2
Als het weer vrede was zouden we van de zolder af mogen, de weg opklimmen naar de dijk en weer omlaag naar het veer, en we zouden naar de overkant gaan. Daar zou het veer aanleggen voor het grote witte huis.
Nu waren we ondergedoken. We mochten het huis alleen uit als Van Eek zei dat het veilig was. Dan mochten we even op het erf zitten in de zon. Het erf lag achter de dijk, zodat je het witte huis daar niet kon zien. Dat zag ik alleen van achter het dakraampje op zolder, als ik op de kist klom. Ik klom alleen op de kist als de kinderen van Van Eek naar school waren en mijn kleine zusje sliep. Ik mocht niet naar school. De kinderen van Van Eek waren Truus, die net zo oud was als ik, en Hent, een dikke grote jongen die teleurgesteld zei: ‘Twee meiden’ toen mijn vader ons bracht.
Naast het witte huis stonden kleinere huizen en daarachter lag de stad, maar die kon je niet zien, op de dikke kerktoren na. Ik wist niet of mijn vader en moeder daar nog waren. Soms wou ik, als ik voor het dakraampje stond, dat ik een verrekijker had, om naar het veer te kijken. Nu zag ik alleen stipjes van mensen en wagens. In het begin nog stipjes in allerlei kleuren en gewone boerenwagens, maar de laatste tijd alleen grijze stipjes en vrachtauto's.