ik voor de door Afrikanen uit hout en ivoor gesneden crucifixen en briefopeners veeleer minachting; alle reden om weer met mijn neus tegen het glas te gaan staan staren naar de Sepikmaskers of de met leem besmeerde en met kaurischelpen versierde schedels van door kannibalen in het krijsende, van paradijsvogels doorvlogen oerwoud gesnelde koppen.
De benaming ‘heidenen’ had ontegenzeggelijk iets pejoratiefs. Door de klank associeerde ik het woord ook met ‘sjögers’, de woonwagenbewonende zigeuners die hun kamp ‘op de hei’ hadden, dat wil zeggen aan de rand van de gemeente, daar waar de bossen begonnen die zich uitstrekten tot over de grens met Duitsland. Achteraf gezien blijkt die associatie zo gek nog niet. In de etymologie wordt de betekenis van ‘heiden’ namelijk in verband gebracht met ‘heide’: een heiden is dan een bewoner van ongecultiveerde grond.
‘Op de heide’ is tegenwoordig de officiële benaming voor een Tegelse nieuwbouwwijk met gezinswoningen, woonerven, winkels, een school en een park met achter hekwerk herten en wilde zwijnen. Niet in de laatste plaats door de grote ijver van de westerse godsdienstige en kapitalistische missie is de ongecultiveerde grond overal ter wereld schaars geworden en de pijnlijke konsekwenties daarvan beginnen zich onmiskenbaar af te tekenen. In deze tijd waarin de ecologie tot bloei kan komen doordat de natuur, althans wat wij ons daarbij graag als noodzakelijk voorstellen, door ons toedoen verkommert, is het niet alleen ongepast en beschamend nog langer over heidenen te spreken, aangezien je daarmee allerlei verdenkingen op je laadt, maar is het eenvoudigweg ook onmogelijk geworden om iemand op deze almaar bevolkter rakende aardbol als ‘heiden’ te betitelen, want degenen die niet door het wijwater werden onttoverd werden dat inmiddels wel door de cola.
Bij primitieve volkeren spruit de afgoderij vooral voort uit het onvermogen om het symbool van zijn inhoud te onderscheiden, aldus de Catholica. Ik vraag me af, zou het, nu het begrip heidendom vacant is geworden ten gevolge van een geslaagde wereldwijde ontkoppeling van symbool en inhoud, een onttovering dus die gepaard gaat aan een algehele exploratie ter exploitatie van de meest afgelegen oerwoudgebieden, zou het juist nu niet een geschikte funktie voor bijvoorbeeld een dichter zijn om zijn scheppend leven in te richten als een heiden in de ongecultiveerde jungle van het nabije?
Hoor, eentje slaat er al zijn tamtam, met liever heimwee dan Holland, midden in Brooklyn:
Ook telkens als ik dood moet zijn
of dwars door gekgerekte pijn