raadsheer Jozef van Arimathea. De discipel Johannes staat rechts en is ongeschonden gelaten. Van Maria die zich liefdevol naar haar zoon overbuigt, ontbreekt het | ||||||||
[pagina 89]
| ||||||||
De Externsteine.
| ||||||||
[pagina 90]
| ||||||||
hoofd, evenals de benen van Nicodemus. Van Jozef is door een later langskomend geloof (de reformatie?) een eenbenige gemaakt. Boven de armen van het kruis verbergen zon en maan achter doeken hun gezicht. God de vader draagt op zijn linkerarm de ziel van zijn zoon, in zijn linkerhand een zegevaan; met zijn rechterhand wijst hij naar Jezus en de moedergods. Afgebeeld als halffiguur is hem en alle andere personages het ruwe, onbehouwene van het onderstuk vreemd. Zoals het labyrint de overwinning is op de afgrond, zo golft de versteende extase van de figuren op het Externreliëf alsof ze een overwinning vieren: een triomf over de oude wereld. ‘Die Erde aber war Irrsal und Wirrsal. Finsternis über Urwirbels Antlitz.’ (Martin Buber, Genesis-vertaling.) De weerschijn van Urwirbels Antlitz licht op uit de versluierde zon en maan en uit Adam en Eva en de drakenboom. En uit de stromingen die Klaus van de Locht van de figuren maakt, van god de vader, kruis en zon en maan ontdaan.
|
|