Tomas Tranströmer
Vier gedichten
Vertaling: J. Bernlef
De Koekoek
Een koekoek zat luid te roepen in de berk vlak aan de noordkant van het huis. Zijn stem was zo luid dat ik aanvankelijk dacht dat het een operazanger was die een koekoek imiteerde. Verbaasd zag ik de vogel zitten. Bij iedere toon gingen zijn staartveren, als het handvat van een pomp, op en neer. De vogel hipte, draaide zich om en riep naar alle windrichtingen. Daarna vloog hij op, zachtjes vloekend over het huis, ver weg naar het westen... De zomer wordt oud en alles vloeit samen tot één enkel weemoedig ruisen.
Cuculus canorus keert terug naar de tropen. Zijn tijd in Zweden is voorbij. Niet lang bleef hij! Eigenlijk is de koekoek medeburger van Zaïre... Ik ben niet langer zo dol op reizen. Maar de reis bezoekt mij. Nu ik steeds meer in een hoek gedrongen word, de jaarringen groeien, nu ik een leesbril nodig heb. Er gebeurt altijd veel meer dan wij verdragen kunnen! Er is niets om zich over te verbazen. Deze gedachten dragen mij even trouw als Susi en Chuma Livingstones mummie dwars door Afrika droegen.