| |
| |
| |
Rolf Jacobsen
Zeven gedichten
Vertaling: Amy van Marken
De pavane
De pavane, die vreemde pauwendans
die de infante Isabella danste
met Don Juan Fernandez van Castilië
de laatste nacht voor de dood het slot bezocht
- lijkbleek en getekend reeds door kille vingers,
maar gekleed in pauwetooi, hun tred
bizar en stijf als waren zij al dood
- dezelfde dans die de vorstin van Spanje danste
zwaar van angst haar hart en half versteend
door zwaar brokaat en hoofse praal
als sterk emaille rond haar onstuimig hart,
- is dit dezelfde dans die de zee ginds
met de wolken danst, dat stomme
droeve spel met pauwestaarten in de lucht
in zwaar brokaat en met gebroken tred op weg
naar het verlaten wereldruim - zo danst de zee
op sombere muziek haar troosteloze wolkendans.
| |
| |
| |
Hout
Het is goed, dat er in de wereld nog hout is
stapelplaatsen genoeg zijn.
Want in hout is een grote rust
Er is goede troost in de rook van afgebrand bos
en in hars die in grote druppels naar buiten dringt
De lucht van hout heeft iets van zoete klaproos en van graan.
Het is goed dat er langs de Ångermanälv
en Deep Creek in Columbia, overal ter wereld
als een zonbeschenen vlek,
een slapende kracht hier op aarde, een geheime macht
die generaties lang voortleeft, bijna als ijzer.
Het heeft de kleur van brood en van een vrouwenlijf
en bezit de stralende wil die misschien ontspruit aan
Want het hout is een deel van de grote wereldlente.
Het komt uit de bron die de vernieler nog niet heeft bereikt.
De rivieren nemen het onder hun hoede.
Is er soms liefde tussen de kracht van de boom en die van het water.
Ze voeren het langzaam in een rustig ritme rond de grote nessen.
| |
| |
Dit zijn de dingen waarboven de sterrenhemel is gesteld:
De eenzaamheid van de doden, de moed van de jeugd en hout
dat langzaam voortglijdt op grote rivieren.
| |
| |
| |
Landschap met graafmachines
Zes graafmachines kwamen om mijn bos op te eten.
God beware me, wat zien ze er uit. Koppen
zonder ogen en ogen in hun kont.
Ze zwenken met hun bekken op een lange steel
en hebben paardebloemen in hun mondhoeken.
Ze vreten en spuwen uit, ze spuwen uit en vreten,
want ze hebben geen strot meer, alleen een reusachtige
bek en een rommelende maag.
Voor waadvogels. Voor de al te wijze
Ze hebben blindgestoken ogen en boeien aan hun voeten.
Ze moeten eeuwenlang zwoegen en de blauwklokjes tot asfalt
kauwen, hen bedekken met een vette wolk van uitlaatgas
en een koude zon van projectoren.
Zonder strot, zonder stembanden en zonder klagen.
| |
| |
| |
De bussen verlangen naar huis
De bussen verlangen naar huis.
Ze staan in het gelid bij de halte en verlangen naar huis
naar Lualalambo, N'Kangsamba en naar Calabar
en naar het krijsen van flamingo's in de schemering.
Want als het regent in de straten
regent het ook in Lualalambo, N'Kangsamba en in Calabar,
niet op paraplu's, maar op de
langbeenooievaar en de nijlpaardwijfjes
Als ze aan komen waggelen door de stroomgeul van de straat,
ondergespoten door het slik,
hebben ze 't naar hun zin, maar het moet wel
lauwe regen zijn, fris gulpend
en, vervloeiend op de ruiten, het waterlandschap
van Lualalambo, N'Kangsamba en in Calabar,
en de nijlpaardwijfjes slapend onder de peperboom.
(Geschreven in de tijd dat de Noorse bussen op nijlpaarden leken)
| |
| |
| |
Vlak achter je voet
en er ligt een vreemde tederheid,
wat je kunt horen, kunt zien
- het zingen achter je schoen,
het licht achter je handen.
dichterbij dan je denkt, een vrede
als na een stille belofte
| |
| |
| |
Regenboog watervaldamp
dachten ze en openden de deuren van de sluis.
toen de waterval traag aanwentelend
met dondertonen alle dalen binnendrong.
riepen ze toen de droomsluier van de regenboog
als een schuimwolk voor hun oog verscheen.
totdat het avonddonker kwam
en ze een stad zagen die langzaam werd gewurgd,
waar straat na straat verkwijnde,
ongemerkt, uit gebrek aan zichzelf.
| |
| |
| |
Plotseling in december
Plotseling. In december. Ik sta tot mijn knieën in de sneeuw.
Praat met je en krijg geen antwoord. Je zwijgt.
Mijn lief, het is zo ver. Ons hele leven,
je glimlach, tranen, moed. Je naaimachine
en het werken 's nachts. En al onze reizen:
- onder de sneeuw. Onder de bruine krans.
Alles ging zo snel. Twee starende ogen. Woorden
die ik niet begreep, die je zei en nog eens zei.
En plotseling niets meer. Je sliep.
En nu liggen ze hier. Al die dagen en zomernachten,
de druiven in Valladolid, de zonsopgang in Nemi
- onder de sneeuw. Onder de bruine krans.
Bliksemsnel als een licht dat uitslaat
ebben alle beeldsporen weg achter je oog,
weggewist van de lei van je leven. Of niet soms?
Jouw nieuwe jurk, mijn gezicht en onze trap
en alles wat je mee naar huis bracht. Is het weg
- onder de sneeuw. Onder de bruine krans?
Liefste, zeg, waar is onze vreugde nu,
je goede handen en je glimlach,
je haar, een krans van licht om je gezicht,
je moed en dat overschot aan leven en aan hoop?
- onder de sneeuw. Onder de bruine krans.
Kameraad achter de dood. Neem me met je mee.
Zij aan zij. Laat ons het onbekende zien.
Het is zo verlaten hier, de tijd wordt donker.
De woorden worden zo schaars, niemand luistert meer.
Liefste, jij die slaapt. Eurydice.
- onder de sneeuw. Onder de bruine krans.
|
|