een dame met een vooroorlogs knotje. De conversatie verliep ongeveer zo: ‘Verkoopt u ook inktvloeien? Ze schijnen nergens meer te krijgen te zijn.’
Al half beledigd: ‘Bij ons wel, hoor. Ogenblikje.’ Draait me haar rug toe. Plooirok model Interbellum. ‘Kadet verpakt in trekharmonika,’ zou Céline zeggen. Komt terug, was er al bang voor, met dik pak donkergroene vloeibladen formaat 50 x 45 op z'n minst.
‘Mevrouw! Hoe moet ik met zo'n enorm vel nou een A4'tje afvloeien?’ Pinnig: ‘Dan pakt u de schaar en knipt u er een stukje af.’ ‘Zelfwerkzaamheid van de klant. Mooi. Kunt u me ook uitleggen hoe ik zelf enveloppen moet maken?’
‘Meneer, wat wilt u nu eigenlijk?’
‘Kleine vloeiblaadjes. Zo'n vijftien bij twaalf centimeter. Roze, groen, wit, doet er niet toe.’
‘U vraagt naar iets wat niet bestaat.’
‘Kreeg u vroeger op school geen roze vloei, toen u met de kroontjespen moest leren schrijven?’
‘Dat was vroeger op school, meneer. Niemand schrijft vandaag de dag meer met een kroontjespen.’
‘Ik zie daar een vitrine vol dure vulpennen. Die laten net zo goed inkt op het papier vloeien.’
‘Gelooft u me nou maar, meneer: in vulpennen zit al jaren hopeloos de klad. Er wordt niet meer mee geschreven. Wij merken het aan de inktcijfers ook. De vulpen wordt alleen nog als duur relatiegeschenk gebruikt. Het is een statussymbool geworden. Wie zo'n zwaar gouden geval heeft, zal geen moment de behoefte voelen aan een vloe.’
Zei de koei.
‘Goed. Laten we het er dan op houden dat ik zo'n vloe voornamelijk nodig heb om bij warm weer mijn zweterige hand op te laten rusten. Om, lieve God nog aan toe, het schrijfpapier te beschermen tegen vetopname uit de poriën. Ben ik zo duidelijk genoeg?’
Definitief van me wegkijkend: ‘Voor eau-de-colognedoekjes moet u bij de drogist hier verderop zijn, op nummer veertien.’
(A.F.Th. van der Heijden)