en Wester storm steeg het water. Soms kwam het over de rand van de haven heen. Dan zette iedereen aan het Maarland vloedplanken voor zijn deur: dikke, houten planken, waarachter de deur open kon, en waar je met moeite over heen kon stappen. Ik denk dat ze één meter hoog waren.
Als het water hoger steeg (eens per jaar misschien) kwam het tegen de vloedplanken aan. Dan stond het over het hele Maarland heen, en voeren er roeiboten over straat.
Ik herinner me dat ik ziek was en boven voor het raam lag. Het stormde. Ik hoorde mijn moeder roepen dat de vloedplank moest worden gezet. Er was daar een man voor, die een paar huizen verder woonde. Voor mijn moeder was hoog water een ramp, want langs de vloedplank stroomde altijd wel wat water de gang in, terwijl de kelder altijd vol liep.
Ik keek uit het raam, ik was nauwelijks ziek meer. Ik zag het water rijzen, over de kant heen, en zei zachtjes: ‘Ga door. Niet ophouden nu.’ Het was alsof het heel langzaam opmarcheerde. Tot aan de bomen, waaronder we knikkerden. Langs de bomen op de straat. Dan tot aan de stoep. En de stoep op.
Grote mannen in zwarte lieslaarzen waadden over straat en schreeuwden naar elkaar in de storm.
Ik klom op de vensterbank en zag hoe het water ons huis bereikte en tegen de vloedplank aankwam.
Het urenlange dweilen van de gang beneden begon.
Een tijd later kwam mijn vader met zijn auto in de Voorstraat aan, aan de overkant van ons huis. Hij was huisarts en had visites gemaakt in Vierpolders en Tinte, bij de boeren rondom Den Briel. Hij kon de brug niet meer over.
Ik zag hoe een man hem op zijn schouders nam en over de ondergelopen brug droeg. Zijn dokterstas hield hij in zijn hand.
Ik hoorde hoe hij over de vloedplank door de deur naar binnen stapte en riep:
‘Is er nog iets geweest?’
Want hoog water of geen hoog water: dat riep hij altijd.
Tot het donker werd keek ik uit het raam en zag mensen door het water lopen, zag mijn oudste broer in een kano langs de huizen varen, zag overal mensen die over de vloedplanken naar buiten keken.
De volgende ochtend was het water gezakt en werden de vloedplanken weggehaald.
In 1951 werd een dam aangelegd tussen Rozenburg en Voorne. De Brielse Maas werd een meer. Er was nooit meer hoog water in Den Briel, zelfs niet tijdens de watersnood.