‘Harry.’
De blik van de begrafenisondernemer dwaalde wat tussen hen heen en weer. ‘Ah, jij,’ zei hij na een korte aarzeling. Hij rekte zijn nek en tuurde naar de straat. ‘Nog geen politie, mannen?’
Ze schudden hun hoofden.
Geerts veegde zijn wenkbrauwen weer droog. ‘Ik hoop dat die jongens gauw komen, want ik moet de wagen hier weg hebben. Normaal had ik hem nog wel laten staan, maar vannacht...’
‘Anders tillen wij de kist wel voor je, Geerts.’
De man lachte wrang. ‘Hij blijft hier liggen. Ze houden wake. De laatste wake die ik me kan herinneren was vijftien jaar geleden, toen...’
Een lichtbundel scheen het paadje in. Ze deinsden achteruit en brachten tegelijkertijd hun handen naar hun ogen.
‘Allemaal bij elkaar. Dat is een mooie vangst. De krant, de begrafenisondernemer en ...’ De witte vlek van de schijnwerper schoot naar zijn gezicht en knalde recht in zijn ogen. Het licht ging uit. Een zwarte gestalte kwam naderbij en nam langzaam vorm aan. Hij herkende een oude klasgenoot die bij de politie was gegaan, een breedgeschouderde, goedige jongen die op school tot de vandalen werd gerekend.
Begrafenis-Geerts informeerde naar de stand van zaken. Kon hij hier weg met zijn wagen? Was het mogelijk om de dranghekken te verschuiven? Hoeveel ruimte had hij om uit te rijden? De politieman schudde zijn hoofd.
‘Gaat niet, mijnheer Geerts. We krijgen die mensen niet weg. En verderop is het nog drukker. Het is gewoon te link om die massa nu op te duwen. Het beste kunt u de wagen laten staan. Om een uur of vier, vijf willen we u graag helpen.’
‘Vijf uur vannacht?’
De agent knikte.
‘Dan is er niks over van die wagen.’
Ze keken alle vier naar het grote zwarte gevaarte.
‘Kan hij niet in de garage van Talens?’ zei Harry.
Geerts schudde zijn hoofd. ‘Nee, Harry. Talens zijn wagen staat hier. Talens is thuis.’
Er werd onderdrukt gelachen.
‘Talens heeft toch gras achter het huis?’ vroeg de agent.
Harry en Geerts knikten.
‘Kun je hem daar niet op zetten?’