Maghiel van Crevel
Vijf Chinese dichters
Na de Culturele Revolutie (1966-1976) kwam er een einde aan een lang, onvrijwillig zwijgen van de Chinese poëzie. In de dertig jaar daarvoor was dat nu en dan slechts onderbroken door het roepen van even luide als fantasieloze leuzen in versvorm. Maar sinds de dooi heeft ingezet, lijkt de woordenstroom van de dichters niet te stuiten.
In de bladzijden hiervoor is een vijftal dichters vertegenwoordigd. Zoals bij een alleen geografisch bepaalde bloemlezing te verwachten valt, is het aanwijzen van overeenkomsten een twijfelachtige zaak, te meer daar een gedeelte van het hier opgenomen werk buiten China ontstaan is. Dat is dan ook de reden waarom ze hier niet als ‘groep’ gepresenteerd zijn. Eén gemeenschappelijk kenmerk springt in het oog: leuzen in versvorm schitteren door afwezigheid.
Wel is er onder andere een in westerse ogen opvallende hoeveelheid beelden, die impressionistisch en soms symbolistisch aandoen. Die beeldenrijkdom - in het slechtste geval een overdaad aan beeldspraak - was aanvankelijk de ernstigste kinderziekte van de nieuwe Chinese poëzie. Gelukkig is de koorts de afgelopen jaren flink gezakt. Twee voorbeelden: Duoduo's gedichten zijn niet minder eigenzinnig geworden, maar lijken geconcentreerder dan vroeger en van een hoger soortelijk gewicht, geven de lezer duidelijker aan in welke richting hij het zoeken moet. Voor Song Lin geldt hetzelfde. Schrijfverslaving toont, vergeleken met het bekendste werk uit zijn Chinese periode, beheersing en concentratie op een centrale gedachte: de onbetrouwbaarheid van herinneringen.
Zhai Yongming's Spookhuis is representatief voor de exotische droomwereld van haar gedichten, waarin de hoofdpersoon nadrukkelijk - ‘zo ben ik mijzelf’ - de eigen identiteit verdedigt. Hij die de winter met houthakken doorbrengt is een typisch Wang Jiaxin-gedicht, dat zich verre houdt van ‘duistere’ beeldspraak en een ogenschijnlijk onschuldige situatie beklemmend weet te maken. Bei Dao's poëzie, ten slotte, wordt bevolkt door mensen die medelijden opwekken in hun machteloosheid tegenover het Lot, in hun pogingen hun wil op te leggen aan de wereld om hen heen. Tegen de achtergrond van het eigentijdse China is zijn werk zonder meer het meest politiek getint.
Na ruim een decennium lijkt de Chinese poëzie een in allerhande manifesten gedane belofte waar te maken: die van de individualiteit. Dat het intrappen van deze open deur in de Volksrepubliek meer moeite kost dan elders, is bekend.