Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1992 (nrs. 57-60)
(1992)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 104]
| |
en groene stipjes op aangebracht, rondjes ingekleurd boven de sjofele kinderen: de ballonnen. Dat was mijn werk, iets om trots op te zijn en om me over te schamen, zoals ik eerst trots was op mijn verzetsdaad, maar me er daarna over schaamde. Ik had een kwartje gestolen van een Duitse soldaat, die op wacht stond voor de bezette meisjeskostschool Mariënburg. Hij had mij gevraagd een ijsco voor hem te kopen - hij kende dat woord. Ik hield het kwartje zelf, ik was een verzetsheld en ik schaamde me. Het was diefstal, en die soldaat was zo'n verwilderd kijkende jongen die naar het front moest, net als die jongens die een paar maanden eerder na een nacht zuipen in vrachtauto's werden geladen met hun bagage. Opladen, stond er op hun plunje. Dat leek me logisch. Nu pas weet ik waar Opladen ligt. Toen de bestolen schildwacht op zijn beurt op een vrachtauto werd geladen heb ik dat niet gezien, ik durfde nooit meer langs Mariënburg, wat de weg naar school een stuk gecompliceerder maakte. Nee, mijn verzetsdaad tegen de vijand was niet heldhaftig. En mijn verweer, met de ballonnen, tegen het alomtegenwoordige grijs was dat evenmin. Toen de sigarenman alleen nog maar zelfgemaakte schilderijen en ledig etalagemateriaal in zijn uitstalkast had, toen de banketbakker zijn kunstwerken uit klei boetseerde, toen de juwelier was vervangen door een verwalter, toen de modepoppen van de winkel van mijn ouders naakt op zolder stonden, vond ik op diezelfde zolder een doos vol ballonnen, met de bijbehorende koperen stangetjes. Ik deelde ze uit aan mijn klasgenootjes, en ik gaf er ook een paar aan jongens uit een hogere klas, maar ik had er geen meer over voor Boy B. Boy B., die een traptax had. Diezelfde middag in de herfst zag onze provincieplaats er plotseling bijna frivool uit. Overal waren kinderen te zien met fleurige ballonnen die in grote witte letters het opschrift haakman's manufacturen- en modemagazijnen droegen. Het was heel even mijn trots, maar mijn ouders schrokken zo hevig dat ik het mij nu nog herinner. Slaag herinner ik me niet. Het was erger, wat ze mij gaven. Het was een besef van schuld. Het werd schaamte. Ook dit was diefstal. Maar het was erger dan de diefstal van het kwartje, het was tegennatuurlijk. In strijd met de loop van de werkelijkheid. Op dat grijze kiekje kwamen alleen heel af en toe grijze auto's voorbij, Duitse auto's, auto's met een hout gasgenerator op het dak, de taxi met het paard ervoor en de leidsels door openingen in het dashboard. En de traptax van de familie B. | |
[pagina 105]
| |
Boy B. had me om een ballon gesmeekt, en in ruil daarvoor een rit beloofd in hun traptax, hun auto, die geen motor had, maar vier stel trappers. Ook die fietsauto was grijs, van triplex bekleed met grijs kunstleer, maar ik had hem op zijn vier suizende fietswielen met luchtbanden door de doodstille straten zien snellen met vier als vliegeniers verklede leden van de familie B., zo luchtig voortglijdend alsof er geen oorlog bestond. Maar ik had al mijn ballonnen uitgedeeld, en ik durfde zelfs niet meer te gaan zoeken op de zolder met de naakte poppen, en mijn schaamte over het verstoren van de oorlogsrust was nog heviger dan mijn verdriet over het missen van een glorieuze rit met de traptax. Over het afgelasten van de vrijheid. (Anton Haakman) |
|