hebben vrijwel allemaal een academische en zelfs wel een post-academische opleiding achter de rug. Tijdloosheid is voor hen hoogstens een filosofisch begrip of een stijlprincipe, en in zekere zin dan ook tijdgebonden. Zij raken er, of ze dat nu willen of niet, mee vertrouwd dat hun ideeën met een ‘context’ te maken zullen krijgen, als ze zich daar zelf al niet op richten. Zij weten dat, zoals Rosenberg schreef: ‘The intellectual interest lies not necessarily in the artist's own ideas, but in the debate and polemics into which his paintings fall.’
Nu zou ik niet willen bestrijden dat Rosenbergs bewering ook voor literatuur geldt. Ik denk alleen dat het debat en de polemieken in de beeldende kunst veel beter zichtbaar en daarmee effectiever zijn omdat de structuur van de kunstwereld, de context en de kunst, er overduidelijk een is van ketting en inslag.
Daarnaast ziet de literaire wereld eruit als een knot wol. Uitgevers trekken hun eigen lijnen, schrijvers opereren vrijwel altijd als eenlingen, en maar een enkele keer doet een literaire criticus een poging onder jonge (!) auteurs een groepering, stroming of stijl te onderscheiden, op straffe van de hoon van zijn collega's en de ontsteltenis van de auteurs.
De kunstgeschiedenis daarentegen staat bol van de groeperingen, stromingen en stijlen, en de criticus die erin slaagt een nieuw -isme te ‘ontdekken’, wachten eerbewijzen en soms zelfs fortuin. Hoe dat komt is een verhaal op zichzelf, maar de gevolgen zijn opmerkelijk zowel voor het intellectuele debat als voor het beeld dat het grotere publiek krijgt.
De al dan niet vrijwillige samenvoeging tot een groep of stroming maakt kunstenaars beter zichtbaar voor de media, die het door hun aard nu eenmaal niet erg op eenlingen hebben begrepen. Ze zijn minder als individu gesprekstof dan als verschijnsel en dat leidt er toe dat ze (zie bijvoorbeeld Duchamp, Warhol, Koons) worden gezien als uitdrukking, collectieve uitdrukking, van de tijdgeest, ook en vooral in het intelleetuele debat. Nooit zul je daarbij horen wat in het literaire circuit als publiekstrekker geldt namelijk dat een kunstenaar wordt gepresenteerd of besproken als ‘een vertegenwoordiger van zijn generatie’. In de beeldende kunst is de kunstenaar zijn generatie.
Dat vanzelfsprekende collectieve imago (door Beuys indrukwekkend uitgebuit in de sfeer van utopie en sjamanisme) en vooral de mediagevoeligheid daarvan is, denk ik, een van de belangrijkste redenen waarom beeldende kunst altijd in de hoogste versnelling lijkt te opereren en zich